Rb. Leeuwarden, 16-11-2007, nr. AWB06-2363
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB8635
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
16-11-2007
- Zaaknummer
AWB06-2363
- LJN
BB8635
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB8635, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 16‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Geen recht op aftrek van de betaalde rente en kosten van de geldlening met betrekking tot de financiering van de aankoop van het perceel bouwgrond. Omkering bewijslast ten aanzien van bijtelling inkomsten uit bijverdiensten.
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2363
Uitspraakdatum: 16 november 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
- 1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2001, 2002 en 2003 navorderingsaanslagen (aanslagnummers [nummer].H17, H27 en H37), en voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H46) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 10.972, --, € 19.447,--, € 20.110,-- en € 26.498. Hierbij heeft verweerder bij beschikking (steeds) vergrijpboetes ten bedrage van respectievelijk € 343,--, 780,--, 1.302,-- en € 2.760,-- aan eiser opgelegd.
- 1.2.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 september 2006 de aanslag IB/PVV 2004 alsmede de boetebeschikking voor het jaar 2004 gehandhaafd.
- 1.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 23 oktober 2006, per fax ontvangen bij de rechtbank op 24 oktober 2006, beroep ingesteld.
- 1.4.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
- 1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2007 te Leeuwarden.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Flierman. Namens verweerder is verschenen B. Meeuwsen. Eisers gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
- 2.1.
Eiser, geboren op [datum] 1949, is gehuwd met mevrouw [echtgenote], geboren op [datum] 1950. Eiser heeft twee kinderen.
- 2.2.
Eiser heeft een WAO-uitkering van het LISV/UWV en een IOAW-uitkering van de gemeente [gemeente]. De echtgenote van eiser heeft tevens een IOAW-uitkering van de gemeente [gemeente].
- 2.3.
Eiser heeft op 24 augustus 2001 van de gemeente [gemeente] een perceel bouwgrond, gelegen aan de [adres], gekocht voor f. 129.888,50
(€ 58.940,83). Eiser heeft vervolgens met een aannemer een aannemingsovereenkomst gesloten onder voorbehoud van verkoop van zijn huidige woning. Voor het perceel bouwgrond heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd, welke aan hem op 12 april 2002 door de gemeente is verleend. Op 14 juni 2004 heeft eiser het perceel bouwgrond terugverkocht aan de gemeente voor de oorspronkelijke aankoopprijs. Eiser heeft in de periode gelegen tussen 24 augustus 2001 en 14 juni 2004 geen bouwactiviteiten ondernomen op het perceel bouwgrond. De rente en kosten met betrekking tot de hypotheek op het perceel bouwgrond heeft eiser over de jaren 2001 tot en met 2004 in aftrek op zijn inkomen gebracht.
- 2.4.
Verweerder heeft in het jaar 2005, naar aanleiding van de ontvangst van een anonieme klikbrief, een onderzoek ingesteld. Voor het onderzoek heeft eiser desgevraagd zijn bankafschriften over de jaren 2002 tot en met 2004 ter inzage aan verweerder verstrekt.
- 2.5.
Tijdens het onderzoek is verweerder gebleken dat eiser nauwelijks privé-opnamen heeft gedaan. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat eiser in 2004 een storting heeft gedaan ten bedrage van € 6.500,-- waarvan voor verweerder de herkomst niet te achterhalen was. Verweerder heeft eiser herhaalde malen verzocht informatie en bescheiden te verstrekken. Verweerder heeft eiser daarbij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, desondanks heeft eiser niet de gevraagde informatie en bescheiden verstrekt.
- 2.6.
Verweerder heeft, nu eiser op verweerders verzoek de gevraagde informatie en bescheiden niet heeft verstrekt, tijdens de aanslagregeling volhard in zijn conclusie dat eiser bijverdiensten heeft genoten en dat die bijverdiensten als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt. Voor de vaststelling van de hoogte van de bijverdiensten wegens de te lage privé-opnamen heeft verweerder de gemiddelde huishoudelijke uitgaven op basis van het NIBUD-BudgetHandboek verminderd met de huishoudelijke uitgaven volgens eisers bankafschriften.
Geschil
- 3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- 3.1.1.
Is eiser ontvankelijk in zijn beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001, 2002 en 2003?
- 3.1.2.
Heeft eiser recht op aftrek van de betaalde rente en kosten van de geldlening met betrekking tot de financiering van de aankoop van het perceel bouwgrond?
- 3.1.3.
Heeft eiser resultaat uit overige werkzaamheden genoten?
- 3.1.4.
Mag verweerder op grond van een tip nadere gegevens vragen aan eiser en is eiser gehouden tot nadere gegevensverstrekking?
- 3.1.5.
Heeft verweerder bij de (navorderings)aanslagen terecht boetes aan eiser opgelegd?
- 3.1.6.
Dient verweerder veroordeeld te worden in de kosten die eiser heeft moeten maken?
- 3.2.
