De Stichting vordert weliswaar meer subsidiair een schadevergoeding op te maken bij staat, maar heeft in haar toelichting geschreven dat het haar voorkeur verdient dat de schade in deze procedure wordt geschat op grond van artikel 6:97 BW (dagvaarding onder 8.14), hetgeen ook overeenkomst met het uitgangspunt van artikel 612 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat de schade zo veel mogelijk direct, in deze procedure, wordt vastgesteld.
Rb. Noord-Holland, 22-03-2023, nr. 318789
ECLI:NL:RBNHO:2023:2556
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
22-03-2023
- Zaaknummer
318789
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2023:2556, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 22‑03‑2023; (Bodemzaak)
- Vindplaatsen
JA 2023/59
Uitspraak 22‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad 6:162 BW; oneerlijke handelspraktijken 6:193 BW; schadevergoeding in natura 6:103 BW; schadebegroting 6:97 BW; verklaring voor recht onrechtmatig handelen jegens koper van een auto uitgerust met manipulatiesoftware.
Partij(en)
RECHTBANK Noord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/318789 / HA ZA 21-408
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
te Wolfsburg, Duitsland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Volkswagen AG,
advocaat: mr. J.K. van Hezewijk te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 11 juni 2021;
- -
akte houdende overlegging producties 1 t/m 26;
- -
een nadere productie 27 van de kant van de Stichting bij conclusie van antwoord in incident;
- -
het vonnis in incident van 2 maart 2022;
- -
de conclusie van antwoord van 17 augustus 2022 met productie 1 t/m 5;
- -
de rolbeslissing van 6 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
- -
het tussenvonnis van 9 november 2022;
- -
een B8 formulier van 2 februari 2023 met akte houdende overlegging aanvullende productie 28 van 13 februari 2023 van de Stichting;
- -
de mondelinge behandeling van 13 februari 2023 waarbij partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekening is bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in het kort
2.1.
De heer [A.] (hierna: [A.]) heeft in 2010 een Volkswagen Golf TDI gekocht. Deze auto bleek in 2015 net als andere auto’s met een EA dieselmotor, uitgerust te zijn met software waarmee door middel van ‘switching logic’ tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide (NOx) kunstmatig laag werd gehouden. De auto’s voorzien van deze manipulatiesoftware worden ook wel aangeduid als ‘sjoemeldiesels’. De Stichting, een claimstichting die de belangen behartigt van consumenten als [A.], vordert een verklaring voor recht dat Volkswagen AG onrechtmatig jegens [A.] heeft gehandeld. Deze vordering wordt toegewezen, omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en dus van onrechtmatig handelen. De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatige gedraging Volkswagen AG als ontwerper van de EA 189-diesel motor toe te rekenen is, omdat moet worden aangenomen dat zij opzettelijk een manipulatie-instrument in de besturingssoftware van die motor heeft opgenomen. Ook is voldaan aan de overige vereisten van relativiteit, schade en causaal verband. De rechtbank begroot de schade van [A.] schattenderwijs op het waardeverlies van de auto (de te veel betaalde aankoopprijs), te weten - rekening houdend met de geschonden norm – een bedrag van € 3.000,00.
De vordering tot schadevergoeding in natura door terugname van de auto tegen vergoeding van de aankoopprijs wordt afgewezen, omdat die niet past binnen het schadevergoedingssysteem van het Nederlandse recht. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de schade te begroten op de koopprijs van de auto verminderd met de restwaarde.
3. De feiten
3.1.
Volkswagen AG is een autofabrikant van onder meer het automerk Volkswagen.
3.2.
De Stichting is een claimstichting en heeft als doel – kort samengevat – het behartigen van de belangen van consumenten onder wie de heer [A.] (hierna: [A.]) die schade hebben geleden of zullen lijden als gevolg van onrechtmatig handelen van Volkswagen AG, welke schade direct of indirect gerelateerd is aan (de uitstoot van) (onder andere) de 2.0 liter vier cilinder dieselmotor van onder andere de Volkswagen Golf TDI.
3.3.
[A.] heeft in juli 2010 voor € 32.949,95 een nieuwe Volkswagen Golf 2.0 TDI met een EA 189 dieselmotor (hierna: de auto) bij een Nederlandse autodealer aangeschaft.
3.4.
In een brochure van Volkswagen van juni 2010 over de Volkswagen Golf (hierna: de brochure) staat op pagina 43 respectievelijk 47:
De basis wordt gevormd door energiezuinige en schone technieken die nu al de basis vormen voor alle Volkswagen-modellen. Voorbeelden zijn de compacte TSI-benzinemotoren met turbotechnologie, TDI-dieselmotoren met standaard roetfilter, maar ook de DSG-7 transmissies, die voor een extra brandstof besparing zorgen. (…)
De niet minder efficiënte TDI-dieselmotoren met common rail technologie zijn buitengewoon zuinig en sterk. Alle dieselmotoren zijn standaard voorzien van een roetfilter waarmee u kunt genieten van hoogwaardige techniek en tegelijkertijd het milieu ontziet.
3.5.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen AG op wereldwijde schaal auto’s – waaronder auto’s in Nederland die een EA 189 dieselmotor bevatten – had uitgerust met software, waarmee door middel van een ‘switching logic’ tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide (NOx), kunstmatig laag werd gehouden (hierna: de manipulatiesoftware). De auto’s voorzien van manipulatiesoftware worden hierna ook aangeduid als ‘sjoemeldiesels’.
3.6.
[A.] heeft zijn vordering(en) op Volkswagen AG die verband houden met de manipulatiesoftware overgedragen aan de Stichting. Daarnaast heeft de Stichting een onherroepelijke volmacht van Ten Boeke gekregen om de vordering(en) te incasseren, althans hiervoor op te treden als lasthebber.
