type: 4214coll: RvA
Rb. Midden-Nederland, 01-02-2017, nr. C/16/380543 / HA ZA 14-868
ECLI:NL:RBMNE:2017:303
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
01-02-2017
- Zaaknummer
C/16/380543 / HA ZA 14-868
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:303, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 01‑02‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 01‑02‑2017
Inhoudsindicatie
vordering 843a Rv afgewezen wegens gebrek aan rechtmatig belang. Visexpeditie om te bezien of de compensatieregeling correct is uitgevoerd door de verzekeraar.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/380543 / HA ZA 14-868
Vonnis van 1 februari 2017
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING WOEKERPOLISPROCES,
gevestigd te Heerenveen,
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. T. Steffens te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.Y.Th. Meijer te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk in het enkelvoud worden aangeduid als Stichting Woekerpolisproces, en elk afzonderlijk als de stichting, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] . Gedaagde wordt aangeduid als ASR.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 28 oktober 2015
- -
het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2016
- -
de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis van Stichting Woekerpolisproces
- -
de conclusie van dupliek van ASR
- -
de akte uitlating producties van Stichting Woekerpolisproces.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben in het verleden een beleggingsverzekering afgesloten bij (rechtsvoorgangers van) ASR. [eiser sub 2] heeft in 1993 een verzekering afgesloten met een looptijd van 33 jaar. De verzekering loopt tot 2026. [eiser sub 3] heeft in 1987 een verzekering afgesloten met een looptijd van 15 jaar. Deze verzekering is derhalve beëindigd op 31 december 2002.
2.2.
De stichting is op 12 juli 2013 opgericht met als doel de behartiging van de belangen van personen die door woekerpolissen schade hebben geleden.
2.3.
Op 16 december 2008 hebben een aantal verzekeraars, waaronder ASR, een overeenkomst op hoofdlijnen gesloten met de Stichting Verliespolis, Stichting Woekerpolissen Claim (hierna Stichting WPC), de Vereniging van Effectenbezitters, Vereniging Eigen Huis en Vereniging Consument & Geldzaken (hierna de Hoofdlijnenovereenkomst). Deze overeenkomst bepaalt in artikel 4.1 onder meer:
“de in de eerste volzin bedoelde formules zullen tezamen met een Excel worksheet, waaruit de wijze van toepassing van deze formules zal blijken, als bijlage aan de Vaststellingsovereenkomst worden gehecht.”.
De Hoofdlijnenovereenkomst is nader uitgewerkt in een vaststellingsovereenkomst (de Vaststellingsovereenkomst, beide overeenkomsten worden hierna gezamenlijk aangeduid als de compensatieregeling). De Vaststellingsovereenkomst bepaalt onder meer:
“2 kostenmaximering
2.1
Verzekeraars verklaren zich bereid om alle bij Beleggingsverzekeringen in rekening gebrachte kosten, waaronder niet worden verstaan de risicopremies, maar wel de TER (…) en andere beleggingsfondskosten zoals gedefinieerd in bijlage 2 berekend over de gehele looptijd, overeenkomstig de Excel worksheets als bedoeld in artikel 4.1 van de Overeenkomst, te maximeren tot:
(…)
4 Formules
4.1
Partijen hebben in onderling overleg de formules vastgesteld die worden gehanteerd voor de berekening van de eventuele vergoeding op grond van artikel 2 en 3 van de overeenkomst. De in de eerste volzin bedoelde formules zullen tezamen met een Excel worksheet, waaruit de wijze van toepassing van deze formules zal blijken opgenomen in bijlage 6.
(…)
5 Toezicht
5.1
Verzekeraars zullen Belangenorganisaties in staat stellen om adequaat toezicht te houden op de naleving van de in de overeenkomst (en de bijlagen) vervatte regeling. De onafhankelijke derde die met dit toezicht wordt belast, behoeft de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van alle partijen. Dit toezicht vindt - behoudens andere afspraken tussen partijen - als volgt plaats:
(a) Verzekeraars geven hun vaste accountant eenmaal per drie jaar - en voor het eerst in 2011 - opdracht om aan de hand van gegevens bij Verzekeraars na te gaan of Verzekeraars de artikelen 1 tot en met 4 van deze overeenkomst hebben nageleefd (…)
(b) De vaste accountant brengt van zijn bevindingen schriftelijk verslag uit aan de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC. (…)
(c) Desgewenst kunnen de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC gezamenlijk een accountant benoemen die het verslag van de vaste accountant van Verzekeraars toetst. De accountant kan zich laten bijstaan door een actuaris of een andere deskundige. Indien de accountant verzoekt om nadere toelichting en inzage in relevante bescheiden, kan hem dit niet geweigerd worden tenzij zijn verzoek onredelijk is. (…) ”.
