Rb. Rotterdam, 14-07-2010, nr. 315486 / HA ZA 08-2325
ECLI:NL:RBROT:2010:BN7876
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-07-2010
- Zaaknummer
315486 / HA ZA 08-2325
- LJN
BN7876
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BN7876, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑07‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Vordering tot vernietiging van arbitrale vonnissen wordt afgewezen; het scheidsgerecht heeft zich aan de opdracht (regelen des rechts) gehouden en de vonnissen en de wijze waarop deze tot stand kwamen, zijn niet strijdig met de openbare orde of goede zeden (art 1065 lid 1 aanhef en onder c en e Rv).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 315486 / HA ZA 08-2325
Vonnis van 14 juli 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAEVENIO TECHNISCHE VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ ERASMUS N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
5. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
6. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
7. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
8. de naamloze vennootschap
REAAL VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseressen,
advocaat mr. A.J. van Steenderen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NACAP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eelde,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna Verzekeraars en Nacap genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding d.d. 8 september 2008, tevens houdende een incidentele vordering tot voeging, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in het voegingsincident;
- -
het incidenteel vonnis van 14 januari 2009;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de conclusie van repliek;
- -
de conclusie van dupliek, met producties;
- -
de ter gelegenheid van pleidooi overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1.
In 1994 is door tussenkomst van de toenmalige beursmakelaar Alexander & Alexander een doorlopende CAR-verzekering tot stand gekomen met Nacap als verzekeringnemer, waaronder gedekt is het risico van schade aan het werk.
2.2.
In 1998 heeft Nacap in opdracht van het Provinciale Leidingwaterbedrijf Noord-Holland een horizontaal gestuurde boring uitgevoerd onder de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder nabij Vijfhuizen. Op 16 mei 1998 liep de boring, die is aangeduid met DN900, vast, als gevolg waarvan Nacap schade heeft geleden.
2.3.
Naar aanleiding van voormeld schadegeval is er tussen partijen een geschil gerezen over de verzekeringsdekking. Conform de op de CAR-verzekering toepasselijke polisvoorwaarden hebben partijen hun onderling gerezen geschil aan de beslissing van drie arbiters onderworpen. Na schriftelijke en mondelinge behandeling van het geschil ten overstaan van arbiters is op 15 september 2005 een arbitraal (tussen)vonnis gewezen (hierna: het Tussenvonnis). Op 3 juni 2008 hebben arbiters, wederom na schriftelijke en mondelinge behandeling van het geschil, een arbitraal (eind)vonnis gewezen (hierna: het Eindvonnis). Het Eindvonnis is op 9 juni 2008 onder depotnummer 08.38 bij onderhavige rechtbank gedeponeerd.
3. Het geschil
3.1.
Verzekeraars vorderen – samengevat – (gedeeltelijke) vernietiging van het Tussen- en Eindvonnis, met veroordeling van Nacap in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben Verzekeraars aan deze vordering (in essentie) ten grondslag gelegd dat arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden (artikel 1065 lid 1 onder c Rv) en/of de vonnissen, of de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, strijden met de openbare orde of de goede zeden (artikel 1065 lid 1 onder e Rv).
3.2.
Het verweer van Nacap strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Verzekeraars in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt vast dat zij krachtens artikel 1064 lid 2 Rv bevoegd is tot kennisneming van de vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van het Tussen- en Eindvonnis en dat deze vordering is ingesteld binnen de termijn voorgeschreven in het derde lid van de zojuist genoemde wetsbepaling.
4.2.
De rechtbank stelt tevens vast dat Verzekeraars in hun vordering kunnen worden ontvangen, nu gesteld noch gebleken is dat in arbitraal hoger beroep is voorzien (artikel 1064 lid 1 Rv juncto artikel 1050 lid 1 Rv) en dat de vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van het Tussenvonnis is ingesteld tezamen met de vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van het Eindvonnis (artikel 1064 lid 4 Rv).
4.3.