3.7.
Bij besluit van 18 oktober 2017 (hierna: het Boetebesluit) heeft de ACM aan Volkswagen AG een boete van € 450.000,00 opgelegd wegens oneerlijke handelspraktijken.
3.8.
Voor zover voor dit vonnis van belang luidt het Boetebesluit van de ACM als volgt:
“2. In dit besluit stelt de ACM vast dat Volkswagen AG zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Volkswagen AG plaatste manipulatiesoftware in tienduizenden auto’s van de merken Volkswagen, SEAT, ŠKODA en Audi die zij tussen 2009 en 2015 heeft geproduceerd. Deze software herkende de testomgeving en zorgde ervoor dat de uitstoot van stikstofoxiden in die testomgeving minder was dan op de weg. Volkswagen AG profileerde zich tegelijkertijd als een milieubewuste organisatie die duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan en adverteerde hiermee richting consumenten. Bovendien gaf zij te kennen dat zij typegoedkeuring voor de betrokken auto’s had verkregen, terwijl zij feitelijk niet aan de voorwaarden daarvoor had voldaan. Hiermee heeft Volkswagen AG gehandeld in strijd met de vereisten van professionele toewijding en heeft zij consumenten misleid. De ACM legt hiervoor een boete op aan Volkswagen AG van in totaal EUR 450.000. (…)
94. Volkswagen AG heeft een handelspraktijk verricht, bestaande uit het fabriceren van auto’s, onder meer bestemd voor consumenten, die, zoals hiervoor is gebleken, waren voorzien van verboden manipulatiesoftware. Zij heeft bij haar handelspraktijken gebruik gemaakt van verschillende communicatiemiddelen en advertentiekanalen, zoals websites en brochures. In de volgende paragrafen zal de ACM ingaan op de vraag of Volkswagen AG daarbij misleidende informatie als hiervoor bedoeld heeft verstrekt. (…)
100. Met vermeldingen als “schoner rijden”, “schoonste diesel van het moment, zonder NOx-uitstoot”, “meest milieuvriendelijke en ecologisch verantwoorde dieselversie in zijn soort” wordt door Volkswagen AG gesuggereerd of de indruk gewekt dat haar dieselauto’s op het vlak van duurzaamheid voorbeeldige prestaties leveren, dan wel dat zij een positieve of geen negatieve invloed hebben op het milieu of het milieu minder schade toebrengen dan andere producten doen (…). Die door Volkswagen AG gebezigde milieuclaims stroken echter niet met het gebruik van software om emissieresultaten in een testprocedure te beïnvloedden en zijn daarom misleidend (…)
101. Bovendien kan Volkswagen AG niet claimen dat de dieselauto’s voldoen aan de Euro 5-norm, omdat vanwege de aanwezigheid van verboden manipulatiesoftware niet is voldaan aan de voorwaarden voor goedkeuring. Op zijn minst is een dergelijke vermelding onterecht, aangezien niet vast staat dat de betrokken auto’s voldeden aan de voorwaarden voor goedkeuring. De testresultaten voor de typegoedkeuring zijn immers op ongeoorloofde wijze beïnvloed. (…)
103. De gemiddelde consument kon door genoemde milieuclaims een besluit over een overeenkomst nemen dat hij anders niet had genomen – als hij had geweten dat de testresultaten ten aanzien van NOx-uitstoot waren beïnvloed en de auto’s met dat motortype door deze manipulatie ogenschijnlijk hadden voldaan aan de Euro 5-norm, en dat de dieselauto’s met motortype EA189 daardoor wellicht minder schoon waren dan voorgesteld. Zoals de ACM hiervoor al in randnummer 89 heeft overwogen, kan een groeiend milieubewustzijn het economisch gedrag van consumenten beïnvloeden en spelen handelaren hier in hun reclame-uitingen bewust op in.”
3.9.
De ACM heeft bij besluit van 25 oktober 2018 de door Volkswagen AG gemaakte bezwaren tegen het Boetebesluit ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Tegen dit besluit is Volkswagen in beroep gekomen, welk beroep nog in behandeling is bij de rechtbank Rotterdam. In het besluit van 25 oktober 2018 overweegt de ACM ten aanzien van de vraag of sprake is van oneerlijke handelspraktijken onder meer het volgende:
34. De handelspraktijk die ten grondslag ligt aan het handelen in strijd met de vereisten van professionele toewijding betreft de plaatsing van verboden manipulatiesoftware in de betrokken auto’s als onderdeel van het verkrijgen van typegoedkeuring. Het verkrijgen van typegoedkeuring is een noodzakelijke voorbereidende handeling voor levering en de uiteindelijke verkoop van de auto. Daarmee is sprake van een rechtstreeks verband met de verkoop of levering van de betrokken auto’s aan consumenten. Dergelijke noodzakelijke voorbereidingshandelingen vallen onder het toepassingsbereik van het begrip handelspraktijk. Zou dit anders zijn dan zou het gehele productieproces voorafgaande aan het in de markt brengen van een product aan het bereik van een handelspraktijk onttrokken kunnen worden, hetgeen in directe tegenspraak zou zijn met het ruime toepassingsbereik van dit begrip.
35. De handelspraktijk die ten grondslag ligt aan het verstrekken van misleidende informatie betreft het maken van reclame-uitingen voor de betrokken auto’s (…). Zoals is beschreven in het bestreden besluit (…) levert Volkswagen AG onder meer het ontwerp van brochures voor de Nederlandstalige websites, templates van advertenties en productinformatie die gebruikt wordt in commercials op de Nederlandse markt. Deze handelingen kwalificeren zonder meer als een handelspraktijk aangezien zij rechtstreeks verband houden met de verkoopbevordering van de betrokken auto’s in Nederland.
