HR 29 mei 2007, NJ 2008, 14,m.nt. Reijntjes.
HR, 21-12-2010, nr. 09/00069
ECLI:NL:HR:2010:BM6857
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2010
- Zaaknummer
09/00069
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM6857
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht / Voorfase
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM6857, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6857
ECLI:NL:HR:2010:BM6857, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6857
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/50
Conclusie 21‑12‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 22 december 2008 wegens ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
2.
Mr. J.H. van Dijk, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof in zijn overwegingen omtrent de rechtmatigheid van het bewijs blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onbegrijpelijke opvatting inzake het begrip ‘lijfsvisitatie’ als bedoeld in art. 17 Douanewet (oud).
3.2.
De in het middel bedoelde overwegingen luiden als volgt:
‘Rechtmatigheid van het bewijs.
Feitelijke toedracht:
- —
Op 31 mei 2006 is door de Douane op Schiphol een verscherpte controle (kennelijk wordt daarmee een zogenaamde ‘100% controle’ bedoeld) uitgevoerd op de vlucht [001] vanuit Suriname.
- —
Blijkens het proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van de belastingdienst en bevoegd inzake de douane en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (dossier pagina 2.1) oefende hij zijn controlewerkzaamheden uit met de rijksspeurhond Dirk bij de sluis op Schiphol, waarop zojuist het vliegtuig, vlucht [001], vanuit Suriname was aangesloten. Hij zag dat Dirk reageerde op een onbekende vrouw. Dit reageren hield in dat Dirk met de vrouw meeliep en naast de vrouw ging zitten op het moment dat de vrouw stil bleef staan, hetgeen impliceert dat de vrouw mogelijk verdovende middelen met zich meevoert. Daarop heeft verbalisant [verbalisant 1] zijn collega's van der surveillance op de hoogte gesteld en de vrouw aan hen overgedragen. Zij namen de vrouw mee naar de wachtruimte voor een nader onderzoek.
- —
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden bevoegd douaneambtenaar, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) (dossier pagina 2.1) heeft verbalisant [verbalisant 3] een controle ingesteld op het lichaam van de vrouw. Tijdens deze visitatie voelde zij een verdikking rondom het onderlichaam van de vrouw. Verbalisant [verbalisant 3] heeft daarna aan verbalisant [verbalisant 2] verzocht om op de vrouw een lijfsvisitatie met ontkleding uit te voeren. Zij heeft van verbalisant [verbalisant 2] toestemming gekregen deze lijfsvisitatie met ontkleding uit te voeren.
Verbalisanten zagen, nadat de vrouw haar rok en een door haar aan het lichaam gedragen wielrenbroek liet zakken, een verdikking in een lichtroze onderbroek die de vrouw aan het onderlichaam droeg. De aangetroffen stof zat in de lichtroze onderbroek genaaid. De test van de stof op cocaïne was positief.
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 2] de vrouw aangehouden wegens vermoedelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
Uit het Surinaamse paspoort bleek dat het ging om: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
- —
In het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, District Schiphol, (dossier pagina 2.1.3) is vermeld dat bij de verdachte [verdachte] twee pakketten, inhoudende cocaïne, zijn aangetroffen, die tussen twee roze, aan elkaar genaaide, onderbroeken waren genaaid.
Bij vonnis van 1 augustus 2006 heeft de rechtbank Haarlem, vestiging Schiphol, de verdachte van het haar tenlastgelegde vrijgesproken. De rechtbank was van oordeel:
- —
- —
dat, op het moment dat de hond naast een persoon gaat zitten, er sprake is van een verdenking jegens deze persoon van overtreding van de Opiumwet;
- —
dat, op het moment dat door verbalisant [verbalisant 3] een (onnatuurlijke) verdikking in de kleding wordt aangetroffen, er sprake is van ernstige bezwaren in de zin van artikel 56 Wetboek van Strafvordering (Sv);
- —
dat onderzoek aan het lichaam alleen kan plaatsvinden op grond van artikel 56 Sv indien er ernstige bezwaren jegens een verdachte zijn en indien de hulpofficier van justitie of de officier van justitie heeft bepaald dat onderzoek aan het lichaam plaats dient te vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een onrechtmatig onderzoek aan het lichaam van de verdachte, nu niet is gebleken dat verbalisant [verbalisant 3] hulpofficier van justitie of officier van justitie is en ook anderszins niet is gebleken dat de lijfsvisitatie bij de verdachte is geschied met toestemming van een hulpofficier van justitie of officier van justitie. Dit brengt mee dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest en dat het vervolgens verkregen bewijs als onrechtmatige vrucht van deze aanhouding is aan te merken, zodat alle door het onderzoek verkregen bewijsmiddelen moeten worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis van de rechtbank Haarlem hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voor het aantreffen van de pakketten met cocaïne de controlebevoegdheden uit de Douanewet, in het bijzonder artikel 17 (de lijfsvisitatie), voldoende grondslag bieden en dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat artikel 2 van de Opiumwet is overtreden, niet in de weg staat aan uitoefening door douaneambtenaren van controlebevoegdheden, mits de aan de verdachte in dat kader toekomende waarborgen in acht genomen worden en dat er geen gehoudenheid bestaat onder de gegeven omstandigheden het onderzoek aan het lichaam uitsluitend op basis van artikel 56 Sv te verrichten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte, nadat tegen haar de verdenking was gerezen van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet, eerst aan haar kleding is onderzocht door één van de twee vrouwelijke douaneambtenaren en dat, toen daarbij een onnatuurlijke verdikking rondom het onderlichaam van de vrouw werd aangetroffen, de beide vrouwelijke douaneambtenaren zijn overgegaan tot een lijfsvisitatie met ontkleding van de verdachte. Ingenaaid in de onderboek van de verdachte werden toen twee pakketten met cocaïne aangetroffen.
