Rb. Zeeland-West-Brabant, 19-08-2015, nr. AWB - 14 , 4077
ECLI:NL:RBZWB:2015:6392
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
19-08-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 4077
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:6392, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19‑08‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2016/3.8
NTFR 2015/2918 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Uitspraak 19‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek om teruggaaf OB nav het Fuchs-arrest ten onrechte geweigerd; zonnepanelen. Ontzeggen van teruggaaf omdat het verzoek te laat is ingediend, is in dit geval niet aanvaardbaar in het licht van het EU-rechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Landelijk beleid van de belastingdienst – via de informatie op de website en via informatie die door de belastingtelefoon werd gegeven – heeft de uitwerking gehad dat aanmeldingen als ondernemer en daarmee verzoeken om teruggaven werden afgehouden. In combinatie met het strikt vasthouden aan de vervaltermijn van drie maanden is de facto sprake van een systematische belemmering van het recht op aftrek in gevallen zoals die van belanghebbende, hetgeen in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel (vgl. HvJ 8 mei 2008, Ecotrade).
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/4077
uitspraak van 19 augustus 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 29 december 2013 het verzoek van belanghebbende om een teruggaaf van omzetbelasting geweigerd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2014 de beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 juni 2014, ontvangen bij de rechtbank Limburg op 24 juni 2014, beroep ingesteld. Rechtbank Limburg heeft het beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de inspecteur [verweerder].
1.4.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
1.5.
Bij brief van 22 mei 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 8 juli 2015.
2. Feiten
2.1.
In april 2013 heeft belanghebbende zonnepanelen gekocht voor een bedrag van
€ 6.986 inclusief € 1.126 omzetbelasting. De factuur dateert van 12 april 2013. Belanghebbende heeft vanaf april 2013 tegen vergoeding energie geleverd aan de energiemaatschappij.
2.2.
Naar aanleiding van het zogenaamde Fuchs-arrest van het Europese Hof van Justitie van 20 juni 2013 (C-219/12), ECLI:EU:C:2013:413) heeft belanghebbende in juli en in augustus geïnformeerd bij de belastingtelefoon hoe hij de omzetbelasting over de betaalde zonnepanelen kon terugvragen. Door medewerkers van de belastingtelefoon werd in die periode aangegeven dat er nog geen duidelijkheid was, omdat er nog geen besluit door het Ministerie van Financiën was genomen, hoe hiermee moest worden omgegaan en dat er in afwachting van het besluit geen omzetbelastingnummers werden afgegeven.
2.3.
Op de site van de Belastingdienst heeft het volgende gestaan:
“Nog geen btw-nummers voor particulieren met zonnepanelen
25-7-2013
Particulieren krijgen nog geen btw-nummer voor het produceren van elektriciteit met zonnepanelen. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn particulieren die met zonnepanelen opgewekte elektriciteit tegen betaling terugleveren aan het net, ondernemers voor de btw.
Het Hof deed deze uitspraak op 20 juni 2013. Het ministerie van Financiën beraadt zich op de gevolgen van de uitspraak van het Hof. In afwachting daarvan geven wij nog geen btw-nummers af.
Hebt u bij ons een btw-nummer aangevraagd omdat u zonnepanelen hebt? Dan krijgt u van ons een brief waarin staat dat wij het btw-nummer nog niet afgeven. Zodra het ministerie een standpunt heeft ingenomen over de gevolgen van de uitspraak van het Hof, handelen wij de aanvragen af.”
2.4.
In het verweerschrift heeft de inspecteur onder meer het volgende vermeld wat betreft de gang van zaken naar aanleiding van het Fuchs-arrest:
“Naar aanleiding van dit arrest heeft de Staatssecretaris van Financiën zich beraden op de ontstane situatie en op 25 september 2013 kamervragen over dit onderwerp beantwoord. Met de beantwoording van de kamervragen werd het standpunt van de Staatssecretaris duidelijk dat duurzame exploitatie van zonnepanelen door particuliere huiseigenaren waarbij tegen vergoeding energie wordt teruggeleverd aan het energiebedrijf leidt tot ondernemerschap voor de BTW.
Tot 25 september 2013 was het standpunt van de Belastingdienst dat er geen sprake is van economische activiteiten, waardoor ook geen sprake is van ondernemerschap voor de BTW. (…).
De Belastingdienst neemt het standpunt in dat aan het arrest (…) geen terugwerkende kracht wordt toegekend.”
2.5.
Nadat het standpunt van de Staatsecretaris eind september 2013 bekend was, heeft belanghebbende direct daarna telefonisch verzocht om een “aanvraagformulier startende ondernemer”. Dit formulier heeft belanghebbende op 10 oktober 2013 ingediend. Daarbij heeft belanghebbende bij de vraag “Wat is de startdatum van de onderneming?” 1 april 2013 ingevuld.
Aan belanghebbende is vervolgens een formulier ‘Aangifte omzetbelasting Startende ondernemers’ toegestuurd, waarop bij ‘aangiftetijdvak’ is voorgedrukt ‘20-6-2013 / 30-09-2013’. Het formulier vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 18 november 2013 binnen moet zijn.
Omdat belanghebbende na daartoe op 26 oktober 2013 te hebben verzocht geen jaaraangiftebiljet ontving, heeft hij op 13 november 2013 het uitgereikte aangiftebiljet omzetbelasting ingediend. Hij heeft in zijn aangifte € 100 (voor het hele jaar) aan in rekening gebrachte omzetbelasting opgevoerd en € 1.126 aan aftrekbare voorbelasting. De verzochte teruggaaf bedroeg daarmee € 1.026.
2.6.