36. De handelspraktijk die ten grondslag ligt aan de misleidende handelspraktijk die op de zwarte lijst staat, betreft de beweringen van Volkswagen AG dat voldaan is aan alle voorwaarden voor typegoedkeuringen in het kader van het afgeven van een CVO ter verkrijging van een kentekenbewijs (…). Net als voor het verkrijgen van een typegoedkeuring, is het afgeven van een CVO een noodzakelijke voorbereidende handeling voor het in de markt brengen van een auto. Dergelijke voorbereidende handelingen houden rechtstreeks verband met de levering van de betrokken auto’s aan consumenten.
3.10.
Op 17 december 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Europese Hof) antwoord gegeven op prejudiciële vragen over de uitleg van het begrip ‘manipulatie-instrument’ (‘defeat device’) in de Verordening (EG) nr. 715/2007 (hierna: de Emissieverordening). Het Europees Hof heeft geoordeeld dat de manipulatiesoftware die door Volkswagen AG in de ‘sjoemeldiesels’ is geïmplementeerd, een manipulatie-instrument is als bedoeld in art. 3 lid 10 van de Emissieverordening.
3.11.
De auto bevatte de hiervoor bedoelde manipulatiesoftware.
3.12.
Op 20 juni 2018 heeft [A.] de door Volkswagen Nederland aangeboden update van de software waarmee de switching logic werd verwijderd aan zijn auto, laten uitvoeren (hierna: de update).
3.13.
[A.] heeft de auto, in ieder geval op 13 februari 2023, nog in zijn bezit.
3.14.
Op 14 juli 2021 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de zaak tussen Stichting Volkswagen Car Claim (hierna: SCC) en onder meer Volkswagen AG (hierna: de SCC-procedure). De rechtbank Amsterdam heeft onder meer geoordeeld dat Volkswagen AG – voor zover het de manipulatiesoftware betreft – onrechtmatig heeft gehandeld jegens consumenten die een sjoemeldiesel hebben aangeschaft. Volkswagen AG heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld, welk beroep nog loopt.
4. Het geschil
4.1.
De Stichting vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
primair, subsidiair en meer subsidiair: te verklaren voor recht dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A.] en;
- b.
primair: Volkswagen AG te veroordelen tot overname van de Auto van [A.] tegen betaling van EUR 33.089,95 (vermeerderd met de wettelijke incassokosten conform de staffel BIK alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling), te voldoen binnen vier weken na betekening van het vonnis, of een andere in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van EUR 500 per dag;
- c.
subsidiair: Volkswagen AG te veroordelen tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [A.] van een bedrag van € 30.089,95 vermeerderd met de wettelijke incassokosten conform de staffel BIK alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- d.
meer subsidiair: Volkswagen AG te veroordelen tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A.] van de door [A.] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- e.
primair, subsidiair en meer subsidiair: Volkswagen AG te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
Volkswagen AG voert verweer. Volkswagen AG concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Stichting, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de achtste dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Omdat Volkswagen AG in het buitenland is gevestigd en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is.
5.2.
Volkswagen AG is gevestigd in Duitsland, zodat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden bepaald aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Vo Brussel Ibis). Zoals is overwogen in het incidentele vonnis is de Nederlandse rechter op grond van art. 7 sub 2 Vo Brussel Ibis bevoegd van de vorderingen van de Stichting jegens Volkswagen AG kennis te nemen omdat de grondslag van de vorderingen onrechtmatige daad is en de schade zich in Nederland heeft voorgedaan. Dat de schade zich voordoet in de lidstaat waar de auto is gekocht, heeft het Hof van Justitie bevestigd in haar arrest van 9 juli 2020 (zaak C-343/19).
5.3.
De bepaling van het op de vorderingen toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), tenzij de rechtsverhouding specifiek door een verdrag wordt geregeld. Van dat laatste is hier geen sprake. Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II is Nederlands recht van toepassing, omdat Nederland de plaats is waar na aankoop van de auto de gestelde schade is ingetreden.
Standpunt Stichting (kort samengevat)
5.4.
De Stichting stelt dat Volkswagen AG jegens [A.] onrechtmatig heeft gehandeld 1) door een auto in het verkeer te brengen die niet voldeed aan de Emissieverordering en 2) door zich schuldig te maken aan oneerlijke en/of misleidende handelspraktijken. [A.] had de auto niet gekocht indien hij had geweten dat deze was voorzien van manipulatiesoftware; hij wilde een ‘schone’ auto kopen, maar Volkswagen AG heeft [A.] bij zijn aankoopbeslissing misleid.
Volkswagen AG is aansprakelijk voor de door [A.] geleden schade die moet worden begroot (primair, op grond van artikel 6:103 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op het aankoopbedrag tegen terugname van de auto door Volkswagen AG danwel (subsidiair) op het aankoopbedrag minus de restwaarde of (meer subsidiair) een op grond van artikel 6:97 BW te schatten schadebedrag1., aldus de Stichting.
Standpunt Volkswagen AG (kort samengevat)
5.5.
Volkswagen AG voert aan dat geen sprake is van onrechtmatig handelen of een onrechtmatige daad. Volgens Volkswagen AG levert overtreding van de Emissieverordering geen grond op voor een privaatrechtelijke actie, omdat de geschonden norm niet strekt ter bescherming van specifieke vermogensbelangen van [A.], zodat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Volgens Volkswagen AG is ook geen sprake van oneerlijke handelspraktijken. Volkswagen AG voert in dit verband onder meer aan dat de Stichting het gebrek aan relativiteit tracht te omzeilen door de stellen dat de schending van de Emissieverordening een oneerlijke handelspraktijk is. Daarnaast is slechts in uitzonderingsgevallen ruimte voor aansprakelijkheid van de producent, welke zich niet voordoen, aldus nog steeds Volkswagen AG.
