Hof 's-Hertogenbosch, 14-06-2011, nr. HD 200.081.923
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7905
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-06-2011
- Magistraten
Mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen
- Zaaknummer
HD 200.081.923
- LJN
BQ7905
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7905, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑06‑2011
Uitspraak 14‑06‑2011
Mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen
Partij(en)
arrest van de tweede kamer van 14 juni 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.L.L. Vermeeren,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 februari 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 17 november 2010 tussen appellant — [X.] — als eiser en geïntimeerde — [Y.] — als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 145157/HA ZA 09-1336)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 13 januari 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
[X.] heeft bij voormeld exploot [Y.] opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 februari 2011.
2.2.
[X.] heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 22 februari 2011. Voor ieder van partijen heeft zich een advocaat gesteld.
2.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 22 maart 2011 te voldoen.
2.4.
In verband met het achterwege blijven van tijdige betaling van het griffierecht is bepaald dat arrest wordt gewezen. Partijen hebben daartoe de gedingstukken overgelegd. Het procesdossier van [Y.] is retour gezonden.
2.5.
[X.] heeft op 22 april 2011 en op 26 april 2011 faxbrieven aan het hof doen toekomen.
3. De motivering
3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 juncto lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) was [X.] het griffierecht verschuldigd vanaf de eerste roldatum en diende [X.] ervoor zorg te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien, derhalve uiterlijk op 22 maart 2011, was bijgeschreven op de rekening van het hof dan wel ter griffie was gestort.
3.2.
[X.] heeft het griffierecht niet tijdig betaald. Volgens opgave van de financiële administratie heeft [X.] het griffierecht eerst na het verstrijken van de betalingstermijn, op 24 maart 2011, voldaan.
3.3.
Bij faxbrieven van 22 april 2011 (twee stuks) en 26 april 2011 heeft [X.] erkend dat het griffierecht twee dagen te laat is betaald. Hij voert evenwel aan dat het om die reden verlenen van ontslag van instantie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, omdat sprake is geweest van een ongelukkige administratieve fout zijnerzijds (de chef de bureau was goed geïnstrueerd, maar had, mede door diverse (privé)omstandigheden, onvoldoende de reikwijdte van de nieuwe regeling overzien), de overschrijding van de betalingstermijn slechts zeer gering is geweest en zijn belang om het geschil te kunnen voorleggen aan de appelrechter zeer groot is. Volgens [X.] is er daarom reden tot toepassing van de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.4.1.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 3 Wgbz en artikel 353 juncto 127a Rv de rechter ontslag van instantie dient uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan. In deze zaak staat vast dat [X.] het griffierecht niet uiterlijk op 22 maart 2011, maar op 24 maart 2011 heeft voldaan.
Alhoewel de wetgever op de niet tijdige betaling van het griffierecht een bijzonder vergaande sanctie heeft gesteld, staat het de rechter niet zonder meer vrij deze wettelijke sanctie te negeren. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv).
3.4.2.
Het hof overweegt dat door toepassing van de door de wetgever voorgeschreven sanctie van ontslag van instantie een appellant, zoals thans [X.], de verdere toegang tot de rechter wordt onthouden. Door de uit te spreken sanctie wordt het voor [X.] onmogelijk om een beoordeling van zijn grieven tegen het bestreden vonnis te verkrijgen.
3.4.3.
Mede in aanmerking genomen enerzijds de ratio van de wettelijke bepaling van artikel 127a Rv, die vooral strekt tot beperking van het incassorisico van de staat, en anderzijds de ingrijpende gevolgen van de toe te passen sanctie (ontslag van instantie), is het hof van oordeel dat in dit geval de toepassing van de sanctie van art. 127a lid 2 Rv tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Het hof let daarbij op het belang van [X.] om zijn vordering in hoger beroep te laten beoordelen door het hof, de geringe overschrijding van de betalingstermijn, de verklaring die [X.] voor die overschrijding heeft gegeven en de omstandigheid dat het nieuwe art. 127a Rv een ingrijpende breuk met het voordien geldende recht met zich heeft gebracht en de overschrijding van de betalingstermijn heeft plaatsgevonden in de eerste drie maanden van de werking van het nieuwe systeem.
3.5.
Gezien het voorgaande zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van de memorie van grieven.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 26 juli 2011 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en S.M.A.M. Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juni 2011.