Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
06-06-2024, Stcrt. 2024, 18926 (uitgifte: 13-06-2024, regelingnummer: 3839824-1066735-WJZ)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-06-2024, Stcrt. 2024, 18926 (uitgifte: 13-06-2024, regelingnummer: 3839824-1066735-WJZ)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Ingeval krachtens deze wet aanspraak op buitengewoon pensioen bestaat, stelt de Raad de pensioengrondslag vast, waarnaar het buitengewoon pensioen wordt berekend.
2
a.
Indien de deelnemer aan het verzet voor het bereiken van de leeftijd, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 6, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, wordt de pensioengrondslag vastgesteld naar het inkomen uit arbeid, dat de deelnemer aan het verzet ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, in Nederland, ware hij niet invalide geweest, zou hebben genoten uit het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf, waarin hij voor het eerst ten gevolge van zijn invaliditeit zijn werkzaamheden moest beëindigen of blijvend verminderen;
b.
indien de deelnemer aan het verzet, bedoeld onder a, na het tot uiting komen van de invaliditeit ten gevolge waarvan hij zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen, arbeid heeft aanvaard in een ander beroep of bedrijf, wordt, indien dat voor hem gunstiger is, de pensioengrondslag vastgesteld naar het inkomen dat de deelnemer aan het verzet ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, in Nederland uit arbeid in laatstbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij deze werkzaamheden door of in verband met zijn invaliditeit niet had moeten beëindigen of blijvend verminderen;
c.
onder arbeid in een ander beroep of bedrijf, bedoeld onder b, wordt verstaan: arbeid, welke gedurende een aaneengesloten periode van tenminste[lees: ten minste] drie jaar in de voor dat beroep of bedrijf gebruikelijke arbeidstijd is verricht;
d.
de Raad kan, bij beschikking, van het bepaalde onder c afwijken, indien naar zijn oordeel de onverkorte toepassing daarvan, gelet op alle omstandigheden, in een individueel geval onredelijk zou zijn.
3.
Indien het in het tweede lid bedoelde beroep of bedrijf buiten Nederland werd uitgeoefend, wordt bij de vaststelling van de pensioengrondslag, waarnaar het buitengewoon pensioen wordt berekend, rekening gehouden met het meest vergelijkbare beroep of bedrijf in Nederland, alsmede met de (vak)opleiding, bekwaamheid en andere factoren, welke ter zake van belang kunnen zijn.
4.
Bij de vaststelling van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van inkomensvermeerdering ten gevolge van bevordering, verhoging van de vakbekwaamheid, uitbreiding van het bedrijf of andere dergelijke factoren.
5.
Bij door Onze Minister te stellen regelen wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf, bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan.
6.
Indien de deelnemer aan het verzet vóór het tot uiting komen van zijn invaliditeit ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 6, door of in verband met het volgen van onderwijs nog geen arbeid in beroep of bedrijf uitoefende, en hij ten gevolge van die invaliditeit nimmer in staat is geweest door arbeid in beroep of bedrijf een inkomen te verwerven dat in overeenstemming was met het niveau van het gevolgde onderwijs, wordt de pensioengrondslag vastgesteld met inachtneming van door Onze Minister te stellen regelen.
7.
Indien de deelnemer aan het verzet ten tijde van het tot uiting komen van de invaliditeit, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet was aangewezen op inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf dan wel de leeftijd heeft of had bereikt waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen dan wel indien die invaliditeit niet heeft geleid tot beëindiging of vermindering van zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf, wordt de pensioengrondslag vastgesteld op het bedrag genoemd in het achtste lid, onder a.
8.
De pensioengrondslag bedraagt per 1 januari 1983 op jaarbasis:
- a.
tenminste[lees: ten minste] € 35.259,53, en ten hoogste
- b
100 % van de eerste
€ 73.553,14
36,84 % van de volgende
€ 45.422,65
30 % van de volgende
€ 23.904,12
20 % van de volgende
€ 24.263,71
10 % van de volgende
€ 23.969,80 en
5 % van de volgende
€ 47.788,89
van het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde jaarinkomen.