Hof Amsterdam, 11-10-2016, nr. 200.181.753/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:4113
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-10-2016
- Zaaknummer
200.181.753/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4113, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑10‑2016; (Hoger beroep kort geding)
Uitspraak 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Kort geding: vordering van advocaat om de deken te verbieden het aanhangig bezwaar bij hof van discipline door te zetten en kantoorbezoek aan te kondigen. Hof: de deken komt bij de uitoefening van de hem toegekende toezichthoudende taak en de daarbij behorende bevoegdheden een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe en voor het ingrijpen door de burgerlijke rechter in een lopende tuchtrechtelijke procedure is in beginsel geen plaats. Het hof dient het gewraakte handelen van de deken dan ook met de nodige terughoudendheid te beoordelen, waarbij het aankomt op de vraag of in het kader van dit kort geding als vaststaand kan worden aangenomen dat de deken in dit geval misbruik maakt van de hem toekomende wettelijke bevoegdheden. Hof wijst vordering af.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.181.753/01 SKG
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/233355 / KG ZA 15-800
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2016.
inzake
Mr. [X],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. [X] te [plaats 1] ,
tegen
1. DE ORDE VAN ADVOCATEN NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem,
2. Mr. M.M. BRINK , in hoedanigheid van deken van de orde van advocaten Noord-Holland,
kantoorhoudende te Haarlem ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [X] , de orde en de deken genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 9 november 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2015, in kort geding gewezen tussen [X] als eiseres en de orde en de deken als gedaagden. De dagvaarding vermeldt de grieven.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen als nader geformuleerd en gewijzigd in de appeldagvaarding alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Op 15 december 2015 hebben de orde en de deken een memorie van antwoord, met producties genomen. De orde en de deken concluderen tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Bij brief van 18 januari 2016 heeft [X] nadere producties ingezonden. Na bezwaar van de orde en de deken heeft de rolraadsheer op 19 januari 2016 beslist dat de brief een nadere memorie is en om die reden geweigerd wordt en de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van [X] . Na bezwaar zijdens [X] heeft de rolrechter op 25 januari 2016 beslist dat geen aanleiding bestaat van die beslissingen terug te komen. Hierop heeft [X] verzocht de rolraadsheer en de behandelend raadsheren te wraken.Bij beslissing van 15 april 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het wrakingsverzoek afgewezen. Bij herstelbeslissing van 20 mei 2016 heeft de wrakingskamer van het hof Den Haag de wrakingsbeslissing van 15 april 2016 verbeterd in die zin dat de raadsheer die de beslissing heeft uitgesproken de beslissing heeft ondertekend.
Bij rolbeslissing van 20 mei 2016 heeft de rolraadsheer een verzoek van [X] om aanhouding afgewezen. Hierop heeft [X] op 23 mei 2016 verzocht de rolraadsheer en de behandelend raadsheren te wraken. Na door het gerechtshof Den Haag te zijn opgeroepen voor een behandeling van het wrakingsverzoek heeft [X] op 23 juni 2016 voorwaardelijk verzocht de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag te wraken.Bij beslissing van 5 juli 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het wrakingsverzoek van 23 juni 2016 terzijde gesteld, de wrakingsverzoeken afgewezen en beslist dat een nieuw wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.
Bij beslissing van 18 juli 2016 heeft de rolraadsheer een verzoek om nader uitstel afgewezen en de zaak verwezen naar de rol van 2 augustus 2016 voor het nemen van eerder genoemde akte aan de zijde van [X] .
Bij rolbeslissing van 1 augustus 2016 heeft de rolraadsheer verzoeken van [X] om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, dan wel het gerechtshof Den Bosch, de brief van 18 januari 2016 alsnog toe te laten en vóór 25 augustus 2016 arrest te wijzen, afgewezen en daarbij aangezegd dat indien niet op 2 augustus 2016 meergenoemde akte wordt genomen, het recht daartoe vervalt. Hierop heeft [X] verzocht de rolraadsheer en de behandelend raadsheren te wraken. Op 1 augustus 2016 heeft de griffier van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam [X] meegedeeld dat het wrakingsverzoek ingevolge de beslissing van het gerechtshof Den Haag van 5 juli 2016 niet in behandeling zal worden genomen.