Bij beschikking van 29 december 2013 is de teruggaaf geweigerd, met de motivering dat belanghebbende zich niet voor 1 augustus 2013 als ondernemer had aangemeld. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 30 december 2013 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2014 heeft de inspecteur de beschikking gehandhaafd.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of het verzoek om een teruggaaf terecht is geweigerd. Het bedrag van de verzochte teruggaaf omzetbelasting is niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking en tot het verlenen van een teruggaaf van € 1.026. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan de inspecteur betoogt – in een geval als het onderhavige waarbij sprake is van een startende ondernemer aan wie geen aangifte is uitgereikt en die (nog) geen omzetbelasting verschuldigd is, de termijn van artikel 31, tweede en vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) van toepassing is (vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 april 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2349). Dit betekent dat het verzoek om teruggaaf moet worden ingediend binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarop het verzoek betrekking heeft. In dit geval moest het verzoek dus zijn ingediend vóór 1 oktober 2013. Het verzoek van belanghebbende was dus naar de letter van de Wet te laat zodat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het in 4.1 bedoelde rechtsgevolg in de omstandigheden van het geval niet aanvaardbaar is in het licht van jurisprudentie van het HvJ EU. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Vast staat dat belanghebbende tijdig en het nodige geprobeerd heeft om zijn recht op aftrek – leidend tot een teruggaaf – te kunnen effectueren. Ter zitting heeft de inspecteur op de vraag van de rechtbank wat belanghebbende anders had kunnen doen, erkend dat belanghebbende heeft gedaan wat hij redelijkerwijs kon doen. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij alle informatie die nodig was voor zijn registratie als ondernemer en het terugvragen van omzetbelasting aan de belastingtelefoon heeft gemeld.
4.2.2.
Gezien de onder 2.3. vermelde publicatie en de informatie die is verschaft door de belastingtelefoon, kan aan belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet eerder schriftelijk tot de belastingdienst heeft gewend. De rechtbank betwijfelt niet dat belanghebbende, te goeder trouw, op grond van de aan hem verstrekte informatie heeft gewacht met het zich aanmelden als ondernemer en het terugvragen van de omzetbelasting. De rechtbank tekent daarbij aan dat het onder 2.3. vermelde gepubliceerde beleid van de belastingdienst om geen omzetbelastingnummers af te geven, in strijd is met het recht van de Europese Unie, gezien het duidelijke oordeel van het HvJ in de zaak Fuchs en het feit dat het HvJ in het arrest Fuchs de temporele werking van zijn uitleg niet heeft beperkt in de tijd. Op grond van vaste jurisprudentie geldt immers dat (i) de uitlegging die het HvJ geeft aan een voorschrift van gemeenschapsrecht, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert; (ii) het aldus uitgelegde voorschrift ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist; (iii) slechts bij uitzondering het HvJ krachtens het unierechtelijke beginsel van rechtszekerheid aanleiding kan vinden om daaraan beperkingen te stellen; (iv) een dergelijke beperking slechts kan worden aangebracht in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt gegeven (bijv. HvJ 6 maart 2007 (Grote kamer), nr. C-292/04, Meilicke, r.o. 34-36).
4.2.3.
Uit hetgeen in 2.3 en 2.4 is vermeld volgt dat de informatie die belanghebbende ontving van de belastingtelefoon, gebaseerd was op landelijk beleid. Dat landelijk beleid hield onder meer in dat in afwachting van de beraadslaging van de Staatssecretaris geen btw-nummers werden afgegeven (zie 2.3) en dat het standpunt was dat geen sprake is van economische activiteiten (zie 2.4). Dit landelijk beleid heeft – via de informatie op de website en via informatie door de belastingtelefoon werd gegeven – de uitwerking gehad dat aanmeldingen als ondernemer en daarmee verzoeken om teruggaven werden afgehouden. Dat effect moet worden geacht voorzienbaar te zijn geweest.
4.2.4.
De termijn van drie maanden voor het indienen van een verzoek is op zichzelf niet in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank is echter van oordeel dat de wijze waarop de Belastingdienst heeft gehandeld in combinatie met het strikt vasthouden aan de vervaltermijn van drie maanden de facto heeft gezorgd voor een systematische belemmering van het recht op aftrek in gevallen zoals die van belanghebbende. Deze belemmering komt naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel (vgl. HvJ 8 mei 2008, ECLI:NL:XX:2008:BD2281, Ecotrade, r.o. 66 en 12 juli 2012, nr. C-284/11, Bulgaria Transport). Zoals het HvJ overwoog, moet op basis van alle omstandigheden van het concrete geval worden onderzocht of een – in beginsel geoorloofde - vervaltermijn in overeenstemming is met het doeltreffendheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit bijzondere geval geen sprake nu belanghebbende door de combinatie van de aan hem telefonisch verstrekte informatie die gebaseerd was op landelijk beleid (4.2.3) en het gepubliceerde beleid van de belastingdienst er feitelijk van is weerhouden zich tijdig aan te melden als ondernemer.
4.3.
De rechtbank is aldus van oordeel dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf. De rechtbank zal die teruggaaf in deze procedure verlenen. Daaraan doet – in de bijzondere omstandigheden van dit geval – niet af dat belanghebbende het verzoek heeft gedaan in een aangifteformulier dat een ander tijdvak vermeldt dan dat waarin het recht op aftrek is ontstaan, nu het niet uitreiken van een aangiftebiljet over het juiste tijdvak direct samenhangt met en voortvloeit uit de – onrechtmatige - belemmering van het recht op aftrek.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;
- -
verleent teruggaaf van € 1.026 omzetbelasting;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 165 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is het proces-verbaal ondertekend door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
De griffier, rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.