Verder betoogt Volkswagen AG dat geen sprake is van daadwerkelijk geleden vermogensschade. Zelfs als dit anders zou zijn, heeft de Stichting bovendien niet aangetoond dat de schade in causaal verband staat met de beweerdelijke geschonden norm.
5.6.
De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de vraag of Volkswagen AG zich jegens [A.] schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Daarbij is onder meer van belang of Volkswagen AG als een handelaar in de zin van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken (art. 6:193a-j BW, hierna: WOH) aangemerkt moet worden. Indien dat het geval is en komt vast te staan dat sprake is van oneerlijke handelspraktijken die aan Volkswagen AG toerekenbaar zijn, zal de verklaring voor recht worden toegewezen, tenzij het verweer slaagt dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Het antwoord op de vraag of overtreding van de Emissieverordening op zichzelf onrechtmatig is jegens [A.] kan alsdan in het midden blijven.
Handelaar in de zin van de WOH?
5.7.
De rechtbank is evenals de ACM van oordeel dat Volkswagen AG als een handelaar in de zin van de WOH beschouwd moet worden. Gezien het doel van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) die aan de WOH ten grondslag ligt, moet het begrip ‘handelaar’ ruim worden uitgelegd. Niet betwist is hetgeen de ACM in het Boetebesluit (onder 50 en 53) onder meer oordeelde over Volkswagen AG: “Zij produceert auto’s met de bedoeling deze over de gehele wereld aan onder andere consumenten te verkopen. (…) en exporteert zij de auto’s in samenwerking met de importeur naar Nederland, (..) Voorts verschaft Volkswagen AG het ontwerp, de standaardteksten, templates en productinformatie ten behoeve van de marketing voor de betrokken auto’s in Nederland.” Hoewel Volkswagen AG niet direct zaken doet met consumenten, is zij gelet op het vorenstaande wel zodanig actief betrokken bij het verkoopproces met consumenten dat zij als handelaar in de zin van artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft te gelden. Met de ACM is de rechtbank van oordeel dat een effectieve bescherming van de consument ernstig zou worden ondermijnd als het verbod op oneerlijke handelspraktijken slechts zou gelden voor de laatste schakel in de verkoopketen naar de consument.
Handelspraktijk?
5.8.
De rechtbank is daarnaast, net als de ACM, van oordeel dat “de plaatsing van verboden manipulatiesoftware in de betrokken auto’s als onderdeel van het verkrijgen van typegoedkeuring” en “het maken van reclame-uitingen voor de betrokken auto’s (…). [en het leveren van] het ontwerp van brochures voor de Nederlandstalige websites, templates van advertenties en productinformatie die gebruikt wordt in commercials op de Nederlandse markt.” (zie het citaat hiervoor onder 3.9) handelingen zijn die onder het toepassingsbereik van het begrip handelspraktijk in de zin van de WOH vallen. Het gaat hier immers om noodzakelijke voorbereidingshandelingen voor de levering en uiteindelijke verkoop van de betrokken voertuigen aan consumenten respectievelijk handelingen die rechtstreeks verband houden met de verkoopbevordering van de betrokken auto’s in Nederland.
5.9.
Het verweer van Volkswagen AG maakt dit niet anders. Zij voert aan dat voor de kwalificatie als handelspraktijk bepalend is of sprake is van een gedraging die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten, waarbij directe interactie plaatsvindt met consumenten en dat daar – zo begrijpt de rechtbank - in het geval van het gebruik van een verboden manipulatie-instrument (met de ‘switching logic’) geen sprake van is. Echter, gelet op de overwegingen hiervoor in 5.7 en 5.8 is sprake van een gedraging die rechtstreeks verband houdt met de verkoop of levering van de auto aan een consument, omdat het gebruik van het verboden manipulatie-instrument heeft geleid tot het verkrijgen van een typegoedkeuring die nodig is om de auto (via tussenschakels) te kunnen verkopen/leveren aan een consument. Het verweer slaagt daarom niet.
Oneerlijke handelspraktijken in de zin van de WOH?
5.10.
De Stichting stelt dat sprake is van oneerlijke handelspraktijken, omdat Volkswagen AG in strijd heeft gehandeld met de vereisten van professionele toewijding en het vermogen van [A.] om een geïnformeerd besluit te nemen actief heeft beperkt, (art. 6:193b lid 2 BW), zich schuldig heeft gemaakt aan een misleidende handelspraktijk als bedoeld in art. 6:193b lid 3 sub a juncto art. 6:193c lid 1 sub b BW en aan misleidende handelspraktijken als bedoeld in art. 6:193g sub d BW.
5.11.
Volkswagen AG betwist dat schending van professionele toewijding heeft plaatsgevonden en dat het handelen van Volkswagen AG het vermogen van de gemiddelde consument om een besluit te nemen merkbaar heeft beïnvloed. Ook betwist zij dat sprake is van misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6:193c en 6:193g sub d BW.
5.12.