Hoewel in het betreffende proces-verbaal niet expliciet staat aangegeven op grond van welke bevoegdheid deze lijfsvisitatie heeft plaatsgevonden, gaat het hof — gelet op het woord ‘lijfsvisitatie’ en de omstandigheid dat sprake is van douaneambtenaren van de Unit Fysiek Toezicht Passagiers — ervan uit dat het onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van de in artikel 17 van de Douanewet gegeven bevoegdheid.
Het hof is van oordeel dat de toegepaste controle uitsluitend heeft bestaan in een oppervlakkig onderzoek aan het lichaam. De verdachte heeft zich dienen te ontkleden, waarop zij — ten dele — naakt zal zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat de Douanewet voldoende grondslag biedt tot het verrichten van een dergelijk onderzoek, mits aan de waarborgen, gesteld in artikel 17, vierde lid van de Douanewet, is voldaan, hetgeen te dezen het geval is geweest.
De officier van justitie heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat het gegeven dat een strafvorderlijke weg mogelijk is, niet wegneemt dat in het onderhavige geval op grond van de Douanewet de controle kon worden voortgezet.
Dit leidt tot de conclusie dat het bewijs rechtmatig is verkregen.’
3.3.
Art. 17 van de Douanewet luidde op het tenlastegelegde tijdstip als volgt:
- ‘1.
Aan lijfsvisitatie door de inspecteur zijn onderworpen, personen die aanwezig zijn in of op de in de artikelen 12 en 14 bedoelde entrepots, ruimten voor tijdelijke opslag, plaatsen, spoorwegemplacementen, havens, luchthavens, terreinen, gebouwen, erven en vervoermiddelen of deze locaties of vervoermiddelen juist hebben verlaten.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
(…)
- 4.
Lijfsvisitatie geschiedt door personen van hetzelfde geslacht als dat van de persoon die aan visitatie wordt onderworpen.’
3.4.
De Douanewet kende geen omschrijving van het begrip lijfsvisitatie. In zijn arrest van 29 mei 20071. overwoog de Hoge Raad in dat kader echter het volgende:
‘Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet, blijkt uit de geschiedenis van art. 17 Douanewet dat met ‘lijfsvisitatie’ als in die bepaling bedoeld met name is gedacht aan onderzoek aan de kleding en kan uit die ontstaansgeschiedenis niet zonder meer volgen dat een onderzoek als het onderhavige onder ‘lijfsvisitatie’ is begrepen. Dat vindt bevestiging in de in die conclusie weergegeven passages uit de kamerstukken met betrekking tot het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel strekkende tot algehele herziening van de douanewetgeving (Kamerstukken II 2005–2006, 30 580). Blijkens de Memorie van Toelichting wordt met dat wetsvoorstel beoogd de wettelijke regeling, in het bijzonder waar de lijfsvisitatie verder gaat dan onderzoek aan de kleding in overeenstemming te brengen met de eisen die de art. 10 en 11 van de Grondwet en art. 8 van het EVRM stellen aan een inbreuk op het recht op de persoonlijke levenssfeer en op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.’
3.5.
