Verdrag No. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 04-07-1950
- Bronpublicatie:
09-07-1948, Stb. 1950, J 538 (uitgifte: 13-01-1950, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-07-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-03-1951, Trb. 1951, 27 (uitgifte: 01-01-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Voor zoveel betreft de gebieden, bedoeld in artikel 35 van het Statuut der Internationale Arbeidsorganisatie, zoals dit is gewijzigd bij de akte van wijziging van het Statuut der Internationale Arbeidsorganisatie 1946, behoudens de gebieden, bedoeld in de leden 4 en 5 van dat aldus gewijzigde artikel, moet elk Lid van de Organisatie, dat dit verdrag bekrachtigt, tegelijk met zijn bekrachtiging of zo spoedig mogelijk na zijn bekrachtiging aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau een verklaring doen toekomen, waarin het mededeelt:
- a.
de gebieden, ten aanzien waarvan het zich verbindt, dat de bepalingen van het verdrag zonder wijziging worden toegepast;
- b.
de gebieden, ten aanzien waarvan het zich verbindt dat de bepalingen van het verdrag met wijzigingen worden toegepast, en waarin die wijzigingen bestaan;
- c.
de gebieden, waarop het verdrag niet toegepast kan worden, en in die gevallen, de redenen, waarom het niet toegepast kan worden;
- d.
de gebieden, ten aanzien waarvan het zich zijn beslissing voorbehoudt.
2.
De verplichtingen, bedoeld onder a. en b. van het eerste lid van dit artikel, zullen geacht worden een integrerend deel van de bekrachtiging uit te maken en zullen dezelfde gevolgen hebben.
3.
Elk Lid zal bij een nadere verklaring afstand kunnen doen van alle of een deel der voorbehouden, neergelegd in zijn oorspronkelijke verklaring ingevolge het bepaalde onder b.c. en d. van het eerste lid van dit artikel.
4.
Elk Lid zal op enig tijdstip, waarop dit verdrag overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 kan worden opgezegd, aan de Directeur-Generaal een nadere verklaring kunnen doen toekomen, waarbij in enig ander opzicht de inhoud van een vroegere verklaring gewijzigd wordt en de toestand ten aanzien van bepaald aangegeven gebieden uiteengezet wordt.