Aangezien het hier gaat om het bedrieglijk verkrijgen van een typegoedkeuring door het gebruik van een manipulatie-instrument, is sprake van een opzettelijke overtreding van de toepasselijke regels, hetgeen is aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de WOH. Immers, door het op de markt brengen van voertuigen, zoals de auto, met manipulatiesoftware heeft Volkswagen AG de indruk gewekt dat deze aan de wettelijke vereisten voldeden, wat formeel wel het geval was, maar materieel niet, omdat de typegoedkeuringen door bedrog waren verkregen, namelijk door gebruik van een verboden manipulatie-instrument. De rechtbank neemt het oordeel van de ACM over dat dit handelen in strijd is met de vereisten van professionele toewijding vanwege strijd met de zorgvuldigheid en de bijzondere vakkundigheid. Ook neemt zij het oordeel van de ACM over dat is voldaan aan het cumulatieve vereiste dat door het handelen van Volkswagen AG het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt. Door het gebruik van de manipulatiesoftware en het verzwijgen daarvan, is sprake van beïnvloeding van het gedrag van de consument. Hierdoor is de gemiddelde consument namelijk actief beperkt in zijn mogelijkheid om een geïnformeerd besluit kunnen nemen en is hij ertoe aangezet een besluit te nemen dat hij anders – als hij wel goed was geïnformeerd over het gebruik van het manipulatie-instrument – mogelijk niet had genomen. Daarmee is voldaan aan beide vereisten van artikel 6:193b lid 2 BW en is dus sprake van een oneerlijke handelspraktijk en dus van onrechtmatig handelen. De verwijzing van Volkswagen AG naar een onderzoek naar beweegredenen van consumenten bij de aankoop van een auto, waaruit naar voren komt dat minder dan 2% van de consumenten aangeeft hun voertuig aan te schaffen omwille van milieuoverwegingen en dat andere factoren zoals gebruiksgemak, prijs en design en zelfs kleur van significant meer gewicht zijn, maakt dat niet anders. De vraag of en in hoeverre consumenten zich bij hun aankoopbeslissing laten leiden door milieuoverwegingen is immers een andere dan de vraag of consumenten ook sjoemeldiesels zouden hebben gekocht als ze hadden geweten dat deze waren voorzien van manipulatiesoftware. Bovendien blijkt uit de uitingen van Volkswagen AG zelf in de brochure uit juni 2010 (een maand voor aankoop van de auto door [A.]) dat Volkswagen AG onderkent dat duurzaamheid in juni 2010 weldegelijk een rol speelt in de besluitvorming van de gemiddelde consument. In de brochure staat op pagina 43-47 onder meer (onderstreping rechtbank):
Duurzaamheid en techniek
Vandaag de dag levert Volkswagen een aantoonbare bijdrage aan het beschermen van onze leefomgeving en bronnen voor morgen: door het combineren van mobiliteit met duurzaamheid voor mensen die geven om hun leefomgeving, maar niet willen inleveren op het economische aspect.
(…)
De pré’s van de Golf Blue Motion Technology sluiten naadloos aan bij uw energie- en milieubewuste levensstijl. Een zeer vriendelijk verbruik maakt deze auto tot de zuinigste in zijn klasse. De significant lagere CO₂-uitstoot, plaatst de Golf BlueMotion Technology in een aparte klasse auto’s. Een bijzondere prestatie die mogelijk is dankzij o.a. aangepaste motorsoftware, energie-besparende banden en geoptimaliseerde aerodynamica. (…)
(…)
Dieselmotoren
De niet minder efficiënte TDI-dieselmotoren met common rail technologie zijn buitengewoon zuinig en sterk. Alle dieselmotoren zijn standaard voorzien van een roetfilter waarmee u kunt genieten van hoogwaardige techniek en tegelijkertijd het milieu ontziet. (…)
De rechtbank gaat ook niet mee in het verweer van Volkswagen AG dat het milieubeleid van Volkswagen AG ‘holistisch’ moet worden benaderd zodat de manipulatiesoftware met de switching logic hier niet mee conflicteert. Een holistische benadering van het milieubeleid geeft Volkswagen AG nog geen vrijbrief om door gebruik van een verboden manipulatie-instrument de indruk te wekken dat de auto bij gebruik buiten een testomgeving minder stikstofoxide uitstoot dan zij in werkelijkheid deed.
De (tussen)conclusie uit het bovenstaande is dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van art. 6:193b lid 2 BW en dus van onrechtmatig handelen.
5.13.
Daarnaast is ook sprake van een misleidende handelspraktijk die op de zwarte lijst als bedoeld in artikel 6:193 g BW staat, namelijk de beweringen van Volkswagen AG dat voldaan is aan alle voorwaarden voor typegoedkeuringen in het kader van het afgeven van een certificaat van overeenstemming (CVO) ter verkrijging van een kentekenbewijs zonder dat aan de voorwaarden van die typegoedkeuring was voldaan. Dit is een onder alle omstandigheden misleidende (en dus oneerlijke) handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a juncto artikel 193 c li d 1 sub b BW en artikel 6:193g sub d BW. Het verweer van Volkswagen AG dat de typegoedkeuring altijd geldig is geweest doet daar niet aan af. Vast staat immers dat materieel gezien niet was voldaan aan de wettelijke vereisten omdat de typegoedkeuringen door bedrog, namelijk door gebruik van een verboden manipulatie-instrument, waren verkregen. Of en in hoeverre de Euro 5 norm wel of niet is gehaald en of en in hoeverre door Volkswagen AG geproduceerde voertuigen al of niet minder stikstofoxide uitstoten dan voertuigen van andere autofabrikanten is – anders dan Volkswagen AG betoogt – niet relevant; dit kan er immers niet aan afdoen dat materieel gezien niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor de typegoedkeuringen.
5.14.
Omdat met het bovenstaande vast staat dat sprake is van onrechtmatig handelen, zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
Hieronder zal de rechtbank ingaan op de vraag of is voldaan aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW, te weten toerekenbaarheid, relativiteit, schade en causaal verband.