Het onderzoek in die zaak betrof het schouwen van de natuurlijke holten van het onderlichaam van een (niet verdacht) persoon nadat deze zich had moeten ontkleden. In de onderhavige zaak heeft het Hof vastgesteld dat de verbalisant [verbalisant 3], bevoegd douaneambtenaar, een controle heeft ingesteld ‘op het lichaam’ van de verdachte, waarbij een verdikking werd gevoeld rondom het onderlichaam van de verdachte. Verbalisant [verbalisant 2], eveneens bevoegd douaneambtenaar, heeft daarop een ‘lijfsvisitatie met ontkleding’ uitgevoerd. In dat kader heeft de verdachte haar rok en een door haar aan het lichaam gedragen wielrenbroek laten zakken. De verbalisanten zagen toen een verdikking in een lichtroze onderbroek die de vrouw aan het onderlichaam droeg. In die onderbroek, waarvan de verdachte zich kennelijk ook moest ontdoen, werd een stof aangetroffen die positief testte op cocaïne.
3.6.
Voor de afwijzing van de opvatting dat onder lijfsvisitatie ook een onderzoek in het lichaam is begrepen ontleende de Hoge Raad in 2007 argumenten aan de wetsgeschiedenis van de nieuwe Algemene douanewet.2. Deze wetsgeschiedenis biedt ook aanknopingspunten voor een positieve invulling. In de Memorie van toelichting merkt de Minister op dat de in het eerste lid van artikel 1:28 van het wetsvoorstel vervatte bevoegdheid tot lijfsvisitatie overeenkomt met de bestaande wettelijke bepaling van artikel 17 van de Douanewet.3.
3.7.
Art. 1:28 van de tijdens de behandeling in hoger beroep reeds in werking zijnde Algemene douanewet bepaalt het volgende:
- ‘1.
De inspecteur is bevoegd personen die aanwezig zijn in of op de in artikel 1:26 bedoelde locaties of vervoermiddelen of deze juist gaan betreden of hebben verlaten aan lijfsvisitatie te onderwerpen.4.
(…)
- 4.
Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die, indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.
(…)
- 5.
Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:
- a.
het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;
- b.
het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;
- c.
het uitwendig en inwendig schouwen van de holten van het bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;
- d.
het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;
- e.
het onderzoek van het onderlichaam; onder onderzoek van het onderlichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
- 6.
Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen.’5.
3.8.
Het onderzoek in de onderhavige zaak lijkt te vallen onder het eerste deel van het vijfde lid, aanhef en onder d. Verdachte moest zich (deels) ontkleden om een onderzoek aan de kleding (onderbroek) mogelijk te maken. Dat is door de douaneambtenaren als een lijfsvisitatie aangeduid.
3.9.
De Memorie van toelichting houdt over de lijfsvisitatie onder meer het volgende in:
‘Aangezien goederen van kleine afmetingen verborgen kunnen worden in de kleding of op het lichaam moet de inspecteur bevoegd zijn, onder strikte voorwaarden, personen te onderwerpen aan lijfsvisitatie. Deze lijfsvisitatie mag slechts worden toegepast op met name genoemde locaties of vervoermiddelen. Reden hiervoor is dat aldaar de grootste kans bestaat op het aantreffen van personen die goederen van kleine afmetingen in de kleding of op het lichaam verbergen. Een voorbeeld waarin thans de lijfsvisitatie wordt toegepast is de lijfsvisitatie die in het kader van de zogenoemde 100%-controle op het vervoeren van illegale verdovende middelen en psychotrope stoffen op de luchthaven Schiphol plaatsvindt.’6.
En:
De ratio in dit verband voor het eventueel toepassen van lijfsvisitatie is gelegen in het feit dat (kleine) voorwerpen in kleding of op of aan het lichaam kunnen zijn verborgen welke een (ernstige) bedreiging kunnen vormen voor de maatschappelijke belangen vallend binnen deze criteria. (…) Controle van bepalingen op het terrein van precursoren voor drugs en van drugs zelf behoort ook tot de taak van de douane (voorkoming van wanordelijkheden en misdaad en de bescherming van de gezondheid).(…) Voor al de hiervoor genoemde taken geldt dat de daaronder vallende goederen van een dergelijk klein formaat kunnen zijn dat zij op een gemakkelijke wijze in de kleding of op of aan het lichaam verborgen kunnen worden.7.