Op 2 augustus 2016 heeft [X] een akte houdende bewijsaanbod, tevens voorwaardelijk verzoek ex. art. 22 Rv genomen. Op 16 augustus 2016 hebben de orde en de deken afgezien van het nemen van een antwoordakte en arrest verzocht. Op 30 augustus 2016 heeft [X] verzocht om pleidooi. Nadat partijen verhinderdata hadden opgegeven heeft het hof een datum voor pleidooi bepaald op 28 oktober 2016. Hierop heeft [X] meegedeeld af te zien van pleidooi en arrest verzocht.
Tot slot is arrest bepaald op heden.
Bij brief van 20 september 2016 heeft [X] haar eis opnieuw gewijzigd. De orde en de deken hebben zich bij rolbericht van 21 september 2016 tegen deze tweede eiswijziging verzet.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [X] is advocaat, kantoorhoudende te [plaats 1] . De deken is op grond van de Advocatenwet belast met het toezicht op de advocaten die kantoor houden in het arrondissement Noord-Holland.
(ii) Op 14 november 2014 heeft een zitting bij dit hof plaatsgevonden in een procedure tussen [X] en haar voormalig werkgever. Naar aanleiding van een beslissing om een nagekomen productie niet toe te laten, heeft [X] de leden van het hof gewraakt. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft het wrakingsverzoek op 8 januari 2015 afgewezen. Naar aanleiding van een signaal van de president van het gerechtshof Amsterdam en de beslissing op het wrakingsverzoek heeft de deken [X] uitgenodigd voor een gesprek. Op 17 januari 2015 heeft [X] de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad verzocht disciplinair ontslag te vorderen van de gewraakte leden van het Amsterdamse hof en de leden van wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag aangezien zij, aldus de brief: hun rechterlijke vrijheid hebben laten ontaarden in rechtelijke terreur (…), het Amsterdamse trio [heeft] laten zien dat zij geen waarde hecht aan eigen (rol)regels (…) en het er op lijkt (…) dat het Haagse trio voor bovenstaande subjectieve partijdigheid een uitweg zoekt met onderstaande absurde overwegingen (…).
Bij e-mail van 28 januari 2015 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam zijn eerdere signalering aan de deken formeel bevestigd.
(iii) Bij brieven van 22 en 23 januari en 6 februari 2015 heeft de deken [X] bericht dat leden van het bureau van de orde een bezoek zouden brengen aan haar kantoor (hierna ook: het kantoorbezoek).
[X] heeft de landelijk deken verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde het op 3 maart 2015 aangekondigde kantoorbezoek te voorkomen. Op 2 maart 2015 heeft de landelijk deken laten weten dat voor hem geen rol is weggelegd. Op 3 maart 2015 heeft [X] de plaatsvervangend deken en een lid van de raad van de orde in de hal van haar kantoor te woord gestaan, heeft hen een brief overhandigd en hen verzocht weer te vertrekken.
(vi) Bij brieven van 20 april 2015 en 11 mei 2015 heeft de deken een tweetal bezwaren tegen [X] ter kennis van de raad van discipline gebracht (hierna gezamenlijk te noemen: het dekenbezwaar), te weten, kort gezegd:
I. dat [X] niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door zich in haar brief aan de Procureur-Generaal onnodig grievend uit te laten over drie raadsheren bij het gerechtshof Amsterdam en drie raadsheren bij het gerechtshof Den Haag;
II. dat [X] weigert mee te werken aan een kantoorbezoek.
( v) Op 26 oktober 2015 hebben leden van de orde op het kantooradres van [X] met haar gesproken. Het kantoorbezoek zoals door de deken aangekondigd heeft echter geen doorgang gevonden.
(vi) Bij beslissing van 7 december 2015 heeft de raad van discipline de bezwaren van de deken in alle onderdelen gegrond verklaard en aan [X] de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk op voorwaarde dat zij, kort gezegd, meewerkt aan het kantoorbezoek.