Toerekenbaarheid onrechtmatige daad
5.15.
De Stichting stelt dat Volkswagen AG op grond van artikel 6:193j lid 2 BW dient te bewijzen dat de oneerlijke en/of misleidende handelspraktijken niet haar schuld zijn, noch op andere gronden aan haar toe te rekenen zijn. Volkswagen AG betwist dat de bewijslast ten aanzien van verstrekte informatie en toerekenbaarheid bij haar ligt. Wat ook zij van de stellingen ten aanzien van de bewijslast, de rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatige gedraging Volkswagen AG als ontwerper van de EA 189-diesel motor toe te rekenen is op grond van schuld, omdat moet worden aangenomen dat zij opzettelijk een manipulatie-instrument in de besturingssoftware van die motor heeft opgenomen. Daarmee staat vast dat sprake is van toerekenbaar onrechtmatig handelen.
Relativiteit
5.16.
Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW). Volkswagen AG voert aan dat niet is voldaan aan dit relativiteitsvereiste, omdat de Emissieverordening voertuigkopers niet beschermt tegen vermogensschade. Zij kunnen zich niet rechtstreeks op (de schending van) de Emissieverordening beroepen en de Stichting kan het gebrek aan relativiteit niet omzeilen door de stellen dat de schending van de Emissieverordening een oneerlijke handelspraktijk is, aldus Volkswagen AG.
5.17.
Dit verweer faalt. Het gaat namelijk bij de oneerlijke handelspraktijken die hier aan de orde zijn niet zozeer om schending van de Emissieverordening als wel om schending van de norm tot bescherming van de belangen van een individuele koper van een motorvoertuig op grond van de Richtlijn 2007/462., met name het belang om geen voertuig te verwerven dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Emissieverordening. De rechtbank sluit aan bij de conclusie van de Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van 2 juni 2022 in zaak C-100/21 naar aanleiding van prejudiciële vragen over onder meer de Richtlijn 2007/46 in samenhang met de Emissieverordening. Hoewel de Emissieverordening als zodanig en met name artikel 5, leden 1 en 2, ervan niet rechtstreeks tot doel hebben om de belangen te beschermen van een individuele koper van een motorvoertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, moet de Emissieverordening in de context van Richtlijn 2007/46 worden geplaatst. Die richtlijn heeft mede tot doel om de belangen te beschermen van de individuele koper van een voertuig dat met een verboden manipulatie-instrument is uitgerust. Uit (door de Advocaat-Generaal aangehaalde) verschillende bepalingen van richtlijn 2007/46 volgt dat de fabrikant in het kader van een EG-typegoedkeuring onder meer moet voldoen aan de vereisten met betrekking tot de in artikel 5, leden 1 en 2, van de Emissieverordening bedoelde manipulatie-instrumenten. Alleen in dat geval mag deze fabrikant aan de koper van een voertuig een CVO afgeven dat hem in staat stelt het voertuig te registreren of te verkopen. Dit certificaat, dat een garantie vormt, is dus bedoeld om de koper te beschermen tegen de niet-naleving door de fabrikant van zijn verplichting om voertuigen op de markt te brengen die aan de toepasselijke regelgeving van de Unie voldoen. Omdat Volkswagen AG de auto heeft voorzien van een verboden manipulatie-instrument heeft zij een norm geschonden ter bescherming van de belangen van de individuele koper, in dit geval het belang van [A.] om geen voertuig te verwerven dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de verordening nr. 715/2007 die daardoor niet beschikt over een correct (verkregen) certificaat. Anders dan Volkswagen AG betoogt gaat het hierbij, wat betreft de materiële belangen, niet alleen om het belang van de consument om beschermd te worden tegen (alleen) het risico dat een auto niet geregistreerd of doorverkocht kan worden; het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een bredere bescherming, namelijk die tegen waardeverlies van de auto die voortvloeit uit het feit dat de auto met de onthulling van de manipulatie software een gebrek vertoont. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voor de oneerlijke handelspraktijken aan het relativiteitsvereiste is voldaan. Het antwoord op de vraag of overtreding van de Emissieverordening op zichzelf onrechtmatig is jegens [A.] kan zoals is overwogen onder 5.6 in het midden blijven.
Schade
5.18.
De Stichting vordert vergoeding van de schade die [A.] stelt te hebben geleden als gevolg van de oneerlijke handelspraktijken van Volkswagen AG en de schending van artikel 5 lid 2 van de Emissieverordening. De schade moet volgens de Stichting primair begroot worden op het bedrag van de koopprijs (€ 32.949,95) en de hogere brandstofkosten (€ 140,00) die [A.] heeft moeten maken. De Stichting vordert primair terugname van de auto door Volkswagen AG tegen terugbetaling van de koopsom op grond van artikel 6:103 BW. Subsidiair vordert de Stichting betaling van schade in geld van een bedrag van € 30.089,95 waarbij de huidige inruilwaarde (€ 3.000,00) wordt verrekend met het bedrag van de koopprijs en hogere brandstofkosten. Meer subsidiair vordert zij een schatting van de schade ex art. 6:97 laatste zin BW, dan wel verwijzing naar de schadestaat procedure.
Volkswagen AG betwist dat [A.] schade heeft geleden ten gevolge van de manipulatiesoftware met de switching logic. Ook betwist zij dat er recht op schadevergoeding anders dan in geld bestaat en voert zij aan dat [A.] geen belang heeft bij een schadevergoeding anders dan in geld dat de gevolgen daarvan rechtvaardigt.
5.19.