2.4.
In november 2011 ontving [eiser sub 2] een brief van ASR waarin onder meer is opgenomen:
“U hebt bij ons een beleggingsverzekering. Deze voldoet mogelijk niet meer aan uw verwachtingen, onder meer door te hoge kosten. Dit betreuren wij. Daarom hebben wij afspraken gemaakt over de maximale kosten die wij in rekening mogen brengen. Deze afspraken staan in de ASR Compensatieregeling die wij nu uitvoeren. In deze brief staat wat dat voor u betekent.
Bij deze brief ontvangt u ook een brochure met informatie over de Compensatieregeling.”. Bij wijze van compensatie heeft [eiser sub 2] een bedrag van € 1.739,82 ontvangen en is voorts een jaarlijkse vergoeding vastgesteld van € 129,88 voor de rest van de looptijd van de verzekering.
2.5.
Op 7 november 2011 ontving [eiser sub 3] een brief van ASR naar aanleiding van zijn vraag om de berekening van de eventuele vergoeding toe te lichten. In de bijlage bij de brief stelt ASR vast dat de verzekering valt onder de compensatieregeling. Vervolgens wordt het maximale kostenpercentage op jaarbasis voor deze verzekering vastgesteld, in dit geval op 2,85%. ASR vergelijkt het eindkapitaal op basis van de maximale kosten met het eindkapitaal op basis van de werkelijke kosten. In het geval van [eiser sub 3] stelt ASR vast dat het eindkapitaal op basis van de werkelijke kosten hoger is dan het eindkapitaal op basis van de maximale kosten zou zijn geweest. Derhalve wordt geen vergoeding toegekend.
2.6.
De Stichting vraagt ASR bij brief van 14 april 2014 om toezending van de in artikel 4.1 van de Vaststellingsovereenkomst genoemde bijlage en Excel worksheet. Bij brief van 24 april 2014 laat ASR weten niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Zij schrijft daarbij onder meer:
“Allereerst wordt de controle op de uitvoering van de Compensatieregeling verricht conform de afspraak met de Belangenorganisaties. Woekerpolisproces is hierbij geen partij. Daarnaast geldt dat de bijlagen bedrijfsgevoelige informatie bevatten en om die reden ook niet zijn gepubliceerd.”.
3. Het geschil
3.1.
Stichting Woekerpolisproces vordert samengevat en na wijziging van eis - primair ASR te bevelen tot afgifte en/of inzage aan Stichting Woekerpolisproces van de in de dagvaarding omschreven bescheiden, althans in de software, inclusief de rekentool, en de daaraan gekoppelde bestanden met berekeningen van compensatie en relevante data van de polissen en polishouders,
subsidiair ASR te bevelen tot afgifte en/of inzage aan de Stichting Woekerpolisproces van de in de dagvaarding omschreven bescheiden althans in de software, inclusief de rekentool, en de daaraan gekoppelde bestanden met berekeningen van compensatie en relevante data van de polissen en polishouders ten aanzien van die verzekeringnemers die geregistreerd zijn bij de stichting, en ASR te bevelen tot afgifte en/of inzage aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] van de in de dagvaarding omschreven bescheiden althans in de software, inclusief de rekentool, en de daaraan gekoppelde bestanden met berekeningen van compensatie en relevante data van hun eigen polissen en van hen als polishouders, steeds op straffe van een dwangsom en met veroordeling van ASR in de kosten van de procedure.
3.2.