Ter gelegenheid van pleidooi hebben Verzekeraars hun eis verminderd in die zin dat zij thans niet langer – naast (gedeeltelijke) vernietiging van het Tussen- en Eindvonnis – schorsing van de tenuitvoerlegging van het Eindvonnis verzoeken. Op de gewijzigde eis zal worden beslist.
4.4.
Het betoog van Verzekeraars dat het Tussen- en Eindvonnis (gedeeltelijk) dienen te worden vernietigd, richt zich op verschillende onderdelen van deze vonnissen. Hieronder zullen de bezwaren van Verzekeraars tegen de verschillende beslissingen afzonderlijk besproken worden, waarbij telkens eerst de betreffende overwegingen uit voormelde vonnissen aangehaald zullen worden.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat (gedeeltelijke) vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op een of meer van de in artikel 1065 lid 1 onder a tot en met e Rv limitatief opgesomde gronden. Ingevolge artikel 1064 lid 5 Rv dienen alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding te worden voorgedragen. De gronden tot vernietiging zien grotendeels op de formele toetsing van het arbitraal vonnis. Indien een arbitraal vonnis niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, staat het de burgerlijke rechter in een geding tot vernietiging in beginsel niet vrij een arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen. In zijn algemeenheid geldt dat de burgerlijke rechter bij zijn onderzoek of er grond voor (gedeeltelijke) vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat terughoudendheid dient te betrachten. Het geding tot vernietiging vormt niet een vorm van (verkapt) arbitraal hoger beroep bij de burgerlijke rechter. Bovendien brengt het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de bezwaren van Verzekeraars tegen het Tussen- en Eindvonnis beoordelen.
Grenzen van de rechtsstrijd
4.6.
In het Tussenvonnis is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“31. Arbiters stellen voorop dat zich in het voorliggende geval in zoverre een bijzondere situatie heeft voorgedaan dat het aanleggen van de productiepijp ondanks het vastlopen van de pijp is voltooid met behoud van het gedeelte dat voor het vastlopen was geboord. Dat betekent dat – gelijk Verzekeraars stellen – niet gezegd kan worden dat de aan de boring van dat eerste gedeelte verbonden kosten en uitgaven door Nacap tevergeefs zijn gemaakt en dat Nacap ter zake van die kosten en uitgaven vermogensschade heeft geleden.
- 32.
Anderzijds staat vast dat Nacap wel vermogensschade heeft geleden voor zover de kosten verbonden aan het alsnog voltooien van het project na het vastlopen van de productiepijp hoger zijn geweest dan de kosten die gemoeid zouden zijn geweest met het voltooien van het project zonder het vastlopen van de productiepijp. Voor die schade biedt de in het geding zijnde polis dekking indien en voor zover die kosten in redelijkheid kunnen worden beschouwd als kosten van herstel van een materiele schade aan (een deel van) het werk in de zin van artikel 2 van de algemene voorwaarden (sectie I), e.e.a. onverminderd het overigens in de polisvoorwaarden gestelde.”
4.6.1.
Verzekeraars hebben gesteld dat arbiters zich met hun oordeel, zoals (onder meer) neergelegd in voormelde overwegingen van het Tussenvonnis, niet aan de gegeven opdracht hebben gehouden (artikel 1065 lid 1 onder c Rv), omdat Nacap niet meer heeft gevorderd dan vergoeding van de kosten die zijn gemaakt vóór het vastlopen van de boring. Aldus hebben arbiters niet beslist op de grondslag van de vordering en meer, althans anders toegewezen dan gevorderd. Bovendien is hierdoor het Tussenvonnis tot stand gekomen in strijd met de openbare orde of de goede zeden, aldus Verzekeraars, nu arbiters met het betreffende oordeel de partij-autonomie hebben geschonden (artikel 1065 lid 1 onder e Rv). Nacap heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
4.6.2.
