Hof Leeuwarden, 04-05-2009, nr. 24-002745-07
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI3151
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
04-05-2009
- Magistraten
Mrs. A.J. Rietveld, S.H. Wachter, P.J.M. van den Bergh
- Zaaknummer
24-002745-07
- LJN
BI3151
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI3151, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 04‑05‑2009
Uitspraak 04‑05‑2009
Mrs. A.J. Rietveld, S.H. Wachter, P.J.M. van den Bergh
Partij(en)
Arrest van 4 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 31 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Heeg, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2006 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of in de halsstreek heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
hij op of omstreeks 26 november 2006 te [plaats] opzettelijk mishandelend [benadeelde], met een glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of in de halsstreek heeft geslagen/gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Op grond van de inhoud van het dossier alsmede de ter terechtzitting afgelegde verklaringen stelt het hof vast dat verdachte en aangever elkaar bij een caféruzie over en weer fysiek hebben geraakt. Dat wordt ook door hen beiden erkend. Het hof stelt tevens vast dat de door verdachte, aangever en getuigen afgelegde verklaringen zodanig van elkaar afwijken dat de precieze toedracht van het incident en met name de volgorde van de gebeurtenissen voor een groot deel in het ongewisse blijven en ook zullen blijven.
Het hof acht niettemin aannemelijk geworden dat verdachte zich in het nauw gedreven heeft gevoeld door het in de discotheek in zijn directe nabijheid gerezen conflict. Niet gebleken is dat hij aan het ontstaan daarvan een bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft verklaard dat hij, voornamelijk om zich een uitweg te banen, heeft ‘gemaaid’ met zijn armen. Hij was zich onbewust van het feit dat hij op dat moment een bierglas in zijn (rechter)hand had. Dat hij daarmee, zoals hijzelf heeft verklaard, aangever noch een andere omstander doelgericht heeft geslagen acht het hof geloofwaardig, temeer daar dit in essentie niet wordt weersproken door andere verklaringen, ook niet door die van aangever.
Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde — onder meer — een wettelijk vereiste is dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor wat betreft de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet het opzet van verdachte gericht zijn geweest op niet alleen de mishandeling op zichzelf, maar ook op het — in casu niet voltooide — gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling blijft het opzetvereiste beperkt tot de mishandeling sec. Hoewel het evident is dat het bij aangever ontstane, niet geringe letsel is ontstaan door toedoen van verdachte, is er daarbij naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van enig op het toebrengen van pijn of letsel gericht opzettelijk handelen aan de zijde van verdachte.
Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], niet ontvankelijk in zijn vordering.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. S.H. Wachter en P.J.M. van den Bergh, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wachter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.