ASR voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Stichting Woekerpolisproces vordert in deze procedure inzage of afgifte van bescheiden die in ieder geval deels bestaan uit software, op grond van artikel 843a Rv. In de conclusie van repliek heeft Stichting Woekerpolisproces haar eis gewijzigd en ASR heeft bezwaar gemaakt tegen die wijziging van eis. ASR heeft voorts verzocht om een mogelijkheid om te reageren op de akte uitlating producties, omdat deze akte het bestek van een akte uitlating producties te buiten gaat. Op deze beide punten zal de rechtbank in dit vonnis terugkomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om eerst in te gaan op de vraag of de stichting ontvankelijk is.
4.2.
ASR heeft gesteld dat de stichting niet ontvankelijk is. Zij is geen partij bij de compensatieregeling en ASR heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens de stichting. De stichting handelt niet op basis van proces volmachten. Voor zover zij handelt op basis van artikel 3:305a BW is zij niet ontvankelijk omdat ze onvoldoende heeft getracht overleg te voeren en omdat de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende gewaarborgd zijn. De stichting heeft in dit verband gesteld dat zij een eigen proces bevoegdheid heeft. Dit volgt uit de statuten en uit het reglement betreffende geregistreerde belanghebbenden. Subsidiair stelt zij te handelen op basis van een opdracht van de materiële procespartijen. Ze heeft een lijst van bij haar aangemelde personen in het geding gebracht en aangeboden om de aanmeldformulieren in het geding te brengen.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv. In het kader van de beoordeling van die vordering komt aan de orde of de stichting een rechtmatig belang heeft en of zij vraagt om afschrift van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij zij partij is. De beantwoording van deze vragen behoort dus in een procedure als de onderhavige niet als een voorvraag in het kader van de ontvankelijkheid plaats te vinden. De omstandigheid dat de stichting geen partij is bij de compensatieregeling en dat ASR niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld kan dus niet leiden tot de conclusie dat de stichting niet ontvankelijk is in haar vordering uit hoofde van artikel 843a Rv.
4.4.
Uit de stellingen van de stichting volgt dat zij overweegt om een vordering uit hoofde van artikel 3:305a BW in te stellen. Volgens ASR is zij op grond van dat artikel in die vordering niet ontvankelijk. De vordering uit hoofde van artikel 843a Rv is een afgeleide vordering, die valt terug te voeren op de onderliggende rechtsvordering in de zin van artikel 3:305a BW. De rechtbank dient dus te beoordelen of de stichting ontvankelijk is in haar vordering op basis van artikel 3: 305a BW. ASR heeft gesteld dat die ontvankelijkheid afstuit op de omstandigheid dat de stichting onvoldoende heeft getracht haar vordering door het voeren van overleg te bereiken. De rechtbank stelt vast dat de stichting zich op 7 april 2014 per brief tot ASR heeft gewend. De stichting heeft zich in die brief geïntroduceerd en aangegeven dat zij ASR verwijt dat de aangeboden financiële compensatie voor afnemers van woekerpolissen volstrekt onvoldoende is omdat veel van de ingehouden kosten daarmee niet worden gecompenseerd. De stichting heeft voorts aangegeven dat zij tracht financiële compensatie te bewerkstelligen. Ze verzoekt vervolgens om een overleg met ASR. ASR heeft daarop gereageerd met de stelling dat de klachten slechts algemeen zijn onderbouwd en dat daaruit niet blijkt waarom de huidige compensatieregeling onvoldoende is. ASR was niet bereid in overleg te treden. De stichting heeft vervolgens gevraagd om toezending van informatie. Dat verzoek is door ASR afgewezen. Het verzoek tot het aangaan van overleg is herhaald bij brief van 7 mei 2014 en wederom afgewezen bij brief van 16 mei 2014. Vervolgens is in augustus 2014 de dagvaarding uitgebracht. De rechtbank is op grond van deze correspondentie van oordeel dat ASR op de hoogte was van de stellingname van de stichting. De exacte stellingen van de stichting zijn in de dagvaarding, en gedurende deze procedure, verder aangescherpt en ingevuld maar de kern is gelijk gebleven, namelijk het verwijt dat ASR onvoldoende financiële compensatie heeft aangeboden. Het doel van het overlegvereiste van artikel 3:305a lid 2 BW is te voorkomen dat rauwelijks wordt gedagvaard en te bevorderen dat partijen in overleg treden. Van rauwelijks dagvaarden is gezien de correspondentie geen sprake. ASR heeft zich niet bereid getoond in overleg te treden en kan derhalve niet nu met een beroep op het tweede lid van artikel 3: 305a BW stellen dat de stichting niet ontvankelijk is.