Van deze beslissing heeft [X] hoger beroep ingesteld bij het hof van discipline. De mondelinge behandeling van dat hoger beroep heeft op 26 augustus 2016 plaatsgevonden. Het hof van discipline heeft nog geen uitspraak gedaan.
2.2
[X] heeft in eerste aanleg (primair) gevorderd de orde en de deken te veroordelen het dekenbezwaar in te trekken en ingetrokken te houden, te bewerkstelligen dat het aangekondigde kantoorbezoek van 26 oktober 2015 niet doorgaat en ook geen nieuwe kantoorbezoeken worden aangekondigd en verder openbaarmaking van het e-mailbericht van de president van het gerechtshof Amsterdam van 28 januari 2015 te staken en gestaakt te houden.
[X] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de deken jegens haar onrechtmatig handelt door kantoorbezoeken aan te kondigen en het dekenbezwaar ter kennis van de raad van discipline te brengen en - onder meer in dat kader - het e-mailbericht van 28 januari 2015 van de president van gerechtshof Amsterdam in de procedure te brengen. De voorzieningenrechter heeft [X] niet-ontvankelijk verklaard voor zover haar vorderingen zijn gericht tegen de orde, nu aan deze vorderingen onrechtmatig handelen van de deken ten grondslag wordt gelegd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [X] gericht tegen de deken afgewezen, omdat, kort gezegd, aan de deken en de raad van discipline bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken een ruime beoordelingsvrijheid toekomt en niet is gebleken van het bestaan van voldoende zwaarwegende gronden om daarin in te grijpen.
Tegen deze beslissing en daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met 68 grieven op.
2.3.
[X] heeft bij appeldagvaarding haar eis gewijzigd en vordert thans in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- 1.
dat de orde en de deken binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen arrest, primair: het dekenbezwaar zullen intrekken en ingetrokken zullen houden,subsidiair: bij het hof van discipline om aanhouding van de procedure zullen vragen totdat onherroepelijk is geoordeeld over de rechtmatigheid van het kantoorbezoek en het dekenbezwaar,en meer subsidiair: het hof zodanige voorlopige maatregelen zal treffen met betrekking tot het dekenbezwaar en/of de uitspraak van de raad van discipline dat aan de belangen van [X] tegemoet wordt gekomen;
- 2.
dat de orde en de deken, zolang de wet niet is gewijzigd, geen nieuwe kantoorbezoeken zullen aankondigen of haar zullen verplichten daaraan mee te werken, althans het hof een zodanige voorlopige maatregel zal treffen dat aan de belangen van [X] tegemoet wordt gekomen;
- 3.
dat het hof de orde en de deken zal verbieden naar aanleiding van het kantoorbezoek van 25 oktober 2015 en het gesprek op die datum een dekenbezwaar in te dienen dan wel andere maatregelen te treffen,alles telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag en;
- 4.
dat het hof de orde en de deken zal veroordelen in de proceskosten en tot terugbetaling van hetgeen [X] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan.
2.4
Op 20 september 2016 heeft [X] een tweede akte wijziging eis genomen waarbij zij heeft verzocht de hiervoor onder 1 genoemde termijn van “vijf dagen na betekening van het te wijzen arrest” te wijzigingen in “onmiddellijk na betekening van het te wijzen arrest”. De orde en de deken hebben zich bij rolbericht van 21 september 2016 tegen toelating van de tweede eiswijziging verzet.
2.5
Met de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd.
2.6
Het hof stelt voorop dat de deken op grond van artikel 45a Advocatenwet is belast met het toezicht op de naleving door advocaten in het arrondissement Noord-Holland van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Als zodanig heeft de deken te gelden als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze toezichthoudende taak van de deken brengt mee dat zij een onderzoek kan instellen naar de praktijkvoering door een advocaat, en daartoe inzage kan nemen in de bij de advocaat aanwezige dossiers en dat de advocaat in beginsel gehouden is daaraan medewerking te verlenen. Op grond van artikel 46 Advocatenwet is [X] ter zake van haar handelen als advocaat aan tuchtrechtspraak onderworpen, uitgeoefend in eerste aanleg, door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline. Ingevolge artikel 46f Advocatenwet kan de deken indien hij op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, deze ter kennis van de raad van discipline brengen.
