HR, 08-02-1946
ECLI:NL:HR:1946:67
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-1946
- Zaaknummer
[08021946/NJ_1946-166]
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1946:67, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑02‑1946; (Cassatie, Kort geding)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1946:1
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑1946
Inhoudsindicatie
Kort geding. Onherstelbare gevolgen van voorziening geen beletsel voor toewijzing indien voorziening spoedeisend karakter heeft en billijke afweging van partijbelangen de voorziening rechtvaardigt. Originele conclusie is niet meer voorhanden.
De Hooge Raad der Nederlanden,
in de zaak (No 7924) van:
[eischer] , wonende te [woonplaats] , eischer tot cassatie van een op 11 Februari 1944 door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage tusschen partijen gewezen arrest, vertegenwoordigd door Jhr. Mr. J.H. de Brauw, advocaat bij den Hoogen Raad;
t e g e n:
de Naamlooze Vennootschap [verweerster] , gevestigd te [vestigingsplaats] , verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. G.A. Fijn van Draat, mede advocaat bij den Hoogen Raad;
Gehoord de conclusie van den Procureur-Generaal, strekkende tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing der zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ten einde, met inachtneming van het door den Hoogen Raad in dezen te wijzen arrest, verder te worden behandeld en beslist, met veroordeeling van verweerster in cassatie in de daarop gevallen kosten;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden arrest blijkt:
dat in 1940 [eischer] is uitgetreden als directeur van de naamlooze vennootschap, waarvan hij tezamen met [betrokkene] de directie voerde;
dat bij eene in verband daarmede op 19 October 1940 tusschen partijen en genoemden [betrokkene] gesloten overeenkomst onder meer de naamlooze vennootschap zich ermede accoord verklaarde, dat [eischer] zou handel drijven onder den naam [eischer] en zij zich voorts verplichtte om, indien deze zulks wenschte, van de haar toegewezen grondstoffen 25% tegen kostprijs aan hem door te leveren voor zoover dit in verband met de door de toewijzende instantie te stellen regelen mogelijk zou zijn;
dat in Juli 1943 tusschen partijen moeilijkheden zijn ontstaan over den uitleg van vorenbedoelde clausule, waarbij [eischer] zich op het standpunt stelde, dat tot vorenbedoelde grondstoffen behoorde alle wijn, welke de vennootschap importeerde, waartegenover de vennootschap van oordeel was, dat slechts die wijnen, welke zij in haar bedrijf verwerkte, als grondstof waren te beschouwen;
dat [eischer] ter beslissing van dit geschil de vennootschap heeft gedagvaard in kort geding voor den President van de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam en heeft gevorderd, dat zij zou worden veroordeeld tot het verstrekken van eene opgave van de hoeveelheden der aan haar toegewezen (in de procedure door haar beperkt tot toe te wijzen) goederen en tot uitlevering van 25% van deze hoeveelheid grondstoffen, zoomede tot betaling van een dwangsom ingeval de vennootschap in gebreke mocht blijven aan het te wijzen vonnis te voldoen;
Overwegende dat de President bij vonnis van 19 Juli 1943 de vennootschap heeft veroordeeld, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, 1. tot het verstrekken van een opgave van de hoeveelheid aan haar toegewezen goederen, zoodra deze haar zal hebben bereikt, voorzoover deze gecontingenteerd of gedistribueerd zijn met uitzondering van die, waarvan zij reeds opgave placht te doen en bovendien van op flesch aan haar toe te wijzen en onveranderd door haar te verkoopen wijnen of gedistilleerd; 2. tot uitlevering van 25% van deze aldus opgegeven hoeveelheid toegewezen grondstoffen; 3. tot betaling van een dwangsom van f 100.- voor iederen dag, dat zij in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, een en ander onder voorwaarde, dat eischer binnen één maand na heden de zaak ten principale voor de Rechtbank zal aanhangig maken, met ontzegging van het meer of anders gevorderde;
dat de president daartoe heeft overwogen, dat tusschen partijen vaststaat, dat de vordering spoedeischend is, en voorts:
Met deskundige de Bas zijn Wij voorshands van oordeel, dat onder het begrip grondstoffen in dit contract niet slechts valt wijn, waarover partijen het eens zijn als bestemd om daarvan vruchtenbowl, advocaat en zoogenaamde verlofslikeuren te bereiden, die dus in eigenlijken zin met toevoeging van andere stoffen verwerkt wordt tot een leverbaar product, maar ook wijn, die jong op fust wordt aangevoerd en door den wijnkooper eenige keeren per jaar op schoon fust wordt overgestoken om hem van moer of droef te zuiveren en één of meer keeren bereid (geklaard) met eiwit of gelatine om hem helder te maken, hetgeen een bewerking van een grondstof tot een leverbaar product beteekent.