Voorts:
‘In het vijfde lid wordt aangegeven wat onder lijfsvisitatie moet worden verstaan.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, valt onder lijfsvisitatie het onderzoek aan de kleding. Hiermee wordt bedoeld het betasten van de kleding en het inspecteren van de zakken van deze kleding. Indien de inspecteur het redelijkerwijs noodzakelijk acht voor het vervullen van zijn taak, kan hij ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, verlangen dat de bovenkleding wordt verwijderd. Deze beslissing zou bijvoorbeeld ingegeven kunnen zijn door het feit dat bij het betasten van de kleding een voorwerp wordt gevoeld dat ogenschijnlijk is verborgen in de kleding of op het lichaam. Met bovenkleding worden de kleren bedoeld die boven de onderkleding (ondergoed) worden gedragen. Op deze wijze kan hij de uitgetrokken kleding aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen en het lichaam aanschouwen. Een volgende stap is, ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, het onderzoek van de holten van het bovenlichaam.
Daarbij zal naar en in de openingen en holten van het bovenlichaam gekeken worden. Bij dergelijke holten moet worden gedacht aan neus, oren, mond en oksels. Zonodig kan geëist worden dat de kleding aan het bovenlichaam, die een dergelijk onderzoek zou belemmeren, wordt uitgetrokken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uittrekken van een T-shirt met mouwen die de oksels aan het zicht onttrekken.
Indien dat na het uitvoeren van de hiervoor genoemde stappen van lijfsvisitatie redelijkerwijs noodzakelijk is, kan de inspecteur ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, verlangen dat alle kleding wordt uitgetrokken. Een dergelijke stap kan bijvoorbeeld genomen worden indien bij de vorige stappen bij de inspecteur de indruk is ontstaan dat zich goederen op het lichaam van betrokkene bevinden. Ingevolge het zesde lid mag de ambtenaar die de lijfsvisitatie namens de inspecteur uitvoert pas dan tot deze stap overgaan indien hem daartoe toestemming is verleend door een daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, speciaal aangewezen functionaris. Door middel van deze procedure wordt een extra waarborg geschapen dat het nemen van deze maatregel redelijkerwijs noodzakelijk is.
Hetzelfde is van toepassing voor de eventuele volgende stap, te weten het ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder e, uitvoeren van een onderzoek van het lichaam. Onder het onderzoek van het lichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam.
In verband met de te betrachten zorgvuldigheid moet een dergelijk schouwen worden uitgevoerd door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.’8.
3.10.
Het doel van de lijfsvisitatie is dus te onderzoeken of belanghebbende goederen heeft verborgen op of aan zijn lichaam of in zijn kleding.9. Volgens de Minister kan zo een onderzoek gepaard gaan met het bevel zich te ontkleden. Omdat zo een bevel ingrijpend is is thans reeds praktijk dat de douaneambtenaar die overweegt zo' een bevel te geven daartoe een collega raadpleegt:
‘De douane werkt permanent aan het versterken en onderhouden van de integriteit van het eigen handelen. Zo wordt het besluit om een ingrijpende controlemaatregel toe te passen in de regel niet door één douaneambtenaar genomen. Vooral daar waar de lijfsvisitatie als een meer ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende kan worden opgevat — daarbij wordt gedacht aan die vormen van lijfsvisitatie die het onderzoek aan de kleding dan wel een onderzoek met behulp van scanapparatuur te boven gaan — is thans het beleid dat een verdergaand onderzoek pas toegepast wordt nadat daartoe door een daarvoor aangewezen douanefunctionaris in ‘second opinion’ is besloten. Dit beleid is in de Adw verankerd in artikel 1:28, zesde lid.’10.
3.11.
Het bovenstaande leidt mij tot de volgende slotsom. Het bevel om een onderbroek uit te trekken waarvan de douaneambtenaar vermoedt dat deze verboden middelen bevat en die de ambtenaar wil onderzoeken is niet gelijk te stellen met een onderzoek in het lichaam. Zo een bevel past binnen de bevoegdheden die de Algemene douanewet aan douaneambtenaren toekent en overschrijdt niet de grenzen die de wetgever van deze wet aan de lijfsvisitatie heeft willen stellen. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de regeling van lijfsvisitatie in de Algemene douanewet geen uitbreiding van bevoegdheden tot lijfsvisitatie beoogt vergeleken met artikel 17 Douanewet. Het hof heeft zich bediend van de uitdrukking ‘oppervlakkig onderzoek’ waarmee het hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat het lichaam van verdachte is afgetast en als zodanig voorwerp van onderzoek was, maar dat het onderzoek van het lichaam zich daartoe beperkte. Mijns inziens heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel van het hof dat de douaneambtenaren de bevoegdheid hadden het bevel te geven de onderbroek uit te trekken teneinde die aan een onderzoek te kunnen onderwerpen niet onbegrijpelijk.
4.
Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑12‑2010
De Algemene douanewet is in werking getreden op 1 augustus 2008, Stb. 2008, 286.