Eiser stelt dat de betaalde rente en kosten met betrekking tot de financiering van het perceel bouwgrond aftrekbaar zijn als rente en kosten van een eigen woning in aanbouw. Voorts is eiser van mening dat er geen sprake is van zwartwerk, daartoe wijst hij op een brief van het UWV waarin wordt aangegeven dat het UWV niet is gebleken van neveninkomsten. Tevens zou eiser zou niet verplicht zijn tot het verstrekken van nadere gegevens omdat de "tip" van verweerder onredelijk is. Daarnaast is eiser van mening dat de door hem uit de controle voortvloeiende kosten van rechtsbijstand moeten worden vergoed.
- 3.3.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
- 3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Vooreerst en vooraf omtrent de ontvankelijkheid
- 4.1.
Voorzover eiser beroep heeft ingesteld tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2003, stelt de rechtbank vast dat verweerder voor die jaren geen uitspraak op bezwaar heeft genomen zodat de rechtbank op die grond het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
- 4.2.
De rechtbank zal de stukken van het beroep in zoverre op de voet van artikel 6:15 van de Awb doorsturen naar verweerder. De rechtbank wijst verweerder erop bij de beoordeling van de tijdigheid van het bezwaarschrift tevens eisers brief van 3 april 2006 te betrekken. In deze brief vraagt eiser uitstel van betaling voor alle belastingaanslagen. Bij die brief heeft eiser naast een kopie van de aanslag over het jaar 2004 tevens kopieën van de navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2003 bijgevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank zou hierdoor bij verweerder op zijn minst twijfel moeten zijn ontstaan over de vraag tegen welke belastingaanslag(en) bezwaar is gemaakt. Vervolgens ligt het op de weg van verweerder om die twijfel weg te nemen. Voorts wijst de rechtbank op de reactie van de ontvanger van 19 mei 2006, waarin de ontvanger aangeeft dat eiser uitstel van betaling heeft gevraagd omdat hij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de belastingaanslagen. Eiser zou hieruit hebben kunnen opmaken dat verweerder zijn bezwaar tegen de aanslag 2004 ook heeft beschouwd als bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslagen 2001 tot en met 2003.
Omtrent het eigenlijke verschil
- 4.3.
Ingevolge artikel 3.111, derde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet) wordt een woning mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan.
- 4.4.
In de wetsgeschiedenis van artikel 3.111, derde lid, van de Wet is onder meer het volgende aan de orde gekomen:
"(…) Om voor belastingplichtigen het aankopen van een eigen woning niet te bemoeilijken, kan gedurende een korte periode ook een woning die in een dergelijk geval nog niet of niet meer een hoofdverblijf is als eigen woning in de zin van deze afdeling worden aangemerkt, waardoor voor beide woningen de lasten aftrekbaar zijn." (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr.3, blz. 146).
"De leden van de fractie van D66 verzoeken om een toelichting op de tweejaars-periode uit het derde lid van artikel 3.6.2 (rechtbank: thans artikel 3.111) waarin een woning als eigen woning kan worden aangemerkt indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leegstaat of in aanbouw is en uitsluitende is bestemd om de belastingplichtige als eigen woning ter beschikking te staan.
Deze regeling beoogt het aankopen van een nieuwe woning door belastingplichtigen niet te bemoeilijken.
(…)
Twee jaren om een woning (af) te bouwen is gelet op dit uitbreidende karakter een passende grens." (NV, Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 478).
- 4.5.
Uit de vaststaande feiten volgt dat eiser op 24 augustus 2001 een perceel bouwgrond heeft aangekocht waarvoor hij een bouwvergunning heeft aangevraagd. De bouwvergunning is aan eiser op 12 april 2002 door de gemeente verleend. Voorts heeft eiser een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemer, onder voorbehoud van verkoop van zijn huidige woning. Uit deze feiten concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van directe bouwactiviteiten, maar wel van zodanige voorbereidingshandelingen dat sprake is geweest van een woning in aanbouw als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet. Dat de bouwactiviteiten (nog) niet zijn aangevangen staat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aangehaalde ontstaansgeschiedenis, op zichzelf niet aan een zodanige kwalificatie in de weg. Nu echter tevens is vereist dat, prospectief beschouwd, ultimo 2004 de redelijke verwachting moet hebben bestaan dat de woning binnen een periode van twee jaar zou worden (af)gebouwd en bewoond, komt eiser niet voor aftrek van de geclaimde rente en kosten in aanmerking, omdat eiser de bouwkavel op 14 juni 2004 aan de gemeente heeft terugverkocht.
- 4.6.
Ingevolge artikel 3.90 van de Wet is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.
- 4.7.
Artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat een ieder gehouden is aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
- 4.8.
Gelet op het bepaalde in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van een ontvangen tip gerechtigd is een onderzoek in te stellen waarbij eiser is gehouden desgevraagd aan verweerder nadere gegevens te verstrekken.
- 4.9.
