Rb. Haarlem, 10-11-2009, nr. 08-7150
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK3168
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
10-11-2009
- Zaaknummer
08-7150
- LJN
BK3168
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK3168, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 10‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2009/2610 met annotatie van mr. J. de Haan
Uitspraak 10‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Door eiser ontvangen schadevergoeding vindt zijn grond niet in de arbeidsovereenkomst en strekt ter verbetering van eer en goede naam van eiser. Schadevergoeding vormt derhalve geen loon uit dienstbetrekking.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/7150
Uitspraakdatum: 10 november 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A (B BV)
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan eiser is voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 205.804 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.526.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2008 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 14 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 17 november 2008, beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2009. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een afschrift daarvan overgelegd aan verweerder en aan de rechtbank.
1.7.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen C, bijgestaan door D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiser is gehuwd en geboren op [datum]. Vanaf [jaartal] heeft eiser bij de E (E) de functie van statutair/medisch directeur vervuld.
2.2.
Vanaf [datum] is negatieve publiciteit ontstaan over de hoogte van salarissen van directies van fondsenwervende instellingen, waaronder het salaris van eiser als directeur van E. Omdat eiser weigerde zijn salaris te verlagen ontstond een arbeidsconflict tussen eiser en de E. De E heeft eiser geschorst en zijn ontslag aangevraagd. De kantonrechter te ’s-Gravenhage heeft de benodigde ontslagvergunning geweigerd.
2.3.
De beschikking van 6 juli 2004 van de kantonrechter luidt, voor zover hier van belang (waarbij de E is aangeduid als verzoekster en eiser als verweerder), als volgt:
“Verzoekster heeft gesteld dat de publicitaire storm die als gevolg van het artikel in de [naam krant] van [datum] is opgestoken, zoveel schade heeft toegebracht dat haar, mede vanwege het gedrag van verweerder, geen andere keuze werd gelaten dan het dienstverband te beëindigen.
Uit de feiten valt op te maken dat verzoekster allerminst in een benijdenswaardige positie is komen te verkeren.
Echter heeft zij, toen zij meende dat het tij niet meer te keren viel (een subjectieve beoordeling die door verweerder is aangevochten), haar aanvankelijke standpunt, zoals dat onverbrekelijk in de overeenkomst met verweerder was verankerd, verlaten, daarmede verweerder alleen laten staan en dat wat een gezamenlijk probleem had behoren te zijn vrijwel geheel bij verweerder neergelegd.
Van een goed werkgeefster mag in dit bijzondere geval, mede vanwege de in het verleden gezamenlijk gemaakte keuzes, worden verwacht, dat zij zo’n publicitaire storm zo veel mogelijk trotseert en ten opzichte van de werknemer ook minder vergaande maatregelen dan beëindiging van het dienstverband overweegt.
Verzoekster had, meer dan zij heeft gedaan, behoren te proberen met verweerder in evenwichtig overleg, zonder druk uit te oefenen, een oplossing voor het gezamenlijke salarisprobleem te vinden.
Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij, naast de belangen van de stichting als geheel, ook voldoende afwegingen heeft gemaakt die het belang van verweerder dienen en dat andere minder vergaande oplossingen in diens richting, dan die waar thans voor is gekozen, volstrekt ondenkbaar en onmogelijk zouden zijn geweest.
De stelling van verzoekster dat aan verweerder voldoende kansen zijn gegeven om zijn standpunt te herzien, wordt door de zich in [maand en jaartal] snel opeenvolgende feiten gelogenstraft, temeer omdat verzoekster een door verweerder gevraagde langere bedenktijd, die onder de omstandigheden als volstrekt reëel mocht worden beschouwd – niet alleen verzoekster, maar ook verweerder stond onder grote druk – niet heeft toegestaan.
Verzoekster heeft dus geen, althans onvoldoende, blijk gegeven van goed werkgeverschap door bij een afweging van de betrokken belangen ten onrechte de algemene kritiek van derden zonder meer te laten prevaleren boven de eveneens gerechtvaardigde belangen van haar werknemer, verweerder.
De kritieken van buitenaf kunnen dan ook gelet op het hierboven overwogene niet als zodanige veranderingen in de omstandigheden worden aangemerkt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk, of na korte tijd, behoort te eindigen. De contractuele rechten van verweerder behoren hier zwaarder te wegen.”
2.4.
Eiser heeft voorts voorlopige voorzieningen gevraagd bij de kantonrechter die er – kort gezegd – toe strekten dat hij weer zou worden toegelaten tot zijn werkzaamheden bij de E. De kantonrechter heeft de beslissing op de gevraagde voorlopige voorzieningen aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het overleg tussen partijen.
2.5.
Eiser en zijn werkgever hebben op [datum] een vaststellingsovereenkomst vastgesteld, namelijk dat eiser tot aan het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar in dienst blijft bij E en dat het salaris tot aan pensionering niet naar beneden wordt bijgesteld. Voorts is eiser een schadevergoeding toegekend van € 50.000.