De rechtbank stelt voorop dat met het vaststellen van een onrechtmatige gedraging nog niet gegeven is dat daardoor schade is geleden. Afgezien van de causaliteit (die hierna in 5.28 aan de orde komt) moet de vraag of daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van de gedraging, beantwoord worden door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie en de hypothetische situatie waarin [A.] zou hebben verkeerd wanneer de onrechtmatige gedraging van Volkswagen AG wordt weggedacht. Het is daarbij aan de Stichting om de met elkaar te vergelijken situaties te concretiseren en de feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit kan worden afgeleid dat schade is geleden. Aan de stelplicht van de benadeelde mogen wat betreft de omvang van de schade geen hoge eisen worden gesteld (verg. Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5211 en Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273). Uitgangspunt is ten slotte dat als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de rechtbank niettegenstaande de onzekerheden die gepaard gaan met het vaststellen van de hypothetische situatie dat de auto bij aankoop geen manipulatie-instrument bevatte, de schade op de voet van artikel 6:97 BW zal moeten schatten of naar de schadestaatprocedure moeten verwijzen. Daarbij is het op grond van artikel 612 Rv de bedoeling dat de schade zo veel mogelijk direct, in deze procedure, wordt vastgesteld.
Vordering tot betaling van schadevergoeding anders dan in geld door terugname van de auto
5.20.
De vordering van de Stichting tot terugname van de auto in combinatie met terugbetaling van de koopprijs is een schadevergoeding die niet past binnen het schadevergoedingssysteem van het Nederlandse recht. Het gaat hier bovendien niet om een recente consumentenkoop, maar om een auto die ruim twaalf jaar geleden is aangeschaft en ongeveer 200.000 km heeft gereden. Ook bij schadevergoeding in natura in de zin van artikel 6:103 BW geldt dat compensatie van werkelijk geleden schade het uitgangspunt is. De rechtbank is van oordeel dat de Stichting de stelling dat in dit geval schadevergoeding in natura moet worden voldaan, onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering tot terugname van de auto tegen vergoeding van de aankoopprijs zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank licht dit hieronder nader toe.
Terugbetaling aankoopprijs
5.21.
De stelling dat de begroting van de schade op teruggave van de auto tegen betaling van de aankoopprijs een degelijke aanpak is die een consument als [A.] daadwerkelijk helpt, overtuigt de rechtbank niet. De Stichting onderbouwt ook niet waarom de rechtbank bij de schadebegroting het oordeel van de Federal Trade Commission in de Verenigde Staten – een andere jurisdictie dan de Nederlandse – zou moeten laten meewegen. Evenmin volgt de rechtbank het betoog van de Stichting dat de schade van [A.] bestaat uit de aankoopprijs, omdat hij bij aankoop van de auto is misleid. Ook is – anders dan de Stichting betoogt – niet gebleken dat deze methode van schadebegroting in Nederland eerder werd toegepast. De uitspraak van rechtbank Gelderland waar de Stichting naar verwijst3., ziet op geheel andere casuïstiek, namelijk op vernietiging van een koopovereenkomst. Daarvan is hier geen sprake. Dat in die uitspraak is overwogen dat het door de benadeelde eventueel genoten voordeel niet moet worden meegenomen in de schadeberekening, is bovendien onvoldoende om in het geval van [A.] aan te nemen dat de schade gelijk zou zijn aan de aankoopsom. Voor zover de Stichting ter onderbouwing van haar stelling verwijst naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de ‘Staatsloterijzaak’4., volgt de rechtbank haar daarin evenmin. Ook al zou vast komen te staan dat [A.] de auto bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gekocht, is daarmee de schade nog niet zonder meer gelijk aan de koopprijs. Ook in die situatie moet immers de vergelijking worden gemaakt tussen de hypothetische situatie dat de auto bij aankoop geen manipulatiesoftware bevatte en de werkelijke situatie waarin dat wel het geval is.
5.22.
Voor zover de Stichting stelt dat consumenten als [A.] effectief beschermd moeten worden tegen ‘dit soort misleiding’ door hun schade te begroten op het bedrag waarvoor zij de auto aankochten of leaseten, en dat de schadevergoeding voldoende afschrikwekkend moet zijn, volgt de rechtbank dat betoog ten slotte ook niet. De termen “effectief, evenredig en afschrikwekkend” zijn termen die in het bestuursrecht worden gebruik bij het opleggen van bijvoorbeeld bestuurlijke boetes. Niet valt in te zien waarom dit ook in een civiele procedure als deze bij begroting van de schade zou moeten meewegen. Naar het oordeel van de rechtbank worden de belangen van de consument met het verkrijgen van een schadevergoeding die overeenkomt met de werkelijke door de consument geleden schade, voldoende beschermd. Voor zover de Stichting in dit verband een beroep doet op de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken en artikel 46 Kaderrichtlijn, gaat zij voorbij aan het feit dat richtlijnbepalingen geen horizontale werking hebben en dus niet tussen particulieren onderling werken.
5.23.
Gezien het vorenstaande, bestaat geen rechtsgrond om de schade vast te stellen op terugname van de auto tegen vergoeding van de aankoopprijs. Deze primaire vordering zal worden afgewezen.
Schadebegroting gelijk aan koopprijs auto verminderd met de restwaarde?
5.24.
Om dezelfde redenen als hiervoor in 5.21 tot en met 5.23 overwogen ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de schade te begroten op de koopprijs van de auto verminderd met de restwaarde. De subsidiair gevorderde schade zal daarom eveneens worden afgewezen.
Vergoeding voor waardevermindering?
5.25.
