NJ 2004/165 m.nt. Reijntjes. De Hoge Raad heeft dat daarna regelmatig herhaald. Bijv. in HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:708.
HR, 29-03-2016, nr. 14/06331
ECLI:NL:HR:2016:528
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
14/06331
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:528, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:3959, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:158, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:528, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2016
Partij(en)
29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/06331
LNU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2014, nummer 22/002243-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016.
Conclusie 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Bewijsklachten mensenhandel. Art. 273f Sr.
Nr. 14/06331 Zitting: 23 februari 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 9 december 2014 door het Gerechtshof Den Haag wegens “mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Er bestaat samenhang met de zaak 14/06330. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt een aantal klachten tegen de bewezenverklaring naar voren gebracht. Met het oog daarop zal ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen weergeven voordat ik de klachten bespreek.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 4 oktober 2011 tot en met 12 oktober 2011 te Den Haag en Scheveningen en Dordrecht telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
een persoon genaamd [slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde [slachtoffer] (in de prostitutie)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer]
en
telkens met één van de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde
immers heeft verdachte en/of heeft/hebben verdachtes mededader(s)
- [slachtoffer] onder toezicht en/of controle gehouden en
- van [slachtoffer] foto's gemaakt ten behoeve van een of meer advertentie(s) voor internetsites en
- voor [slachtoffer] een advertentie opgesteld voor internetsites en
- [slachtoffer] telkens naar een escortadres gebracht en/of laten overbrengen en
- [slachtoffer] gefouilleerd en
- [slachtoffer] bewogen om de opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen.”
6. Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2011 van de politie Haaglanden met nr. PL15J2 2011216163-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 14 e.v.):
als de op 13 oktober 2011 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben geboren op 4 oktober 1993 te Emmen in Nederland.
Ik zat in Groningen eerst bij het Poortje en later bij begeleid wonen. Ik werd er daar uitgezet en daardoor kwam ik op straat te staan. Ik ken [betrokkene 1] uit het Poortje. Ik vertelde hem dat ik geen onderdak had en hij zei dat ik naar Den Haag moest komen. Ik heb tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik wel de prostitutie wilde gaan werken. Ik heb toen [verdachte] ontmoet. Hij kwam bij mij en [betrokkene 1] langs en we hebben gesproken over waar ik in de prostitutie zou kunnen werken. Tijdens dit gesprek kwam ook de vriendin van [verdachte] erbij en dat wekte vertrouwen bij mij. Zij heet [medeverdachte] of [medeverdachte] . Ik was op 4 oktober jarig en daarna ben ik samen met [medeverdachte] en [verdachte] naar een huis gegaan. We gingen naar een jongen die [betrokkene 2] heet. Daarna zijn [betrokkene 2] , [verdachte] en [medeverdachte] verder gaan zoeken voor werk voor mij. [medeverdachte] heeft foto's van mij gemaakt voor op internet. Dit deed zij met de BlackBerry van de zus van [verdachte] . Ik stond met mijn naakte bovenlichaam op de foto waarbij ik mijn handen op mijn borsten hield. Deze foto's zijn geplaatst op internet op site www.bestesexdates.nl en nog op andere sites maar daar weet ik de naam niet van. Mijn werknaam was Roxy en mijn telefoonnummer stond erbij. Vanaf de tijd dat ik [verdachte] en [medeverdachte] heb leren kennen ben ik eigenlijk nooit meer alleen geweest. In het huis van [betrokkene 2] was [medeverdachte] altijd bij mij. Als wij iets in de winkel moesten halen deed ik dat altijd met [medeverdachte] . Toen ik op een gegeven moment een klant aan de telefoon had, gilde [medeverdachte] er door heen over de prijzen die ik de klant moest vragen. Toen ik zei: "stil nou", antwoordde zij: "wat denk je wel zo praten tegen het vrouwtje van jouw pooiertje".
