ABRvS (vz.), 01-12-2011, nr. 201110800/1/R1, nr. 201110800/2/R1.
ECLI:NL:RVS:2011:BU7032
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Voorzitter)
- Datum
01-12-2011
- Magistraten
Mr. Th. C. van Sloten
- Zaaknummer
201110800/1/R1
201110800/2/R1.
- LJN
BU7032
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU7032, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Voorzitter), 01‑12‑2011
Uitspraak 01‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Esch, herziening woon-werkkavel Keppels" vastgesteld.
Mr. Th. C. van Sloten
Partij(en)
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], wonend te Markelo onderscheidenlijk Rijssen,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan ‘De Esch, herziening woon-werkkavel Keppels’ vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2011, heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot B] en [vennoot A], beiden vennoten, en mr. H.Y.L. Goddijn, werkzaam bij Koninklijke Metaalunie, en de raad, vertegenwoordigd door W. Holsbrink en S. Tichelaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.
Het plan voorziet in de bouw van een woning met een inpandig kantoor ten behoeve van [belanghebbende].
2.3.
[appellante] betoogt onder meer dat het plan ten onrechte voorziet in geluidgevoelige bebouwing op korte afstand van haar productielocatie voor metaaloppervlaktebehandeling.
2.4.
De raad stelt zich op het standpunt dat de bouw van reguliere woningen in het plangebied niet mogelijk is vanwege de hindercategorie van de westelijk gelegen bedrijven aan de Noordachtereschweg. Om een goed woon- en leefklimaat te bereiken voorziet het plan daarom in een combinatie van wonen en werken, waarbij de werkruimten dienen als buffer om de milieubelasting vanwege onder meer de productielocatie van [appellante] ter plaatse van de woonruimten minimaal tot de wettelijke norm te beperken. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat dit mogelijk is. Om redenen van flexibiliteit is evenwel gekozen om de grens tussen de geluidgevoelige en de niet-geluidgevoelige bebouwing aan de hand van akoestisch onderzoek te bepalen in de procedure omtrent de omgevingsvergunning voor bouwen, aldus de raad.
2.5.
Het plan voorziet, voor zover van belang, in de bestemming ‘Woongebied — 1’, een aanduiding voor een bouwvlak en aanduidingen met betrekking tot de maatvoering.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor ‘Woongebied — 1’ aangewezen gronden bestemd voor wonen met bedrijven en instellingen, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2.
Ingevolge lid 4.2, onder a, sub 3, aanhef en onder het zesde punt, geldt voor het bouwen ten behoeve van woningen per erf dat de oprichting van geluidgevoelige gebouwen en ruimten niet is toegestaan, tenzij met een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat de omliggende bedrijven daardoor niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
2.6.
De voorzitter zal bij zijn oordeel betrekken dat de raad ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat de frase ‘niet onevenredig’ per abuis in artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 3, aanhef en onder het zesde punt, van de planregels is opgenomen.
2.7.
In de aangepaste geluidparagraaf uit de plantoelichting, zoals weergegeven in bijlage 1 bij de nota van zienswijzen, staat dat ten westen van het plangebied bedrijven liggen en dat de geluidsbelasting vanwege de productielocatie van [appellante] maatgevend is. Zonder geluidreducerende maatregelen bedraagt de geluidsbelasting in nagenoeg het gehele plangebied meer dan 50 dB(A). Met name omdat het plan voorziet in niet-geluidgevoelige werkruimten tussen het bedrijventerrein en de voorziene geluidgevoelige ruimten kan in de geluidgevoelige ruimten aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan, aldus de plantoelichting.
2.8.
[belanghebbende] stelt zich in zijn schriftelijke uiteenzetting op het standpunt dat de productielocatie van [appellante] naar elders is verplaatst. [appellante] bestrijdt dit standpunt. De raad heeft ter zitting aangegeven dat hem niet bekend is dat er geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. De voorzitter overweegt, wat hier verder ook van zij, dat ter zitting is komen vast te staan dat het voor de productielocatie geldende bestemmingsplan niet in de weg staat aan het gebruik van de desbetreffende gronden ten behoeve van de productielocatie van [appellante]. Gelet hierop dient van de in de plantoelichting vermelde geluidsbelasting te worden uitgegaan.
2.9.
Ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is, indien na vaststelling van een bestemmingsplan de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De voorzitter kan het standpunt van de raad ter zitting, dat de stippellijn op de langs elektronische weg vastgestelde verbeelding betrekking heeft op het verschil tussen de gronden waar geluidgevoelige bebouwing en de gronden waar niet-geluidgevoelige bebouwing is toegestaan, niet volgen nu deze stippellijn betrekking heeft op de maatvoering en het plan voor de gronden aan beide zijden van de stippellijn voorziet in de bestemming ‘Woongebied — 1".
Overigens komt de stippellijn niet voor in het renvooi van de papieren verbeelding.
2.10.
Een bestemmingsplan heeft een goede ruimtelijke ordening tot doel. Deze wordt verkregen door het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk. Wat betreft de in het plan gegeven bouw- en gebruiksmogelijkheden moet dan ook worden aangenomen dat bij de planvaststelling de ruimtelijke gevolgen hiervan zijn beoordeeld. Uit artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 3, aanhef en onder het zesde punt, van de planregels blijkt echter dat ook in de gevallen waarin het bouwen van gebouwen is toegestaan, een nadere afweging door het college van burgemeester en wethouders is vereist bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Het plan biedt daarmee op dit punt onvoldoende zekerheid omtrent de vraag of voor een bouwinitiatief een omgevingsvergunning kan worden verkregen.
2.11.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voor zover het betreft artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 3, aanhef en onder het zesde punt, van de planregels. Het plan dient in zoverre te worden vernietigd.
Nu het plan zonder voormeld artikelonderdeel voorziet in ruimere bouwmogelijkheden voor een woning dan de raad heeft beoogd, ziet de Afdeling vanwege de samenhang aanleiding om het plan voor het overige eveneens te vernietigen.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.12.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13.
De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 12 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘De Esch, herziening woon-werkkavel Keppels’;
- III.
wijst het verzoek af;
- IV.
veroordeelt de raad van de gemeente Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 928,91 (zegge: negenhonderdachtentwintig euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- V.
gelast dat de raad van de gemeente Hof van Twente aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 604,00 (zegge: zeshonderdvier euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten voorzitter
w.g. Zwemstr aambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011