Art. 1:26, eerste lid onder c van de Algemene douanewet noemt onder meer luchthavens en luchtvaartterreinen.
In art. 1:5 lid 2 van de Algemene Douaneregeling is hieraan uitvoering gegeven. De inhoud ervan is aldus:‘De algemeen directeur, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling belastingdienst 2003, is op grond van artikel 1:28, zesde lid, van de wet bevoegd tot het geven van toestemming voor het vorderen van gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.’
Kamerstukken II 2005/06, 30 580, nr. 3, p. 103/104.
Nota n.a.v. het verslag 2007/08, 30 580, nr. 9. p. 20. Zie ook Kamerstukken II 2009/10, 32190, nr. 3, p. 44 (Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en Accijnswet BES), waar de Minister Artikel over artikel 2.66 opmerkt:‘Dit artikel verleent de ambtenaren de bevoegdheid om in een aantal nader omschreven gevallen lijfsvisitatie toe te passen, dat wil zeggen personen aan de kleding en het lijf te onderzoeken. Het inwendig manuele onderzoek is in het kader van de Douane- en Accijnswet BES niet toegestaan.Hiertoe is besloten in verband met het feit dat het hier een bevoegdheid betreft in het kader van het douanetoezicht en de douanecontrole en niet in het kader van de opsporing.’Zie voorts het antwoord van de Minister op kamervragen over de 100%-controles op Schiphol (Kamerstukken II 2007–2008, Aanhangsel 4660):‘Het is correct dat reizigers een lijfsvisitatie met gedeeltelijke of gehele ontkleding kunnen ondergaan.In het kader van de 100%-controles zijn er drie momenten waarop het uitvoeren van een onderzoek aan of in het lichaam door de wetgever is toegestaan. Controleambtenaren van de douane zijn bevoegd tot het verrichten van lijfsvisitatie, waaronder lijfsvisitatie met ontkleding indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de controletaak. Lijfsvisitatie waarbij het onderlichaam wordt onderzocht door het uitwendig schouwen van de openingen en holten en waarbij de passagier gevraagd kan worden te bukken, vindt momenteel in deze fase (de controlefase) niet plaats in afwachting van de parlementaire goedkeuring van het wetsvoorstel Algemene Douanewet, Kamerstuk 2007–2008, 30 580, nr. A. In artikel 1.28 van deze wet staan de toegestane vormen van lijfsvisitatie en is bepaald dat het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam alleen kan worden verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.’
Nota n.a.v. het verslag 2007/08, 30 580, nr. 9. p. 21.
Uitspraak 21‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Begrip “lijfsvisitatie” als bedoeld in art. 17 Douanewet. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 17 Douanewet blijkt dat met "lijfsvisitatie" als in die bepaling bedoeld met name is gedacht aan onderzoek aan de kleding. Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Algemene douanewet (inw.tr. op 1 augustus 2008) wordt met deze wet beoogd de wettelijke regeling, in het bijzonder waar de lijfsvisitatie verder gaat dan onderzoek aan de kleding, in overeenstemming te brengen met de eisen die de art. 10 en 11 Grondwet en art. 8 EVRM stellen aan een inbreuk op het recht op de persoonlijke levenssfeer en op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (vgl. HR LJN AZ8795). Het oordeel van het Hof dat art. 17 Douanewet voldoende grondslag bood tot het verrichten van een onderzoek als het onderhavige, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/00069
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 december 2008, nummer 23/003876-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij zijn oordeel over de rechtmatigheid van de bewijsgaring een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "lijfsvisitatie" als bedoeld in art. 17 Douanewet.
2.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Rechtmatigheid van het bewijs.
Feitelijke toedracht:
- Op 31 mei 2006 is door de Douane op Schiphol een verscherpte controle (kennelijk wordt daarmee een zogenaamde "100% controle" bedoeld) uitgevoerd op de vlucht [001] vanuit Suriname.
- Blijkens het proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van de belastingdienst en bevoegd inzake de douane en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (dossier pagina 2.1) oefende hij zijn controlewerkzaamheden uit met de rijksspeurhond Dirk bij de sluis op Schiphol, waarop zojuist het vliegtuig, vlucht [001], vanuit Suriname was aangesloten. Hij zag dat Dirk reageerde op een onbekende vrouw. Dit reageren hield in dat Dirk met de vrouw meeliep en naast de vrouw ging zitten op het moment dat de vrouw stil bleef staan, hetgeen impliceert dat de vrouw mogelijk verdovende middelen met zich meevoert.