Op de tweede dag dat ik op internet stond heb ik twee klanten gehad. De eerste was in de ochtend in Scheveningen, ik had rond 11:00 uur afgesproken. [betrokkene 2] heeft mij toen naar Scheveningen gebracht. We hadden afgesproken vlakbij de viszaak [A] . Ik heb van deze klant 50 euro gekregen voor een half uur. Toen wij weer thuis waren zei [betrokkene 2] dat ik het geld beter aan [medeverdachte] kon geven en dan zouden zij het voor mij opsparen. Als ik dit niet zou doen dan wisten zij wel hoe ik tegenover hen stond. Ik schrok hier wel een beetje van en heb het geld toen aan [medeverdachte] gegeven. Ze zeiden dat als ik iets nodig had dat ik dat dan aan [medeverdachte] moest vragen en dat [medeverdachte] dat dan samen met mij zou gaan halen. Die avond kwam
[verdachte] ook bij [betrokkene 2] en die zei hetzelfde, dat ik het geld aan [medeverdachte] moest geven. Die avond had ik weer een klant, dit was in Dordrecht. Ik ben toen weggebracht door [verdachte] , [betrokkene 2] en [medeverdachte] . Omdat het wat verder was heb ik 60 euro gekregen voor een half uur. Dit geld heb ik in de auto aan [medeverdachte] gegeven. [verdachte] dacht dat ik meer had gekregen. Toen we thuis kwamen heeft [medeverdachte] mij gefouilleerd om te controleren of ik echt niet meer geld had. Ik had pas 110 euro verdiend en moest hen ook nog betalen voor het onderdak, stroom, water en dingen die ik gebruikte voor eten. [verdachte] zou investeren in mij. Zij zouden een deel van het geld krijgen en ik een deel. Het is nooit duidelijk afgesproken hoeveel ik zou krijgen en hoeveel er naar hen zou gaan. Zij zouden voor mij sparen zodat ik dingen kon kopen of een plekje voor mijzelf zou kunnen regelen. Het sparen zou wel lang duren en mogelijk zou ik wel 2 jaar bij [betrokkene 2] blijven. Dit sparen was een idee van [verdachte] . [medeverdachte] zou voor mij sparen, ik moest al mijn geld aan [medeverdachte] geven. [medeverdachte] had ineens 25 euro, maar ik durfde haar niet te beschuldigen dat het mijn geld was. Ik was bang dat [verdachte] boos zou worden. Ik denk dat [verdachte] en [medeverdachte] de internetsite die u mij laat zien hebben gemaakt.
2. Een proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 14 oktober 2011 van de politie Haaglanden met nr. PL15J2 2011216163-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 24 e.v.):
als de op 14 oktober 2011 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte tegen [verdachte] , [medeverdachte] en [betrokkene 2] omdat zij misbruik hebben gemaakt van mijn situatie.
3. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 maart 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergeven- (ongenummerd):
als de op 27 maart 2012 tegenover deze rechtercommissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
7. Daarna zij wij op een avond naar het huis van [betrokkene 2] gegaan, daar konden wij blijven slapen.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 januari 2012 van de politie Haaglanden (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 98 e.v.):
als de op 16 januari 2012 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [verdachte] :
[betrokkene 2] [Hof: [betrokkene 2] ] is een goede vriend. [slachtoffer] mocht hij [betrokkene 2] een nachtje verblijven. Ik zag haar een keer met [betrokkene 1] . Dat meisje is niet 100%. Ze is psychisch ziek. Ze had niets in Den Haag te zoeken. Ze had niets bij zich. Geen telefoon. Helemaal niets. Zonder tas, zonder spullen. Ze zei dat ze ruzie had met haar ouders. Geen legitimatiebewijs. Geen abonnement.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2012 van de politie Haaglanden met nummer 2011 216163. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 129 e.v.):
Als de op 17 januari 2012 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
Ik vond dat [slachtoffer] onderdak nodig had. [verdachte] heeft een vriend die wel plek had voor een paar dagen.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 februari 2012 van de politie Haaglanden met nummer 2011 216163. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 373 e.v.):
als de op 20 februari 2012 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb de foto's van [slachtoffer] gemaakt, dat was in het huis van [betrokkene 2] . Ik heb ze op internet gezet. Ik denk op 2 of 3 sites. Ik heb de tekst ingetikt. Ik heb de advertentie en bijbehorende foto's op internet geplaatst. In die periode woonde ik bij [betrokkene 2] in huis met [slachtoffer] .