Partijen bepalen de opdracht aan arbiters. Die opdracht kent een formele zijde en een materiële zijde. De formele zijde ziet op de wettelijke en overeengekomen procedureregels die arbiters in acht moeten nemen. De materiële zijde van de opdracht beslaat de grenzen van de rechtsstrijd (alsmede de beslissingsmaatstaf die arbiters moeten aanleggen). De grenzen van de rechtsstrijd worden bepaald door de vorderingen en verweren en de door partijen in dat verband gestelde feiten.
Arbiters zijn in zoverre lijdelijk dat zij zich moeten houden aan de feitenconstellatie, zoals door partijen aan hen voorgelegd. Arbiters mogen niet meer of anders toewijzen dan gevorderd.
4.6.3.
Partijen hebben, zoals blijkt uit de akte van compromis, aan arbiters voorgelegd het geschil “aangaande de vergoeding van schade”. In die akte staat voorts – voor zover van belang – het volgende vermeld: “Partijen en arbiters zijn door de aanduiding van dit geschil niet beperkt in de nadere omschrijving en beslechting van andere aan [arbiters] voor te leggen geschilpunten, welke verband houden met de verzekering, met name door vergoeding van andere schadeposten indien en voorzover daarvan nog mocht blijken.” Hieruit volgt dat partijen aan arbiters een ruime opdracht hebben verstrekt.
4.6.4.
In het Tussenvonnis is – voor zover van belang – het volgende overwogen: “Volgens de akte van compromis leggen partijen het geschil aangaande de vergoeding van de schade ter beslissing voor aan een commissie van arbiters, wier beslissing bindend zal zijn. (…) Arbiters stellen voorop dat het bestaan van de dekking op de schade-datum door verzekeraars niet is betwist, zodat – voorzover dat voor de beoordeling van het geschil van belang zal blijken te zijn – slechts de vraag aan de orde is wat op dat moment de inhoud van de dekking was.” Van dit gedeelte van het Tussenvonnis, waarin door arbiters
– overeenkomstig de door partijen aan hen verstrekte opdracht – een ruime taakopvatting wordt gegeven, is door Verzekeraars geen vernietiging gevorderd.
4.6.5.
Allereerst dient beoordeeld te worden of arbiters hun opdracht hebben geschonden door niet te beslissen op de grondslag van de vordering. Zoals hiervoor onder 4.5. is overwogen, zijn de toetsingsmogelijkheden van artikel 1065 lid 1 Rv (met uitzondering van sub e) beperkt; een arbitraal vonnis kan niet (zelfs niet marginaal) op zijn inhoud worden getoetst. De beoordeling van de vraag of arbiters op de grondslag van de vordering hebben beslist, vereist echter een inhoudelijke toetsing van het Tussenvonnis en valt daarom buiten die beperkte toetsingsmogelijkheid. De vordering is op grond van die stelling dan ook niet toewijsbaar.
4.6.6.
Vervolgens is aan de orde de vraag of arbiters hun opdracht hebben geschonden door, zoals Verzekeraars aanvoeren, meer, althans anders toe te wijzen dan gevorderd.
Bij Memorie van Eis heeft Nacap gevorderd “Verzekeraars, overeenkomstig hun aandeel (…), te veroordelen tot betaling aan Nacap van een bedrag van EUR 955.354,62” met rente en kosten. In het Eindvonnis zijn Verzekeraars door arbiters veroordeeld tot betaling aan Nacap van een bedrag van € 582.467,29 met rente en kosten. Hieruit volgt dat de stelling van Verzekeraars dat arbiters meer hebben toegewezen dan gevorderd, feitelijke grondslag mist en dat de vordering op grond van die stelling evenmin toewijsbaar is.
4.6.7.