4.5.
In de conclusie van dupliek heeft ASR voor de eerste maal een beroep gedaan op de tweede zinsnede van artikel 3: 305a BW. Daarin is bepaald dat een partij die een collectieve actie begint niet ontvankelijk is indien met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende gewaarborgd zijn. ASR beroept zich daarbij op een uitspraak van de rechtbank Oost Brabant van 29 juni 2016 waarbij de Stichting Renteswapschadeclaim, waarvan de heer Leijsen (bestuurder van de stichting) eveneens bestuurder was, niet ontvankelijk is verklaard. Zij betoogt dat ook de stichting niet ontvankelijk is. Omdat deze stellingen voor de eerste maal bij de conclusie van dupliek naar voren zijn gebracht heeft de stichting niet de gelegenheid gehad om hierop te reageren. Alvorens op dit punt een beslissing te kunnen nemen zal de rechtbank dus eerst de stichting die gelegenheid moeten verschaffen. Ter wille van de proceseconomie zal de rechtbank eerst oordelen over de vraag of de vordering voor toewijzing gereed ligt alvorens te bezien of de stichting die gelegenheid moet krijgen.
4.6.
ASR heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in de conclusie van repliek. Zij stelt dat door die vermeerdering bij conclusie van repliek aan haar de gelegenheid is ontnomen om op de vermeerderde eis bij twee conclusies te kunnen reageren. De rechtbank is van oordeel dat dit bezwaar moet worden afgewezen. De vermeerdering van eis vloeit voort uit de eis zoals die in de dagvaarding is geformuleerd. Het debat tussen partijen is door die vermeerdering niet wezenlijk gewijzigd. In de dagvaarding wordt gevraagd om inzage in een bijlage met formules en een Excel worksheet terwijl in de gewijzigde eis ook inzage in de software en de daaraan gekoppelde bestanden wordt gevorderd. Die wijziging is ingegeven door de reactie van ASR dat de bijlage niet in de in de dagvaarding beschreven zin is opgemaakt en dat deze feitelijk bestaat uit software en daaraan gekoppelde bestanden. Vervolgens heeft ASR ook al in de conclusie van antwoord betoogd dat zij die software niet kan verstrekken. Het debat daarover is dus al in meerdere conclusies gevoerd. Ook wat betreft de overige wijzigingen van de eis is de rechtbank van oordeel dat ASR niet in haar positie is geschaad. De vermeerdering van eis is dus niet in strijd met de goede procesorde en wordt toegestaan.
4.7.
Op grond van artikel 843a Rv kan een (rechts-)persoon op zijn/haar kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bescheiden. Vereist is dat de (rechts-)persoon een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel, dat het om bepaalde bescheiden gaat en dat de bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarin de (rechts-)persoon partij is. Indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd, hoeft degene die de bescheiden tot zijn/haar beschikking heeft deze niet te verstrekken.
4.8.
Stichting Woekerpolisproces vordert in deze procedure afschrift of inzage van de in artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst genoemde bescheiden. Dat betreft een Excel worksheet waaruit de wijze van toepassing van de formules zal blijken en bijlage 6 bij de vaststellingsovereenkomst. Zij stelt deze bescheiden nodig te hebben om inzicht te kunnen krijgen in de berekening van de vergoedingen die aan polishouders zijn aangeboden. Alleen op basis van deze stukken kan zij de juistheid van die berekening beoordelen. Stichting Woekerpolisproces stelt dat inzage in de bescheiden van belang is voor de vraag of de polishouders een vordering hebben op ASR. De gevraagde bescheiden zijn dus relevant voor het bepalen van de rechtspositie van eisers. Alleen aan de hand van de bescheiden kan zij vaststellen of ASR de vaststellingsovereenkomst op deugdelijke wijze nakomt.
4.9.
De rechtbank zal in het navolgende eerst ingaan op de vorderingen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] en daarna op die van de stichting. De vorderingen zijn weliswaar gezamenlijk ingesteld maar aan deze vorderingen liggen (deels) andere feiten en afwegingen ten gronde zodat de rechtbank aanleiding ziet om ze separaat te beoordelen.