[…] is een wachtwoord dat [verdachte] gebruikt voor zijn Hyves en Hotmail. Ik gebruik het ook voor mijn Hotmail. Het e-mailadres [adres] @live.nl heb ik aangemaakt, het was in gebruik bij [slachtoffer] .
[slachtoffer] had helemaal niets. Oude kleren en een tas met een scheur er in. [verdachte] heeft mij en [slachtoffer] aan [betrokkene 2] voorgesteld. Dat was op de verjaardag van [slachtoffer] of de dag daarna.
7. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te ' s-Gravenhage van 29 maart 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergeven- (ongenummerd):
als de op 29 maart 2012 tegenover deze rechtercommissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
5. [slachtoffer] had helemaal niemand. Ze had geen vrienden, geen kleren. [slachtoffer] had geen onderdak.
8. [verdachte] zei dat hij een plekje hij [betrokkene 2] voor ons had. Wij zijn hij [betrokkene 2] wezen logeren.
8 Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 januari 2012 van de politie Haaglanden (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 86 e.v.):
als de op 12 januari 2012 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik heb de afspraak op internet gemaakt. Zij kwam bij mij thuis in Dordrecht langs. Zij kwam met de auto. De uitdraai die u mij laat zien lijkt veel op de site waarop ik haar destijds ben tegengekomen. Het meisje noemde zich [slachtoffer] . Ik had om ongeveer 20:00 uur met haar afgesproken. Ze zei dat ze in de problemen zat. Ik zag haar aan komen rijden in een witte kleine auto. De auto werd tegenover mijn huis geparkeerd. Ze vertelde dat haar vrienden mee waren voor haar veiligheid. Het waren mannelijke vrienden. Ik heb hen in de auto zien zitten. Ik heb haar 60 euro betaald voor een half uur.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 januari 2012 van de politie Haaglanden met nummer 2011216163. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 364 e.v.):
als de op 25 januari 2012 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb de internetsite "beste sexdates.nl" bezocht. Bij de advertentie stond een telefoonnummer. Ik heb haar een sms-bericht gestuurd. Het meisje was [slachtoffer] genaamd. Het meisje op de foto die u mij laat zien is de [slachtoffer] van de advertentie. Uiteindelijk is de prijs verlaagd tot 50 euro voor een uur sex. We hadden om 11:00 uur een afspraak in Scheveningen, op de parkeerplaats van de vishandel [A] . Ik zag [slachtoffer] voorbij rijden in een auto. De auto is twee keer voorbij gereden. Ik zag dat de bestuurder een man was en dat [slachtoffer] op de bijrijderstoel voor in de auto zat. Toen we terug reden maakte [slachtoffer] een zenuwachtige indruk. Ze zei dat ze niet te laat wilde terugkomen. Ik heb haar 50 euro contant betaald.”
7. Verder zijn nog de navolgende bewijsoverwegingen van het hof van belang:
“Verklaringen aangeefster
Nu de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen van aangeefster met betrekking tot de ten laste gelegde mensenhandel voldoende steun vinden in de overige, zich in het dossier bevindende, stukken en naar 's hofs oordeel evenmin feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan aan de juistheid van haar verklaringen moet worden getwijfeld, verwerpt het hof het ter dier zake gevoerde verweer van de raadsman en bezigt het hof haar verklaringen onverkort tot het bewijs.
Uitbuiting
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat aangeefster met twee klanten seks heeft gehad en daar respectievelijk € 50,- en € 60,- aan heeft verdiend. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat aangeefster beide bedragen onvrijwillig en in zijn totaliteit heeft moeten afstaan. Voorts neemt het hof in aanmerking de buitengewoon kwetsbare situatie waarin [slachtoffer] zich op dat moment bevond, de omstandigheid dat [slachtoffer] zelf geen andere mogelijkheid zag dan zich te prostitueren, alsmede de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader(s) zich maar al te goed bewust waren van die situatie en wat dat meebracht. Deze omstandigheden tezamen maken dat er naar 's hofs oordeel sprake is van uitbuiting. De omstandigheid dat [slachtoffer] (net 18 jaar geworden, geen diploma's, en na een jeugd in gesloten instellingen, weggestuurd en dakloos) zelf aangaf niet iets anders te kunnen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat het totaal van deze bedragen niet of nauwelijks de tot dan toe gemaakte kosten dekt, acht het hof niet van belang. Gesteld noch gebleken is immers dat deze afdracht plaats vond ingevolge een eerder door verdachte(n) met [slachtoffer] gemaakte afspraak omtrent een vergoeding van de ten behoeve van [slachtoffer] voordien gemaakte kosten. Dit brengt mee dat een uit een zodanige afspraak voortvloeiende verplichting tot vergoeding van gemaakte kosten niet aannemelijk is geworden. Daarmee is de feitelijke grondslag aan dit verweer komen te ontvallen. Het hof verwerpt de verweren.