Daarop heeft verbalisant [verbalisant 1] zijn collega's van de surveillance op de hoogte gesteld en de vrouw aan hen overgedragen. Zij namen de vrouw mee naar de wachtruimte voor een nader onderzoek.
- Blijkens het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden bevoegd douaneambtenaar, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) (dossier pagina 2.1) heeft verbalisant [verbalisant 3] een controle ingesteld op het lichaam van de vrouw. Tijdens deze visitatie voelde zij een verdikking rondom het onderlichaam van de vrouw. Verbalisant [verbalisant 3] heeft daarna aan verbalisant [verbalisant 2] verzocht om op de vrouw een lijfsvisitatie met ontkleding uit te voeren. Zij heeft van verbalisant [verbalisant 2] toestemming gekregen deze lijfsvisitatie met ontkleding uit te voeren.
Verbalisanten zagen, nadat de vrouw haar rok en een door haar aan het lichaam gedragen wielrenbroek liet zakken, een verdikking in een lichtroze onderbroek die de vrouw aan het onderlichaam droeg. De aangetroffen stof zat in de lichtroze onderbroek genaaid. De test van de stof op cocaïne was positief.
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 2] de vrouw aangehouden wegens vermoedelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
Uit het Surinaamse paspoort bleek dat het ging om: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
- In het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, District Schiphol, (dossier pagina 2.1.3) is vermeld dat bij de verdachte [verdachte] twee pakketten, inhoudende cocaïne, zijn aangetroffen, die tussen twee roze, aan elkaar genaaide, onderbroeken waren genaaid.
Bij vonnis van 1 augustus 2006 heeft de rechtbank Haarlem, vestiging Schiphol, de verdachte van het haar tenlastgelegde vrijgesproken. De rechtbank was van oordeel:
- dat het in casu niet gaat om een overtreding van de Douanewet, maar van de Opiumwet;
- dat, op het moment dat de hond naast een persoon gaat zitten, er sprake is van een verdenking jegens deze persoon van overtreding van de Opiumwet;
- dat, op het moment dat door verbalisant [verbalisant 3] een (onnatuurlijke) verdikking in de kleding wordt aangetroffen, er sprake is van ernstige bezwaren in de zin van artikel 56 Wetboek van Strafvordering (Sv);
- dat onderzoek aan het lichaam alleen kan plaatsvinden op grond van artikel 56 Sv indien er ernstige bezwaren jegens een verdachte zijn en indien de hulpofficier van justitie of de officier van justitie heeft bepaald dat onderzoek aan het lichaam plaats dient te vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een onrechtmatig onderzoek aan het lichaam van de verdachte, nu niet is gebleken dat verbalisant [verbalisant 3] hulpofficier van justitie of officier van justitie is en ook anderszins niet is gebleken dat de lijfsvisitatie bij de verdachte is geschied met toestemming van een hulpofficier van justitie of officier van justitie. Dit brengt mee dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest en dat het vervolgens verkregen bewijs als onrechtmatige vrucht van deze aanhouding is aan te merken, zodat alle door het onderzoek verkregen bewijsmiddelen moeten worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis van de rechtbank Haarlem hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voor het aantreffen van de pakketten met cocaïne de controlebevoegdheden uit de Douanewet, in het bijzonder artikel 17 (de lijfsvisitatie), voldoende grondslag bieden en dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat artikel 2 van de Opiumwet is overtreden, niet in de weg staat aan uitoefening door douaneambtenaren van controlebevoegdheden, mits de aan de verdachte in dat kader toekomende waarborgen in acht genomen worden en dat er geen gehoudenheid bestaat onder de gegeven omstandigheden het onderzoek aan het lichaam uitsluitend op basis van artikel 56 Sv te verrichten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte, nadat tegen haar de verdenking was gerezen van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet, eerst aan haar kleding is onderzocht door één van de twee vrouwelijke douaneambtenaren en dat, toen daarbij een onnatuurlijke verdikking rondom het onderlichaam van de vrouw werd aangetroffen, de beide vrouwelijke douaneambtenaren zijn overgegaan tot een lijfsvisitatie met ontkleding van de verdachte. Ingenaaid in de onderboek van de verdachte werden toen twee pakketten met cocaïne aangetroffen.
Hoewel in het betreffende proces-verbaal niet expliciet staat aangegeven op grond van welke bevoegdheid deze lijfsvisitatie heeft plaatsgevonden, gaat het hof - gelet op het woord "lijfsvisitatie" en de omstandigheid dat sprake is van douaneambtenaren van de Unit Fysiek Toezicht Passagiers - ervan uit dat het onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van de in artikel 17 van de Douanewet gegeven bevoegdheid.