4.10.
Naar aanleiding van de comparitie van partijen heeft [eiser sub 3] op 20 mei 2016 een gesprek gevoerd met ASR. Daarbij waren van zijn zijde ook de bestuurder van de stichting en de heer [A] , een door hem ingehuurde deskundige, aanwezig. ASR heeft de individuele compensatieberekening aan de hand van sheets uitgelegd. Vervolgens heeft zij de berekening aan de hand van de software en de rekentool toegelicht. [eiser sub 3] heeft afschrift ontvangen van de sheets met de individuele compensatie maar niet van de getoonde schermen aan de hand waarvan de software en de rekentool zijn doorgenomen. Volgens ASR is het niet mogelijk om die berekeningen uit te draaien zonder alle daaraan gekoppelde data. ASR heeft aangeboden verdere vragen te beantwoorden. In reactie daarop heeft [eiser sub 3] aangegeven dat hij onvoldoende informatie krijgt en dat volgens hem uit de bespreking duidelijk is geworden dat de kosten van onderliggende fondsen volgens ASR niet meetellen bij de berekening van de kosten. Dit laatste is door ASR betwist. ASR heeft aangeboden verdere vragen te beantwoorden, maar [eiser sub 3] heeft geen verdere vragen gesteld.
4.11.
[eiser sub 2] heeft ook op 20 mei 2016 een gesprek gevoerd met ASR. Dat gesprek is op dezelfde wijze verlopen als hiervoor voor [eiser sub 3] is beschreven. Daarbij waren dezelfde personen aanwezig, met dien verstande dat [eiser sub 3] niet aanwezig was en [eiser sub 2] wel. In dit gesprek is niet aan de orde geweest dat kosten van onderliggende fondsen niet zouden meetellen bij berekening van de kosten en dat is ook nadien niet aan de orde gekomen. Wel zijn een tweetal vragen van [eiser sub 2] achteraf, schriftelijk, door ASR beantwoord. ASR heeft gesteld dat zij heeft aangeboden verdere vragen te beantwoorden, maar dat geen verdere vragen zijn gesteld.
4.12.
Om inzage of afschrift te verkrijgen op grond van artikel 843a Rv is ten eerste vereist dat de verzoeker een rechtmatig belang bij die inzage of afgifte heeft. Voor beoordeling van de vraag of een rechtmatig belang bestaat moet beoordeeld worden of de gevraagde bescheiden van belang zijn voor het onderbouwen van een niet op voorhand kansloze vordering. Voor rechtmatig belang is ontoereikend dat de eiser slechts speculeert over de mogelijke gang van zaken of denkt dat bescheiden mogelijk steun aan zijn stellingen zullen geven. De stellingen zullen concreter onderbouwd moeten zijn. De vraag is dan of [eiser sub 3] en [eiser sub 2] voldoende concreet hebben aangegeven welke verwijten zij aan ASR maken. Zij baseren hun stellingen niet op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de door hen met (rechtsvoorgangers van) ASR gesloten overeenkomsten, maar op een tekortschieten door ASR in de uitvoering van de compensatieregeling. Waaruit dat tekortschieten bestaat kunnen zij niet verder concretiseren. [eiser sub 3] en [eiser sub 2] stellen dat zij daartoe de in deze procedure gevorderde informatie behoeven. Aan de hand van die informatie kunnen zij vaststellen of de compensatieregeling op correcte wijze is uitgevoerd. Alleen [eiser sub 3] stelt concreet dat de kosten van het onderliggende fonds ten onrechte niet in de compensatie zijn meegenomen. De rechtbank zal eerst op dat punt ingaan.
4.13.