Toezicht en controle
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de aangeefster, na haar gedwongen vertrek uit Groningen, dakloos was geworden. De situatie waarin zij zich bevond in Den Haag als net 18-jarige jonge vrouw zonder iets bij zich anders dan de kleren die ze aanhad, zonder geld, familie of andere kennissen waarop ze terug kon vallen, maken dat de aangeefster geen voor haar op dat moment reëel alternatief had dan onder deze omstandigheden terug te keren naar deze verdachte en zijn mededader(s) en zich te gedragen overeenkomstig hun wensen.”
8. Het middel bevat drie klachten over de redengevendheid van de gebruikte bewijsmiddelen, het bewijs dat aangeefster zich onvrijwillig prostitueerde en het door haar verdiende geld niet vrijwillig heeft afgegeven en de overweging van het hof dat noch gesteld noch gebleken is dat er een afspraak zou zijn gemaakt over de betaling door de aangeefster van gemaakte kosten.
8.1. Wat de eerste klacht betreft wordt In de toelichting onder verwijzing naar HR 23 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF79851.gesteld dat het hof niet met voldoende mate van duidelijkheid heeft aangegeven welke bewijsmiddelen het redengevend heeft geacht voor zijn oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs te kunnen dienen. Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat als het gaat om feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, de rechter die zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden dient aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Dit geldt echter niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal. Zulke feiten en/of omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.2.Reeds gelet daarop faalt de klacht.
8.2. Ten overvloede merk ik op dat het hof kennelijk onder meer het oog heeft gehad op de wel degelijk tot bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] en van de twee klanten van aangeefster. Daarin kan immers steun worden gevonden voor aangeefsters verklaring dat zij via [betrokkene 1] in contact is gekomen met de verdachte en [medeverdachte] / [medeverdachte] , dat de aangeefster via hen weer in contact is gekomen met [betrokkene 2] , dat de aangeefster bij [betrokkene 2] onderdak heeft gekregen voor een paar dagen, dat [medeverdachte] in het huis van [betrokkene 2] foto’s van de aangeefster heeft gemaakt en deze samen met een advertentie op een aantal internetsites heeft gezet, en dat de aangeefster beide keren dat zij een afspraak via internet had gemaakt werd gebracht door één of meer mannen.
8.3. In de tweede plaats wordt erover geklaagd dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangeefster geen andere mogelijkheid zag dan zich te prostitueren en de door haar verdiende bedragen onvrijwillig heeft afgestaan, noch dat verdachte zich daarvan bewust was, zoals het hof in zijn bewijsoverweging heeft overwogen. Die klachten falen eveneens nu het hof dat zonder meer heeft kunnen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Die houden immers onder meer in als verklaringen van de aangeefster:
- dat zij uit het begeleid wonen-project in Groningen was gezet en geen onderdak had,
- dat toen ene [betrokkene 1] haar zei dat ze naar Den Haag moest komen en dat ze via [betrokkene 1] in contact is gekomen met de verdachte, [medeverdachte] / [medeverdachte] en [betrokkene 2] ,
- dat zij met de verdachte en [medeverdachte] heeft gesproken over waar zij in de prostitutie zou kunnen werken,
- dat verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 2] zijn gaan zoeken naar werk voor haar, en dat zij samen met [medeverdachte] kon blijven slapen in het huis van [betrokkene 2] .
Verder houdt de tot bewijs gebezigde verklaring van de verdachte in dat de aangeefster psychisch ziek was, niets bij zich had en ruzie met haar ouders had, en houdt de tot bewijs gebezigde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] in dat zij vond dat de aangeefster onderdak nodig had, dat de aangeefster helemaal niets en niemand had, geen vrienden, geen kleren en geen onderdak.