Blijkens het bepaalde in artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge onder meer artikel 47 van de AWR. Dit brengt mee dat alsdan de bewijslast op eiser komt te rusten en aanzienlijk wordt verzwaard: hij moet overtuigend aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar, waarbij de onderhavige voor het jaar 2004 opgelegde aanslag is gehandhaafd, onjuist is.
- 4.10.
Vaststaat dat eiser nauwelijks privé-opnamen heeft gedaan. Tevens heeft eiser een storting ten bedrage van € 6.500,-- gedaan. Voor de lage privé-opnamen heeft eiser als verklaring gegeven dat hij zijn beide kinderen elk f. 20.000,-- ( € 9.075,60) heeft geleend, de één in 1997 en de ander in 1999. Eiser heeft voorts verklaard zijn levensonderhoud mede te hebben gefinancierd met de door de kinderen terugbetaalde bedragen voor de leningen. Verweerder heeft eiser herhaalde malen verzocht informatie te verstrekken over de herkomst van de aan de kinderen geleende bedragen en een specificatie van de door de kinderen terugbetaalde bedragen, alsmede over de herkomst van de gedane storting. Verweerder heeft eiser daarbij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, desondanks heeft eiser niet de gevraagde informatie en bescheiden verstrekt. Nu eiser ook niet in de bezwaarfase de verlangde informatie heeft verstrekt, oordeelt de rechtbank dat eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichtingen zoals bedoeld in punt 4.7. Met de eerst ter zitting gedane verklaring door eiser dat de gelden van de storting grotendeels afkomstig zijn van een opname van het bouwdepot, heeft eiser - tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder - niet overtuigend de herkomst van de gelden van de gedane storting aangetoond.
- 4.11.
Verweerder heeft gesteld dat de rechtbank ten aanzien van de uitspraak op het bezwaar tegen de voor het jaar 2004 opgelegde aanslag IB/PVV het hiervoor onder punt 4.9 weergegeven bepaalde in artikel 27e van de AWR dient toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, artikel 27e van de AWR van toepassing dient te zijn ter zake van de bijverdiensten.
- 4.12.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat, nu eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat en in hoeverre de bijtelling voor de bijverdiensten in de door verweerder opgelegde aanslag onjuist is, zijn beroep voorzover gericht tegen het in de aanslag in aanmerking genomen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden geen doel treft.
- 4.13.
Bij het hiervoor in punt 4.12 bepaalde heeft de rechtbank in overweging genomen dat verweerder voor het vaststellen van de huishoudelijke uitgaven van eiser aansluiting heeft gezocht bij de NIBUD-normen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus een redelijke schatting gemaakt.
- 4.14.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht een bedrag van € 12.484,-- ter zake van de bijverdiensten als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
- 4.15.
Eerst ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beide kinderen bereid zijn een schriftelijke verklaring te overleggen, waarin zij verklaren gelden van eiser te hebben geleend en de data waarop zij deze gelden hebben terugbetaald. De rechtbank oordeelt dat ook al zou van de juistheid van die verklaringen moeten worden uitgegaan, eiser daarmee niet overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar, waarbij de opgelegde aanslag voor het jaar 2004 is gehandhaafd, onjuist is. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat aan die verklaringen niet meer gewicht kan worden gehecht dan dat eiser daarmee aannemelijk zou hebben gemaakt dat de kinderen de lening aan eiser hebben terugbetaald. Daarmee voldoen die verklaringen, zonder dat er meer bewijs door eiser wordt aangedragen, niet aan de van hem in beroep verlangde bewijsmaatstaf dat hij op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de gelden afkomstig zijn van de door de kinderen terugbetaalde bedragen. Nu nadere bewijsstukken ontbreken, kan de rechtbank voorbijgaan aan het door eiser ter zitting gedane bewijsaanbod.
- 4.16.
Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van een aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit, ingevolge artikel 67d van de AWR, een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag.
- 4.17.
Ingevolge paragraaf 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (het Besluit) legt de inspecteur gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op indien een aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties terzake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie "opzet" kan worden verbonden. Naar luid van paragraaf 25 van het Besluit legt de inspecteur ingeval van opzet een vergrijpboete op van 50 procent. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet.
- 4.18.
Door zijn inkomen niet volledig aan te geven heeft eiser bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij te weinig belasting heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom tenminste aan eisers voorwaardelijke opzet te wijten dat zijn inkomsten voor een te laag bedrag zijn aangegeven en dat daardoor onjuist aangifte is gedaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve terecht aan eiser een vergrijpboete opgelegd. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank deze vergrijpboete van 50% ofwel € 2.760,-- passend en geboden.
- 4.19.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001, 2002 en 2003 en de desbetreffende boetebeschikkingen niet-ontvankelijk;
- -
verklaart het beroep gericht tegen de aanslag IB/PVV 2004 ongegrond;
- -
verklaart het beroep gericht tegen de vergrijpboete ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 november 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- -
hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.