ASR betwist dat de kosten van het onderliggende fonds niet in de compensatie zijn meegenomen. Dat zou in strijd zijn met artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst. ASR brengt een verklaring van accountant KPMG in het geding waaruit, zo stelt zij, blijkt dat deze een goedkeurende verklaring heeft afgegeven met betrekking tot de uitvoering van de compensatieregeling. Deze accountant heeft verslag uitgebracht aan twee van de belangenorganisaties die betrokken zijn bij de vaststellingsovereenkomst. Deze organisaties hebben geen aanleiding gezien om een nieuwe accountant te benoemen om de bevindingen van KPMG te toetsen. [eiser sub 3] heeft betwist dat dit rapport betrekking heeft op de verwerking van de afspraken in de compensatieregeling. De rechtbank is met [eiser sub 3] van oordeel dat de verklaring van de accountant onvoldoende specifiek is om voor de individuele situatie van [eiser sub 3] te kunnen concluderen dat de compensatieregeling op correcte wijze is toegepast. Daarvoor is die verklaring ook niet bedoeld. Hier ligt echter ter beoordeling voor of de stelling van [eiser sub 3] enigszins concreet is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat die stelling in het geheel niet is onderbouwd. [eiser sub 3] stelt slechts dat de kosten niet in de compensatie zijn meegenomen. Die enkele, betwiste, stelling is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte of inzage in bescheiden.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] wegens het ontbreken van een rechtmatig belang moet worden afgewezen. [eiser sub 3] en [eiser sub 2] willen toegang tot informatie op grond waarvan zij kunnen beoordelen of ASR de compensatieregeling op correcte wijze heeft uitgevoerd. Dat is onvoldoende onderbouwing voor een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv. Dat artikel biedt geen basis voor zogenaamde visexpedities. Zonder een begin van onderbouwing van de rechtsvordering ten behoeve waarvan zij over de bescheiden wensen te beschikken, is toewijzing van de vordering niet mogelijk. Dat begin van onderbouwing ontbreekt hier. De stellingen die in enige mate concreet lijken te zijn, zoals dat ASR in tenminste 100.000 gevallen niet meer over een deel van haar administratie zou beschikken, worden onderbouwd door middel van brieven van de stichting waarin zij die stelling inneemt. Dat is geen deugdelijke onderbouwing, dat is niet meer dan het herhalen van eigen stellingen. De wens om te verifiëren of een regeling op correcte wijze is uitgevoerd is onvoldoende om tot toewijzing van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv te kunnen komen.
4.15.
De rechtbank dient in dit verband ook de wederzijdse belangen van partijen af te wegen. In dat verband acht de rechtbank het van belang dat ASR zich steeds tot verdere toelichting bereid heeft verklaard en zich bereid heeft getoond om verdere vragen te beantwoorden. Die vragen zijn echter niet gesteld en die verdere toelichting is niet gevraagd. De rechtbank acht voorts van belang dat de compensatieregeling is aangegaan met een aantal (gevestigde) organisaties die opkomen voor de belangen van polishouders. In die compensatieregeling zijn die organisaties met de verzekeraars tevens overeengekomen hoe zij erop kunnen toezien dat de regeling op correcte wijze wordt toegepast. [eiser sub 3] en [eiser sub 2] hebben niet gesteld dat enige partij bij de compensatieregeling hen steunt in hun vorderingen. Ze hebben niet gesteld dat ASR aan de partijen die daartoe in de compensatieregeling zijn aangewezen onvoldoende informatie heeft verschaft. Ook is niet gesteld dat die aangewezen partijen gebruik hebben gemaakt van de in de compensatieregeling geboden mogelijkheid om een accountant te benoemen ter toetsing van het rapport van de accountant van de verzekeraars (zie artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst). De rechtbank ziet derhalve geen redenen om op grond van de belangenafweging alsnog een rechtmatig belang aanwezig te achten. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] zullen worden afgewezen.
4.16.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] gaat in gelijke mate op voor de stichting. De stichting heeft geen andere argumenten ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd. Ook ten aanzien van de stichting geldt derhalve dat enige onderbouwing van het gestelde rechtmatig belang ontbreekt. De vordering van de stichting zal dus ook worden afgewezen. Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd in deze procedure behoeft geen bespreking aangezien dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.17.
De rechtbank zal Stichting Woekerpolisproces veroordelen in de kosten van deze procedure. Die kosten worden aan de zijde van ASR begroot op € 1.964,- (€ 608,- griffierecht en drie punten maal tarief II salaris advocaat). Over de nakosten en de wettelijke rente zal op de in het dictum bepaalde wijze worden beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Stichting Woekerpolisproces in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 1.964,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Stichting Woekerpolisproces, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door ASR volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:- € 131,00 aan salaris advocaat,- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑02‑2017