Blijkens de overwegingen van arbiters in het Tussenvonnis hebben arbiters zich
– overeenkomstig de door partijen aan hen verstrekte opdracht – gebogen over de vraag of aan de zijde van Nacap sprake was van schade waarvoor onder de polis een uitkering diende plaats te vinden en hebben zij in dat kader de dekkingsomvang beoordeeld. Dit is in overeenstemming met hetgeen Nacap in de arbitrageprocedure heeft gevorderd. Immers, in de Memorie van Eis heeft Nacap feitelijk niets anders gedaan dan nakoming gevorderd van de verplichtingen die Verzekeraars onder de polis hebben. Bij Eindvonnis hebben arbiters Verzekeraars veroordeeld in lijn met de jegens hen ingestelde vordering (zij het dat arbiters die vordering niet volledig hebben toegewezen, doch slechts een deel daarvan). Hieruit volgt dat de stelling van Verzekeraars dat arbiters anders hebben toegewezen dan gevorderd, feitelijke grondslag mist en dat de vordering op grond van die stelling dan ook niet toewijsbaar is.
Dat Verzekeraars het kennelijk niet eens zijn met het door arbiters in het Tussenvonnis gegeven oordeel betreffende de reikwijdte van de dekking en de daaruit voortvloeiende beslissing in het Eindvonnis kan in deze procedure niet aan de orde gesteld worden.
4.6.8.
Ten slotte dient beoordeeld te worden of het Tussenvonnis in strijd is met de openbare orde of de goede zeden op de grond dat arbiters de partij-autonomie hebben geschonden. Het is op zichzelf juist dat het beginsel van de partij-autonomie, zoals neergelegd in het voorschrift van artikel 24 Rv, in een arbitrageprocedure dezelfde betekenis toekomt als in een procedure voor de burgerlijke rechter.
Dit betekent echter niet dat het arbiters nimmer zou vrijstaan om hun beslissing te baseren op feiten en omstandigheden die kunnen worden afgeleid uit de gedingstukken, maar die door partijen niet expliciet zijn gesteld. Als arbiters zich op dergelijke feiten baseren, dienen zij partijen wél in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Arbiters mogen geen beslissing geven waar de betrokken partijen, gelet op het verloop van het geding en het processuele debat, niet bedacht op behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten.
4.6.9.
Tot het Tussenvonnis spitste het debat zich toe op de omvang van de kosten tot de boring vastliep. De arbiters hebben in het Tussenvonnis een oordeel gegeven over vermogensschade en dekkingsomvang zoals hiervoor onder 4.6.weergegeven. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich over deze overwegingen uit te laten en Nacap heeft bij nadere memorie de grondslag van haar eis gewijzigd. Daarna heeft nog een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat arbiters een beslissing hebben gegeven waarop Nacap en Verzekeraars, gelet op het verloop van het geding, niet bedacht behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet (voldoende) hebben kunnen uitlaten. Er is dus geen sprake van strijd met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het beginsel van de partij autonomie. De vordering is op grond van die stelling dan ook niet toewijsbaar.
Beslissingsmaatstaf
4.7.
In het Tussenvonnis is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“35. (…) mag de door Nacap gekozen alternatieve wijze van voltooiing van het project naar het oordeel van arbiters worden beschouwd als een redelijke wijze van herstel van de materiële schade aan (een deel van) het werk, ten aanzien waarvan het enkele feit dat Nacap terzake niet vooraf expliciete toestemming van Verzekeraars zou hebben gevraagd, niet reeds de dekking daarvoor doet ontvallen. (…)
37.Voorts brengt een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 2 van de algemene voorwaarden (sectie I) bezien in samenhang met het bepaalde in Bijzondere voorwaarde 10 naar het oordeel van arbiters mede dat de in laatstbedoelde voorwaarde besloten liggende beperking van de dekking naar omvang tot de kosten die gemaakt zijn tot het moment dat de schade is opgetreden, evenzeer van toepassing is op de vergoeding van de onder 36 bedoelde meerkosten.”
4.7.1.