2.6.
De vaststellingsovereenkomst bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
“In aanmerking nemende:
- -
dat de heer X met ingang van [datum] bij de E in dienst is getreden als statutair/medisch directeur;
- -
dat de heer X op [datum] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, waardoor – op grond van de arbeidsovereenkomst – de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt;
- -
dat in de afgelopen periode (vanaf begin [maand en jaartal]) grote commotie is ontstaan rondom het tussen de E en de heer X overeengekomen salaris en zijn overige arbeidsvoorwaarden;
- -
dat er in dat kader ook veel negatieve publiciteit is geweest over de E en de heer X;
- -
dat tussen de E en de heer X uiteindelijk een groot verschil van inzicht is ontstaan en geen overeenstemming is bereikt over de wijze, waarop de gerezen problematiek tegemoet diende te worden getreden;
- -
dat de arbeidsverhouding tussen de E en de heer X door dit alles ernstig en onherstelbaar is verstoord;
(…)
Zijn overeengekomen als volgt:
(…)
3. De heer X berust onherroepelijk in zijn ontslag als statutair/medisch directeur en verricht ook afgezien daarvan geen functies en/of werkzaamheden meer voor en/of namens de E (tenzij uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen) en is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. De heer X zal zich ook anderszins niet meer binnen of buiten de E als vertegenwoordiger van E presenteren.
4. Het staat de heer X met ingang van [datum] vrij elders (al dan niet in het kader van een dienstverband en/of als zelfstandige) werkzaamheden en/of activiteiten te verrichten, mits niet in strijd met de belangen van de E.
5. Middels bijgaand persbericht (dat aan de Vaststellingsovereenkomst is gehecht) en daarmee overeenstemmende interne en externe mededelingen wordt op vrijdag [datum] om +/- 14.00 uur binnen en buiten de E bekend gemaakt dat de heer X met ingang van [datum] met vervroegd pensioen gaat.
(…)
- 10.
De E betaalt aan de heer X ten titel van immateriële schadevergoeding vanwege aantasting van eer en goede naam een bedrag van € 50.000. De heer X zal hierover op zeer korte termijn met de Belastingdienst in overleg treden teneinde duidelijkheid te krijgen over de hoogte van eventueel verschuldigde belastingen en premies. Zodra de heer X deze duidelijkheid heeft verkregen, zal betaling binnen 14 dagen plaatsvinden op een nader door hem aan te geven wijze, vanzelfsprekend mits fiscaal geoorloofd. Op deze betaling zal de loonheffing worden ingehouden, behoudens indien en voor zover de heer X een verklaring van de Belastingdienst overlegt, waaruit blijkt dat en in hoeverre die loonheffing achterwege kan blijven.“
- 2.7.
Genoemd bedrag van de schadevergoeding is in 2004 uitbetaald aan eiser.
- 2.8.
Voorafgaand aan de uitbetaling van de schadevergoeding is door eiser een verzoek ingediend in verband met de heffing van loonbelasting. Op dit verzoek werd afwijzend gereageerd door de inspecteur loonheffing. Eiser heeft uit praktische overwegingen niet gereageerd op deze uitspraak omdat dit in de inkomstenbelastingsfeer kan worden gecorrigeerd. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV opgelegd en daarbij een bedrag van € 50.001 ter zake van de schadevergoeding tot het belastbaar loon gerekend.
- 3.
Geschil
In geschil is of genoemde schadevergoeding behoort tot het belastbaar loon van eiser.
- 4.
Beoordeling van het geschil
- 4.1.
Ingevolge artikel 3.81 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) wordt onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Artikel 10, eerste lid, van de Wet LB 1964 bepaalt dat al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, loon is.
- 4.2.
De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is geweest van negatieve publiciteit als gevolg waarvan eiser is aangetast in zijn eer en goede naam en hij immateriële schade heeft geleden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking het negatieve karakter van de publiciteit in [jaartal], zoals dit ook tot uitdrukking komt in de in 2.3 weergegeven beschikking van de kantonrechter en de in 2.6 weergegeven vaststellingsovereenkomst tussen eiser en de E, alsmede hetgeen eiser naar voren heeft gebracht met betrekking tot de bij de gedingstukken gevoegde publicaties uit [jaartal]. Verweerder heeft hiertegen onvoldoende ingebracht om anders te oordelen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat – zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend – de mogelijkheid bestaat dat eiser als gevolg van de publicaties als “graaier” wordt gezien.
- 4.3.
De rechtbank begrijpt het betoog van verweerder in hoofdzaak aldus dat de negatieve publiciteit over eiser en aantasting van zijn eer en goede naam niet door E zijn veroorzaakt en dat E hierop geen enkele invloed heeft gehad. Om die reden kan niet worden gezegd dat de schadevergoeding ziet op aantasting van de eer en goede naam van eiser. Het naar aanleiding van de negatieve publiciteit ontstane arbeidsconflict tussen eiser en E heeft zich volgens verweerder volledig afgespeeld binnen de bestaande arbeidsverhouding, zijnde de dienstbetrekking. De schadevergoeding vindt aldus zijn grond binnen de dienstbetrekking en dient te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, aldus verweerder.