Partijen hebben uitgebreid gedebatteerd over de vraag of en in hoeverre [A.] schade heeft geleden door het onrechtmatig handelen van Volkswagen AG. De rechtbank constateert dat beide partijen algemene stukken, zoals onderzoeksrapporten, hebben overgelegd en hebben verwezen naar algemene informatie. Over de vraag of en in hoeverre specifiek [A.] schade heeft geleden hebben partijen niet gedebatteerd, met uitzondering van de gevorderde schade van € 140,00 voor (vermeende) extra brandstofkosten na installatie van de update. De rechtbank zal daarom op grond van het meer subsidiair gevorderde de schade schattenderwijs begroten als bedoeld in artikel 6:97 BW laatste zin. Ook hierbij geldt als uitgangpunt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de werkelijke situatie en de hypothetische situatie dat in de auto geen verboden manipulatie-instrument was geïnstalleerd. Zoals overwogen onder 5.17 strekt de WOH er in dit geval en voor zover het gaat om de materiële schade toe de consument te beschermen tegen waardeverlies van de auto die voortvloeit uit het feit dat de auto met de onthulling van de manipulatie software een gebrek vertoont. Gelet op de strekking van de geschonden norm, het beschermen van de consument bij het nemen van zijn aankoopbeslissing, zal de rechtbank het waardeverlies van de auto schattenderwijs begroten op een te veel betaalde aankoopprijs. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat voor de waarde van een auto die niet aan de wettelijke eisen voldoet geen marktprijs kan worden bepaald, omdat er geen auto’s op de markt komen waarvan bekend is dat deze niet aan de wettelijke eisen voldoen. De rechtbank begroot de door [A.] te veel betaalde aankoopprijs rekening houdend met de geschonden norm schattenderwijs op € 3.000,00.
5.26.
In dit verband merkt de rechtbank nog op dat met de update weliswaar de switching-logic is verwijderd, maar dat dit niet wegneemt dat door de diesel-kwestie / het schandaal een ‘smet’ op de auto is blijven liggen. Het uitgebreide debat tussen partijen over de vraag of de update de auto al of niet heeft gerepareerd illustreert dit. De rechtbank zal verder niet op dat debat ingaan omdat zij de schade schattenderwijs heeft begroot op een te veel betaalde aankoopprijs.
5.27.
De Stichting heeft nog een bedrag van € 140,00 gevorderd voor (vermeende) extra brandstofkosten na installatie van de update. In het licht van de gemotiveerde betwisting van dit bedrag door Volkswagen AG heeft de Stichting dit bedrag evenwel onvoldoende (nader) onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde daarom afwijzen.
Causaliteit
5.28.
Volkswagen AG is alleen aansprakelijk voor de door [A.] geleden schade als tussen de onrechtmatige daad en de geleden schade een conditio sine qua non-verband bestaat. Daarnaast komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (causaal verband).
5.29.
Gelet op door de Stichting gestelde feiten en omstandigheden en de aard van de geschonden norm (het beschermen van [A.] tegen een aankoopbeslissing die gebaseerd is op misleidende informatie), gaat de rechtbank er van uit dat als [A.] bekend zou zijn geweest met de onrechtmatige gedraging van Volkswagen AG, namelijk het in het verkeer brengen van een auto zonder correcte typegoedkeuring door het plaatsen van een verboden manipulatie-instrument, hij niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden tot aankoop van de auto zou zijn overgegaan. Als bewijsvermoeden wordt daarom genomen dat het conditio sine qua non-verband aanwezig is.
Het verweer van Volkswagen AG dat dit verband niet bestaat, althans dat de Stichting daar onvoldoende over heeft gesteld en bewezen, faalt. De rechtbank volgt evenmin het betoog van Volkswagen AG dat aansluit bij de conclusie van A-G Hartlief in de Staatsloterijzaak5.omdat de bewijspositie van een koper van een staatslot een andere is dan die van een auto en ook de geschonden norm in de onderhavige zaak anders is dan die in de Staatsloterijzaak. Ook het marktonderzoek dat Volkswagen AG heeft ingebracht over de (algemene) beweegredenen van consumenten bij de aankoop van een auto, maakt dit oordeel niet anders, omdat het niet gaat om de beweegredenen van een gemiddelde consument, maar om die van [A.]. In dit geval heeft [A.] duidelijk gesteld dat hij niet tot aankoop was overgegaan als hij bekend was geweest met de onrechtmatige gedraging van Volkswagen AG.
5.30.
Daarnaast komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het betoog van Volkswagen AG dat [A.] geen andere schade dan schade in verband met het aankoopbedrag heeft geleden kan buiten beschouwing blijven omdat de rechtbank de schade schattenderwijs heeft begroot op een te veel betaalde aankoopprijs. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat schade het rechtstreekse en voorzienbare gevolg is van het door Volkswagen AG onrechtmatig handelen, zodat die gevolgen daardoor zijn ontstaan in de zin van artikel 6:162 BW en toerekenbaar zijn in de zin van artikel 6:98 BW.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.31.
De Stichting vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK. Omdat niet is gesteld of gebleken dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden, zal de vordering worden afgewezen.
Proceskosten
5.32.
Volkswagen AG is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Stichting als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding | € | 103,83 | |
- griffierecht | € | 2.076,00 | |
- salaris advocaat | € | 1.016,00 | (2,00 punten × € 508,00) |
Totaal | € | 3.195,83 |
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A.],
6.2.
veroordeelt Volkswagen AG tot betaling aan de Stichting van een schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt Volkswagen AG in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot dit vonnis vastgesteld op € 3.195,83,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. J.J. Dijk en mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
1621
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑03‑2023
Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)
ECLI:NL:RBGEL:2019:760.
ECLI:NL:GHSHE:2020:1199
ECLI:NL:PHR:2022:217