2.7
[X] legt in de kern genomen aan haar vorderingen ten grondslag dat de deken onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en handelt door ten onrechte gebruik te (gaan) maken van de haar toekomende bevoegdheid een dekenbezwaar in te dienen en een kantoorbezoek aan te kondigen en af te leggen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen komt de deken bij de uitoefening van de haar toegekende toezichthoudende taak en de daarbij behorende bevoegdheden een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe en is voor het ingrijpen door de burgerlijke rechter in een lopende tuchtrechtelijke procedure in beginsel geen plaats. Het hof dient het gewraakte handelen van de deken dan ook met de nodige terughoudendheid te beoordelen, waarbij het aankomt op de vraag of in het kader van dit kort geding als vaststaand kan worden aangenomen dat de deken, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van die bevoegdheden en het belang van [X] dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot de uitoefening van de haar toekomende bevoegdheden kan of heeft kunnen komen.
2.8
Met betrekking tot het dekenbezwaar is het hof van oordeel dat de deken op grond van de gang van zaken rondom de onder 2.1. (ii) bedoelde wraking, de inhoud van de brief aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad d.d. 17 januari 2015 en de weigering mee te werken aan het kantoorbezoek op 3 maart 2015 voldoende aanleiding had te veronderstellen dat sprake zou kunnen zijn van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De deken heeft een en ander met [X] besproken, maar dit heeft niet tot een ander inzicht geleid. Aldus bestond voldoende aanleiding het bezwaar aan de raad van discipline voor te leggen, hetgeen ook wordt bevestigd door de omstandigheid dat de raad van discipline het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond heeft geacht. Dit betekent dat geen grond bestaat de deken te veroordelen het dekenbezwaar in te trekken of aanhouding van de procedure bij het hof van discipline te vorderen, dan wel dienaangaande enige andere voorlopige maatregel te treffen. Op dezelfde gronden kan niet worden geoordeeld dat hetgeen de deken aan haar dekenbezwaar ten grondslag heeft gelegd moet worden aangemerkt als smaad, laster of schending van haar geheimhoudingsplicht.
3.9
Met betrekking tot de onder 2 en 3 gevorderde voorzieningen wordt nogmaals voorop gesteld dat aan de deken bij de uitoefening van de haar toegekende toezichthoudende taak en de daarbij behorende bevoegdheden een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Die beoordelingsvrijheid telt des te zwaarder nu door [X] wordt gevorderd de deken reeds thans te verbieden om ook in de toekomst nog van de haar op grond van de wet toekomende bevoegdheden gebruik te maken. Tegen die achtergrond en mede bezien in het licht van het feit dat de raad van discipline heeft geoordeeld dat de deken voldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten aanzien van de inhoud en de omvang van het in het kader van het kantoorbezoek door haar te verrichten onderzoek, is het hof van oordeel dat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat de deken, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de haar toekomende wettelijke bevoegdheden en het belang van [X] dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot de uitoefening van de haar toekomende bevoegdheden zal kunnen komen. Dit betekent dat geen grond bestaat de deken te veroordelen om geen nieuwe kantoorbezoeken aan te kondigen, de deken te verbieden [X] te verplichten daaraan mee te werken, noch om dienaangaande enige andere voorlopige maatregel te treffen, terwijl evenmin gronden bestaan de deken te verbieden naar aanleiding van het kantoorbezoek van 25 oktober 2015 en het gesprek op die datum een dekenbezwaar in te dienen, dan wel andere maatregelen te treffen.
3.10
De slotsom is dat de vorderingen van [X] tegen de deken niet toewijsbaar zijn. Het vorenstaande brengt mee dat ook de vorderingen tegen de orde niet kunnen worden toegewezen, nu deze vorderingen niet berusten op een ander feitencomplex.
De grieven falen daarom. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De gewijzigde eis zal worden afgewezen. De vraag of de tweede eiswijziging toelaatbaar is kan bij deze stand van zaken in het midden blijven. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de orde en de deken begroot op € 711,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, J.W.M. Tromp en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.