- 4.4.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in voormeld betoog. Niet kan worden gezegd dat E geen enkele invloed heeft gehad op de schade die is ontstaan als gevolg van de negatieve publiciteit over eiser. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de ophef over de omvang van het salaris van eiser is ontstaan door de publicatie van [datum] in de [naam krant] en E op deze publicatie geen enkele invloed heeft gehad, dan betekent dit nog niet dat E geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van de door eiser geleden schade vanwege aantasting van zijn eer en goede naam. Dat E in dezen een verwijt kan worden gemaakt blijkt uit de genoemde beschikking van de kantonrechter en de hiervoor weergegeven vaststellingsovereenkomst tussen eiser en E. Volgens de beschikking van de kantonrechter heeft E onvoldoende blijk gegeven van goed werkgeverschap door bij een afweging van de betrokken belangen ten onrechte de algemene kritiek van derden zonder meer te laten prevaleren boven de eveneens gerechtvaardigde belangen van haar werknemer. Zoals de kantonrechter heeft geoordeeld mag van de werkgever worden verwacht dat deze een publicitaire storm als hier trotseert en ten opzichte van de werknemer ook minder vergaande maatregelen dan beëindiging van het dienstverband overweegt. De kantonrechter heeft in zijn beschikking van [datum] ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. In de vaststellingsovereenkomst is vervolgens uitdrukkelijk bepaald dat de betaling door E aan eiser geschiedt ten titel van immateriële schadevergoeding vanwege aantasting van eer en goede naam.
- 4.5.
Voor het overige kan evenmin worden gezegd dat de door E aan eiser betaalde schadevergoeding zijn grond vindt in de arbeidsovereenkomst. Niet kan worden gezegd dat de betaling ziet op derving van inkomsten of pensioenaanspraken uit de arbeidsovereenkomst nu het salaris van eiser is doorbetaald, de dienstbetrekking van rechtswege pas in [jaartal] is ontbonden bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en eiser niet heeft hoeven inleveren op zijn pensioenaanspraken. In de vaststellingsovereenkomst is vervolgens afgesproken dat eiser geen werkzaamheden meer zal verrichten voor E. Hoewel derving van het recht te mogen werken zou kunnen worden ervaren als een immateriële schadepost, is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de onderhavige schadevergoeding daarin zijn grond vindt. Gesteld noch gebleken is voorts dat de betaling anderszins voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst tussen eiser en E of verband houdt met leed dat inherent is aan de wijze van afwikkeling van een dienstbetrekking.
- 4.6.
Met betrekking tot de stellingen van verweerder dat het bedrag van € 50.000 te hoog is om te kunnen worden aangemerkt als onbelaste immateriële schadevergoeding en dat niet duidelijk is hoe de vergoeding van € 50.000 tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt. Aanvankelijk heeft eiser, naar onvoldoende weersproken is gesteld, een bedrag van € 75.000 geëist voor immateriële schade. De vergoeding van € 50.000 is naar de rechtbank begrijpt vervolgens tot stand gekomen na mondeling overleg tussen de advocaten van eiser en E. De rechtbank is niet aannemelijk geworden dat dit bedrag in de gegeven omstandigheden ongebruikelijk of te hoog is.
- 4.7.
De rechtbank vermag evenmin in te zien dat de term ‘immateriële schadevergoeding vanwege schending van eer en goede naam’ om fiscale redenen in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Dat de E gerede twijfels had over de fiscale belastbaarheid van de vergoeding door het opnemen de fiscale glijclausule, zoals hierboven weergegeven in onderdeel 10 van de overeenkomst, brengt de rechtbank evenmin tot het oordeel dat de vergoeding tot het loon behoort.
- 4.8.
De schadevergoeding van € 50.000 strekt naar het oordeel van de rechtbank ter verbetering van eer en goede naam van eiser en dit vindt niet – ook niet ten dele – zozeer haar grond in de dienstbetrekking in die zin dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de schadevergoeding niet kan worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Voor zover verweerder meent dat, om te kunnen spreken van een onbelaste immateriële schadevergoeding, het handelen van de werkgever moet kunnen worden gekwalificeerd als onrechtmatige daad jegens eiser of een willekeurige derde, volgt de rechtbank hem niet in zijn betoog. Deze eis vindt geen steun in het recht. Het gaat erom vast te stellen of de schadevergoeding voldoende verband houdt met de dienstbetrekking om te spreken van loon. Blijkens het voorgaande is dat verband niet aanwezig.
- 4.9.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd met een bedrag van € 50.001 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.803.
5.
Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 6,90 (reiskosten per openbaar vervoer).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.803 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 650,90;
- -
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. J.M. van Kempen en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.