Het hof is van oordeel dat de toegepaste controle uitsluitend heeft bestaan in een oppervlakkig onderzoek aan het lichaam. De verdachte heeft zich dienen te ontkleden, waarop zij - ten dele - naakt zal zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat de Douanewet voldoende grondslag biedt tot het verrichten van een dergelijk onderzoek, mits aan de waarborgen, gesteld in artikel 17, vierde lid van de Douanewet, is voldaan, hetgeen te dezen het geval is geweest.
De officier van justitie heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat het gegeven dat een strafvorderlijke weg mogelijk is, niet wegneemt dat in het onderhavige geval op grond van de Douanewet de controle kon worden voortgezet.
Dit leidt tot de conclusie dat het bewijs rechtmatig is verkregen."
2.3.1. Art. 17 Douanewet luidde als volgt:
"1. Aan lijfsvisitatie door de inspecteur zijn onderworpen, personen die aanwezig zijn in of op de in de artikelen 12 en 14 bedoelde entrepots, ruimten voor tijdelijke opslag, plaatsen, spoorwegemplacementen, havens, luchthavens, terreinen, gebouwen, erven en vervoermiddelen of deze locaties of vervoermiddelen juist hebben verlaten.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
(...)
4. Lijfsvisitatie geschiedt door personen van hetzelfde geslacht als dat van de persoon die aan visitatie wordt onderworpen."
2.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 2 november 1995 tot herziening van de douanewetgeving (Douanewet: Stb. 1995, 553) houdt ten aanzien van art. 17 onder meer het volgende in:
"Eerste lid. De in dit lid vervatte bevoegdheid tot lijfsvisitatie komt overeen met de bestaande wettelijke bepalingen (artikel 87 van de Wet inzake de douane). De mogelijkheid om lijfsvisitatie toe te passen is geboden omdat artikelen van kleine omvang gemakkelijk in de kleding kunnen worden verborgen. Zij is daarmee een complement op de bevoegdheid om de inhoud van koffers en handtassen aan een controle te onderwerpen." (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 716, nr. 3, p. 23)
2.4.1. De Douanewet is op 1 augustus 2008 vervangen door de Algemene douanewet (Stb. 2008, 111). Art. 1:28 van die wet luidt:
"1. De inspecteur is bevoegd personen die aanwezig zijn in of op de in artikel 1:26 bedoelde locaties of vervoermiddelen of deze juist gaan betreden of hebben verlaten aan lijfsvisitatie te onderwerpen.
(...)
4. Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die, indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.
5. Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:
a. het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;
b. het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;
c. het uitwendig en inwendig schouwen van de holten van het bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;
d. het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;
e. het onderzoek van het onderlichaam; onder onderzoek van het onderlichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
6. Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen."
2.4.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Algemene douanewet, houdt ten aanzien van de lijfsvisitatie als bedoeld in art. 1:28 van die wet onder meer het volgende in:
"Lijfsvisitatie maakt een inbreuk op het recht op de persoonlijke levenssfeer van degene jegens wie deze bevoegdheid wordt toegepast. Gebruik van de bevoegdheid is dan ook slechts toegestaan als wordt voldaan aan de eisen die Grondwet en Verdragen stellen bij de toepassing daarvan. Van belang hierbij zijn artikel 8 van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Artikel 8 van het EVRM verschaft een ieder recht op eerbiediging van zijn privé-leven. Het begrip "privé-leven" is niet strikt omschreven: het is een verzamelnaam voor aan de persoonlijke levenssfeer inherente rechten. Het recht op lichamelijke onschendbaarheid maakt deel uit van deze rechten ingevolge rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (X en Y t. Nederland, EHRM 26 maart 1985, Serie A vol. 91, par 22). Lijfsvisitatie maakt aldus een inbreuk op het recht op privé-leven. Een inbreuk op de uitoefening van het recht op privé-leven is slechts toegestaan wanneer wordt voldaan aan de criteria, neergelegd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM en is alleen toegestaan voorzover daarin bij wet is voorzien. De wettelijke regeling moet bescherming bieden tegen willekeurige inmenging van de overheid in de desbetreffende rechten en tegen misbruik van bevoegdheid. Voor een inbreuk op het recht op privé-leven moet een legitiem doel bestaan en de inbreuk moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel wordt door het EVRM veel gewicht toegekend aan het proportionaliteitsbeginsel: de inbreuk moet in een juiste verhouding staan tot het doel waartoe deze dient. Bovendien geldt ook het subsidiariteitsprincipe: indien het doel kan worden bereikt met minder vergaande middelen dienen die eerst te worden aangewend.