Uit die verklaringen in onderlinge samenhang bekeken heeft het hof kunnen opmaken dat de aangeefster op het moment dat zij in contact kwam met de verdachte en zijn medeverdachten, in een zodanige situatie verkeerde dat ze geen andere mogelijkheid zag om in haar levensonderhoud te voorzien dan om zich te prostitueren én dat de verdachte en zijn medeverdachten dat ook wisten.
8.4. Datzelfde geldt voor de overweging van het hof dat de aangeefster de bedragen onvrijwillig heeft afgestaan. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers:
- dat de aangeefster beide keren door verdachte, [betrokkene 2] en/of [medeverdachte] is gezegd dat ze het door haar verdiende geld af moest geven aan [medeverdachte] en dat als aangeefster iets nodig had ze dat aan [medeverdachte] kon vragen,
- dat [medeverdachte] de aangeefster na de tweede afspraak thuis heeft gefouilleerd om te controleren of de aangeefster echt niet meer geld had,
- dat de aangeefster hen moest betalen voor onderdak, stroom, water en dingen die ze gebruikte voor eten,
- dat ze voor de aangeefster zouden sparen maar dat er nooit duidelijk afspraken zijn gemaakt hoeveel de aangeefster zou krijgen en hoeveel er naar hen zou gaan,
- dat de aangeefster al haar geld aan [medeverdachte] moest geven, en
- dat zij [medeverdachte] niet ervan durfde te beschuldigen dat het aangeefsters geld was omdat ze bang was dat de verdachte boos zou worden.
Daarnaast houden de gebezigde bewijsmiddelen in dat de aangeefster toen ze de verdachte, [betrokkene 2] en [medeverdachte] tegen kwam niets bij zich had, ze ruzie had met haar ouders en dat ze geen vrienden en geen onderdak had. Het hof heeft kunnen oordelen dat de aangeefster door de omstandigheden waarin zij zich bevond en door bijvoorbeeld de opmerking van de medeverdachte [betrokkene 2] dat als de aangeefster het geld niet zou afgeven zij wel wisten hoe de aangeefster tegenover hen stond, werd gedwongen, of zich in ieder geval gedwongen voelde, om het geld af te geven. Van een vrijwillige afgifte was dus geen sprake.
Het hof heeft op grond van die uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de verdachte bij de inspanningen om de aangeefster aan werk in de prostitutie te helpen, zijn begeleiding van de aangeefster bij één van haar afspraken met een klant, en uit onder meer verdachtes opmerking tegen de aangeefster dat zij het geld aan [medeverdachte] moest geven, kunnen afleiden dat de verdachte op de hoogte was (of moet zijn geweest) van het feit dat de aangeefster het geld niet vrijwillig afgaf.
8.5. Tenslotte wordt nog geklaagd over de overweging van het hof dat is gesteld noch gebleken dat de aangeefster de geldbedragen heeft afgestaan in verband met een eerder gemaakte afspraak omtrent een vergoeding van gemaakte kosten en dat een uit een dergelijke afspraak voortvloeiende verplichting om te betalen niet aannemelijk is geworden. Die overweging, zo wordt gesteld, is in strijd met de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster dat zij moest betalen voor onderdak, stroom, water en dingen die zij gebruikte voor eten, en dat was afgesproken dat de verdachte en zijn medeverdachten voor de aangeefster zouden sparen.
8.6. Van tegenstrijdigheid is mijns inziens geen sprake. De tot bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster dwingen immers niet tot de conclusie dat vooraf en in overleg afspraken zijn gemaakt tussen de aangeefster en de verdachten over de vergoeding van de gemaakte kosten en de wijze waarop dat zou plaatsvinden. Daaruit volgt dat aangeefster op enig moment wist of werd verteld dat ze moest betalen voor de genoemde zaken en dat de verdachten voor haar zouden gaan sparen. Een vooraf aangegane afspraak of verplichting om te betalen valt daar niet zonder meer uit af te leiden.
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 eerste lid RO bedoelde motivering.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑02‑2016
Zie: HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2008:BA5851 en bijv. HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5166.