Verzekeraars hebben gesteld dat arbiters zich met hun oordeel, zoals neergelegd in voormelde overwegingen van het Tussenvonnis niet aan hun opdracht hebben gehouden (artikel 1065 lid 1 onder c Rv), omdat arbiters een onjuiste beslissingsmaatstaf hebben aangelegd bij het beoordelen van het geschil tussen partijen; in plaats van te oordelen naar de regelen des rechts hebben arbiters (mede) geoordeeld als goede mannen naar billijkheid. Nacap heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
4.7.2.
In confesso is dat partijen arbiters hebben opgedragen volgens de regelen des rechts te oordelen. Nu, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen, de rechtbank het Tussenvonnis niet inhoudelijk mag toetsen, zal slechts worden bezien of arbiters de juiste maatstaf hebben aangelegd, doch niet op welke wijze en met welk resultaat arbiters deze maatstaf hebben toegepast.
4.7.3.
In het Tussenvonnis staat boven het dictum vermeld: “Arbiters, oordelend naar de regelen des rechts”. De enkele omstandigheid dat door arbiters in de onder 4.7. weergegeven overwegingen van het Tussenvonnis het woord “redelijke” is gebezigd, levert onvoldoende grond op om aan te nemen dat arbiters van de door partijen opgedragen beslissingsmaatstaf zijn afgeweken en aldaar zouden hebben geoordeeld als goede mannen naar billijkheid. De betreffende passages zien op schade en de uitleg van de polis. Bij begroten van schade en uitleg maakt redelijkheid onderdeel uit van de regelen des rechts (vgl b.v. artt 6:2, 6:96 en 6:248 BW), zodat niet valt in te zien dat de arbiters buiten hun opdracht zijn getreden. Hieruit volgt dat de stelling van Verzekeraars dat arbiters een onjuiste beslissingsmaatstaf hebben aangelegd, onvoldoende onderbouwd is, althans feitelijke grondslag mist. De vordering op grond van die stelling zal dan ook worden afgewezen.
Strijd met dwingend recht
4.8.
In het Tussenvonnis is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“24. Bij Memorie van Antwoord onder (11) is het verweer opgeworpen dat Praevenio noch een verzekeraar noch een risicodrager was. Er wordt op gewezen dat de door Praevenio vertegenwoordigde en achterliggende risicodragers niet zijn opgenomen in de akte van compromis en ook niet in de Memorie van Eis. (…)
- 25.
Ten aanzien van dit door Praevenio gevoerde verweer overwegen arbiters als volgt. (…)
Uit r.o. 1 van HR 9 sept. 1994, NJ 1005, 285 blijkt dat het mogelijk is de gevolmachtigd agent te dagvaarden, zolang dat gebeurt in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van de in het exploit genoemde verzekeraars. (Zie ook Asser/Clausing/Wansink, nr. 82: ‘De gevolmachtigd agent kan uitsluitend als formele procespartij optreden indien in het exploit van dagvaarding met naam en toenaam wordt aangeduid welke (risicodragende) verzekeraars hij vertegenwoordigt.’)
- 26.
Zowel in de akte van compromis als in de Memorie van Eis ontbreekt een dergelijke vermelding. Dat betekent dat Praevenio op eigen naam in het geding is betrokken. Nadat Praevenio bij Memorie van Antwoord op dit punt een verweer had opgeworpen, is Nacap daarop niet meer bij latere memorie teruggekomen en evenmin heeft Nacap (…) de betrokken verzekeraars alsnog in het geding betrokken. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de vordering tegen Praevenio niet kan slagen in elk geval voor de risicodragers die het oorspronkelijke aandeel van 20% gedekt hielden.”
In het Eindvonnis is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“17. Arbiters komen terug op de overweging in alinea 26 van het tussenvonnis in die zin dat Nacap na de Memorie van Antwoord wel degelijk heeft gereageerd op het verweer van Preavenio dat zij noch verzekeraar noch risicodrager was. Arbiters gaan daarom alsnog nader in op de stelling van Nacap dat Praevenio de akte van compromis op 8 april 2003 voor zichzelf heeft getekend en de overeenkomst voor zichzelf is aangegaan. (…)
21. Aldus is de ontvankelijkheid van de vordering jegens Praevenio gegeven.”
4.8.1.
