ABRvS, 08-11-2006, nr. 200603031/1
ECLI:NL:RVS:2006:AZ1731
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-11-2006
- Zaaknummer
200603031/1
- LJN
AZ1731
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AZ1731, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑11‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) een aanvraag van appellant om verlening van een monumentenvergunning voor het verwijderen van een geasfalteerde weg op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Wassenaar, sectie […], nummer […], en het gereduceerd (breedte) terugbrengen van de weg als verhard pad afgewezen.
Partij(en)
200603031/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4683 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 maart 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) een aanvraag van appellant om verlening van een monumentenvergunning voor het verwijderen van een geasfalteerde weg op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Wassenaar, sectie […], nummer […], en het gereduceerd (breedte) terugbrengen van de weg als verhard pad afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college een aanvraag van appellant om een aanlegvergunning voor het aanleggen van een terreinverandering op het perceel [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college de tegen voormelde besluiten door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2006, verzonden op 24 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. P.H.J. Körver, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Waleboer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister), al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, vraagt de Minister, voordat hij terzake een beschikking geeft, advies aan de raad van de gemeente waarin het monument is gelegen.
Ingevolge het derde lid doet de Minister mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.
Ingevolge het zesde lid beslist de Minister, de Raad van Cultuur gehoord, binnen tien maanden na de datum van de verzending van de adviesaanvraag aan de raad, dan wel indien om aanwijzing is verzocht, binnen tien maanden na ontvangst van dat verzoek.
Ingevolge artikel 5 zijn de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6 of artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het tweede lid is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen
of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten
gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar
gebracht.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, mag de aanlegvergunning alleen en moet deze worden geweigerd, indien voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet is vereist en deze niet is verleend.
2.2.
Appellant heeft aanvragen ingediend om verlening van een monumentenvergunning en aanlegvergunning voor het verwijderen van asfalt op de weg op het perceel [locatie] te Wassenaar en het gereduceerd (breedte) terugbrengen van de weg als verhard pad. Voormelde weg is een onderdeel van de Kasteellaan, gelegen in het park van het complex Park Oud Wassenaar 1 e.a. te Wassenaar.
2.3.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college, onder overneming van het advies van de gemeentelijke monumentencommissie (hierna: de monumentencommissie) van 22 juni 2004 en het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) van 19 augustus 2004, de aanvraag om verlening van een monumentenvergunning afgewezen. In het advies van de monumentencommissie is negatief geadviseerd over het plan van appellant, aangezien de oprijlaan in haar geheel een cultuurhistorisch essentieel onderdeel is van het monument. In het advies van de Rijksdienst is negatief geadviseerd, aangezien de versmalling leidt tot een functiewijziging en een wijziging van de historische aanleg.
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college de aanvraag om verlening van een aanlegvergunning afgewezen op grond van artikel 44 van de WRO.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college de door appellant gemaakte bezwaren tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft het college uiteengezet dat aan de hand van kaartmateriaal is vastgesteld dat de Kasteellaan als oprijlaan een wezenlijk functioneel element vormt in het tuinontwerp van de Duitse tuinarchitect C.E.A. Petzold (hierna: Petzold) en dat door de Rijksdienst en de monumentencommissie op juiste wijze is geadviseerd dat de versmalling en wijziging van de asfaltlaag van de Kasteellaan een ongewenste aantasting is van dit onderdeel van het parkontwerp.
2.4.
Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de voorgenomen werkzaamheden geen monumentenvergunning vereist is, aangezien de zogenoemde voorbescherming van het voorstel tot aanwijzing als beschermd monument zich niet uitstrekt tot de Kasteellaan, althans niet tot de asfaltlaag.
2.4.1.
Dit betoog slaagt niet. In de bij het voorstel tot aanwijzing als beschermd monument behorende redengevende omschrijving, die gelijkluidend is aan de redengevende omschrijving in het besluit tot aanwijzing als beschermd monument van 22 juli 2005, staat de Kasteellaan vermeld in de "omschrijving onderdeel 2: historische tuin- en parkaanleg" behorende bij het desbetreffende complex van onroerende zaken: de historische buitenplaats "Oud Wassenaar" met landhuis, parkaanleg, voormalige dienstwoning en pergola.