Bij de beoordeling of een bepaalde wettelijk inbreuk als hier bedoeld noodzakelijk is, heeft de overheid een zekere beoordelingsvrijheid. Daarbij geldt evenwel dat er relevante en toereikende redenen moeten worden aangegeven ter rechtvaardiging van de inbreuk. Voor de Adw gelden met name de doelcriteria uit hoofde van artikel 8, tweede lid, van het EVRM betreffende de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het economische welzijn, de voorkoming van wanordelijkheden en misdaad, de bescherming van de gezondheid en de goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De ratio in dit verband voor het eventueel toepassen van lijfsvisitatie is gelegen in het feit dat (kleine) voorwerpen in kleding of op of aan het lichaam kunnen zijn verborgen welke een (ernstige) bedreiging kunnen vormen voor de maatschappelijke belangen vallend binnen deze criteria. Zo heeft de douane een taak op het gebied van strategische goederen en radioactieve stoffen (nationale veiligheid). De inspecteur (of een ambtenaar namens hem) controleert de wetgeving op het terrein van wapens en munitie (openbare veiligheid). Verder verricht de inspecteur taken in het kader van de bestrijding van namaak en piraterij (economische welzijn). Controle van bepalingen op het terrein van precursoren voor drugs en van drugs zelf behoort ook tot de taak van de douane (voorkoming van wanordelijkheden en misdaad en de bescherming van de gezondheid). De douane neemt ook deel aan de controles van veterinaire bepalingen, fytosanitaire bepalingen en andere bepalingen die zien op productveiligheid, evenals de bestrijding van de eerbaarheid aanstootgevende goederen (bescherming van de gezondheid en de goede zeden). Als laatste voorbeeld wordt genoemd dat de douane een taak heeft bij de toepassing van sanctiemaatregelen en de bescherming van cultuurgoederen (rechten en vrijheden van anderen). Voor al de hiervoor genoemde taken geldt dat de daaronder vallende goederen van een dergelijk klein formaat kunnen zijn dat zij op een gemakkelijke wijze in de kleding of op of aan het lichaam verborgen kunnen worden. Lijfsvisitatie zal niet op routinematige basis worden uitgevoerd. Slechts wanneer er gerede aanleiding bestaat voor de inspecteur te veronderstellen dat bij lijfsvisitatie goederen zouden kunnen worden aangetroffen die niet op afdoende wijze onder de aandacht van de inspecteur zijn gebracht bij de uitvoering van zijn taken kan de inspecteur tot deze controlemaatregel overgaan. De gerede aanleiding om over te gaan tot het toepassen van de bevoegdheid tot lijfsvisitatie zal normaliter worden afgeleid uit een complex van omstandigheden, een combinatie van factoren. Zo zal lijfsvisitatie eerder worden toegepast ingeval bijvoorbeeld een persoon via een luchthaven Nederland binnenkomt komend uit een land dat als een hoog risicoland wordt aangemerkt met betrekking tot bepaalde illegale goederen, waarbij tevens de verblijfsduur in dat andere land, de betaalwijze van de vlucht en de meegevoerde bagage in ogenschouw kan worden genomen (zie ook hierna de toelichting op artikel 1:32).
Uiteraard zal, wanneer wordt overwogen over te gaan tot een intensief gebruik van lijfsvisitatie in bepaalde situaties, de objectieve rechtvaardigingstoets per specifiek geval in acht moeten worden genomen bij het formuleren van de beslissing. Het publiek zal tevoren op de hoogte worden gesteld van de voorgenomen maatregel. (Kamerstukken II 2005-2006, 30580, nr. 3, p. 102 e.v.)
2.5. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 17 Douanewet blijkt dat met "lijfsvisitatie" als in die bepaling bedoeld met name is gedacht aan onderzoek aan de kleding. Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Algemene douanewet, die op 1 augustus 2008 in werking is getreden, wordt met deze wet beoogd de wettelijke regeling, in het bijzonder waar de lijfsvisitatie verder gaat dan onderzoek aan de kleding, in overeenstemming te brengen met de eisen die de art. 10 en 11 van de Grondwet en art. 8 van het EVRM stellen aan een inbreuk op het recht op de persoonlijke levenssfeer en op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (vgl. HR 29 mei 2007, LJN AZ8795, NJ 2008/14). Het oordeel van het Hof dat art. 17 Douanewet voldoende grondslag bood tot het verrichten van een onderzoek als het onderhavige, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 december 2010.