Verzekeraars hebben gesteld dat het Eindvonnis in strijd is met de openbare orde of de goede zeden (artikel 1065 lid 1 onder e Rv) op de grond dat arbiters ten onrechte zijn teruggekomen op een bindende eindbeslissing in het Tussenvonnis ter zake de (niet-) ontvankelijkheid van de vordering jegens Praevenio. De daarvoor gegeven motivering voldoet niet volgens Verzekeraars (artikel 1065 lid 1 onder d Rv) en het Eindvonnis bevat op dit punt een verrassingsbeslissing. Nacap heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.2.
Onder een eindbeslissing wordt verstaan een definitieve beslissing van de rechter over een feitelijk of juridisch geschilpunt tussen partijen, gegeven in een tussenvonnis, zonder dat daarmee een deel van het gevorderde in het dictum is afgedaan. Van een eindbeslissing is slechts sprake als de rechter zijn oordeel in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft gegeven. Of een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing in het tussenvonnis aanwezig is, wordt uitsluitend bepaald door de bedoeling van de rechter, die de beslissing gaf. Voormeld leerstuk is ook van toepassing op beslissingen van arbiters. In het onderhavige geval hebben arbiters in het Eindvonnis het karakter van hun in het Tussenvonnis neergelegde beslissing aangaande de (niet-)ontvankelijkheid van de vordering jegens Praevenio onmiskenbaar tot uitdrukking gebracht: “In het tussenvonnis is ten aanzien van Praevenio (…) niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Dat is ook de reden waarom ten aanzien van de vordering van Nacap tegen Praevenio niet in het dictum uitspraak is gedaan.” Hieruit volgt dat arbiters de in het Tussenvonnis gegeven beslissing aangaande de (niet-)ontvankelijkheid van de vordering jegens Praevenio als een ‘voorlopige beschouwing’ hebben gekwalificeerd. Dat oordeel is aan arbiters voorbehouden en het staat de burgerlijke rechter, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen, niet vrij om daarin te treden. Door vervolgens terug te komen op deze in het Tussenvonnis neergelegde beslissing hebben arbiters geen rechtsregel geschonden. Bovendien hebben partijen zich na het Tussenvonnis over dit punt kunnen uitlaten.
4.8.3.
De in het Eindvonnis genomen beslissing aangaande de ontvankelijkheid van de vordering jegens Preavenio levert onder deze omstandigheden geen (ontoelaatbare) verrassingsbeslissing op en op deze grond kan de vordering niet worden toegewezen.
Motivering
4.8.4.
Aan de stelling van Verzekeraars dat de door arbiters gegeven motivering niet voldoet (artikel 1065 lid 1 onder d Rv) gaat de rechtbank reeds voorbij omdat deze vernietigingsgrond pas voor het eerst bij pleidooi is opgevoerd. Overigens zou deze grond
– indien reeds bij dagvaarding voorgedragen – geen doel hebben getroffen, nu het evident is dat de situatie dat het Eindvonnis niet is gemotiveerd, of zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, zich hier niet voordoet.
Eindconclusie
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de door Verzekeraars aangevoerde vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 Rv zich in casu voordoet, zodat de vordering van Verzekeraars tot (gedeeltelijke) vernietiging van het Tussen- en Eindvonnis zal worden afgewezen. Gelet hierop behoeven de overige stellingen en weren van partijen geen bespreking meer.
4.10.
Verzekeraars zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die van het voegingsincident daaronder begrepen. De kosten aan de zijde van Nacap worden begroot op:
- -
vast recht EUR 254,00
- -
salaris advocaat 2.260,00 (5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.254,00
5. De beslissing
De rechtbank,
5.1.
wijst de vordering van Verzekeraars af;
5.2.
veroordeelt Verzekeraars in de proceskosten, aan de zijde van Nacap tot op heden begroot op EUR 2.541,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk, mr. P.W. van Baal en mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.?