Aangezien met de voorgenomen werkzaamheden van appellant een onderdeel van het monument wordt gewijzigd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 11, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Monumentenwet, een monumentenvergunning is vereist.
2.5.
Appellant betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college dat de Kasteellaan als oprijlaan een wezenlijk functioneel element vormt van het tuinontwerp van Petzold, niet voor onjuist heeft gehouden. Deze laan is volgens appellant nimmer een hoofdtoegangsweg, een oprijlaan, dan wel, zoals de monumentencommissie heeft gesteld, de "slagader" van het park geweest, doch slechts een zandpad. Voorts is zijns inziens het deel van deze laan op het perceel van appellant niet zichtbaar, blijft het pad na de voorgenomen werkzaamheden als zodanig bestaan en wordt door het verwijderen van het asfalt geen afbreuk gedaan aan de laan. Appellant betoogt dat een monumentenvergunning en een aanlegvergunning dan ook ten onrechte zijn geweigerd.
2.5.1.
De monumentencommissie heeft geadviseerd dat de Kasteellaan van wezenlijk belang is voor de structuur en aanleg van het landschapspark. Het is de "slagader" van het park. Ruimtelijk en functioneel is het belangrijk dat de oprijlaan functioneel bruikbaar en herkenbaar blijft. Uniforme bestrating hoort daarbij. De weg, paden en waterlopen horen bij de aanleg en vormen tezamen een samenhangend geheel.
De Rijksdienst heeft geadviseerd dat de versmalling van de Kasteellaan leidt tot een functiewijziging en een wijziging van de historische aanleg. Van belangrijkste en historische toegangslaan, daterend uit de bouwtijd van het kasteel, zou de weg worden gereduceerd tot een wandelpad. Daarmee wordt onherkenbaar dat het gaat om de hoofdtoegangsweg naar het kasteel - een ongewenste aantasting van de cultuurhistorische waarde die besloten ligt in het parkontwerp van Petzold. Voor een klein deel wijzigen van het wegdek van de lange oprijlaan leidt tot een versnippering van die laan, die zo haar samenhang verliest.
2.5.2.
De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college, mede gelet op het door hem overgelegde kaartmateriaal, niet op de adviezen van de monumentencommissie en de Rijksdienst dat de Kasteellaan van wezenlijk functioneel belang is voor de structuur en aanleg van het landschapspark, mocht afgaan.
2.5.3.
Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de voorgenomen werkzaamheden de functionele en ruimtelijke belangen niet beperken, slaagt niet. De monumentencommissie heeft geadviseerd dat het belangrijk is dat de Kasteellaan functioneel bruikbaar en herkenbaar blijft en dat deze laan tezamen met de paden en waterlopen bij de aanleg hoort en een samenhangend geheel vormt. De Rijksdienst heeft geadviseerd dat, hoewel asfalt geen historische bestrating is, het slechts voor een klein deel wijzigen van het wegdek van de lange oprijlaan leidt tot een versnippering van de Kasteellaan, die zo haar samenhang verliest.
Het college heeft zich op grond van voormelde adviezen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat een deel van de Kasteellaan vanuit het kasteel niet zichtbaar is, niet afdoet aan het natuur- en cultuurhistorische karakter van de compositie van het tuinontwerp. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat in het tuinontwerp van Petzold, daterend uit de bouwtijd van het landhuis rond 1876, voor het nieuwe huis op de nieuwe locatie een oprijlaan is aangelegd die aansluit op de formele lanen van de oprijlaan van de bij de buitenplaats behorende boerderij en de waterallee. De oprijlaan loopt langs de curve van de waterpartij en buigt af in de richting van de Lindelaan, waarmee een perspectiefwerking is gecreëerd die het ontwerp in de nieuwe landschapsstijl kenmerkt. In de waardering wordt de ruimtelijke opbouw van het park nadrukkelijk als een zeer belangrijk onderdeel naar voren gebracht.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich aldus in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgenomen werkzaamheden tot een ongewenste aantasting leiden van het desbetreffende onderdeel van het parkontwerp.
2.5.4.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het college bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag tot verlening van een monumentenvergunning heeft kunnen besluiten en de aanvraag tot verlening van een aanlegvergunning terecht heeft afgewezen.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006
- 385.