Wij onderschrijven voorshands evenzeer het oordeel van den deskundige, dat mis- en avondmaalswijn, die thans den wijnhandel wordt toegewezen en die bestaat uit jonge, witte Bordeaux, die bij aankomst zeer troebel is, niet op flesch behoort te worden afgeleverd dan na een voorafgaande behandeling bestaande uit bereiding en/of filtreering. Ook al mag deze wijn volgens voorschrift der Meelcentrale niet worden verwerkt, toch valt hij naar Ons oordeel bij de uitvoering te goeder trouw van dit contract, nu deze wijn voor aflevering een bewerking moet ondergaan, onder het begrip grondstof.
Slechts staan Wij voorshands anders tegenover de op flesch aan gedaagde geleverde en aldus in origineele verpakking door te verkoopen wijnen. Ook al is wellicht bij het sluiten van de overeenkomst de bedoeling een andere geweest, zoo vinden Wij geen vrijheid, om nu er geschil over het begrip grondstoffen is ontstaan, een zoodanig gereed product daaronder te brengen.
Over gedistilleerd is niet verder gesproken; ontkend dat dit tot de grondstoffen behoort, behalve indien op flesch geleverd en aldus door te verkoopen, is het niet.
Overwegende dat op het beroep van de vennootschap en na incidenteel beroep van [eischer] het Hof bij het bestreden arrest het vonnis van den president heeft vernietigd en de door [eischer] als oorspronkelijk eischer gevraagde voorziening heeft geweigerd, na te hebben overwogen:
dat het geschil tusschen partijen uitsluitend betreft de vraag, welke goederen ingevolge de hierbovenvermelde contractueele bepaling als grondstoffen zijn te beschouwen en derhalve voor een gedeelte aan de vennootschap moeten worden uitgeleverd en de President deze vraag — zij het in den vorm van zijn aanvankelijk oordeel — beantwoordende, daarmede de rechtsverhouding tusschen partijen heeft vastgelegd en derhalve eene rechtsbeslissing heeft gegeven, waartoe hem de bevoegdheid ontbrak;
dat, nu de gevraagde voorziening niet kon worden toegestaan zonder daarbij te treden op het gebied des gewonen Rechters, de President deze voorziening had behooren te weigeren;
Overwegende dat [eischer] dit arrest bestrijdt met het navolgende middel van cassatie:
‘’Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 48, 289, 291, 292, 332, 339, 343, 347, 348, 349, 353 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, 1, 2, 53, 69 der Wet op de Regterlijke Organisatie, doordat het Hof heeft beslist en overwogen als voormeld, ten onrechte en in strijd met de aangehaalde artikelen, omdat de President in kort geding blijkens ‘s Hofs arrest de rechtsverhouding tusschen partijen niet heeft beslist of vastgelegd, immers slechts zijn aanvankelijk oordeel daaromtrent heeft gegeven en daarop zijne feitelijke voor de toekomst werkende voorziening die eveneens slechts een voorloopig karakter droeg, heeft gegrondvest, en de rechter, die de rechtsverhouding ten principale zal hebben uit te maken, alle vrijheid behoudt de zaak naar eigen inzicht te beslissen, waaraan niet afdoet, dat des Presidenten beslissing (mede) bepaald werd door het antwoord dat naar zijn aanvankelijk oordeel gegeven moet worden op de vraag die partijen ook in het bodemgeschil zou verdeeld houden, tot het geven van welk oordeel met daarop gebouwde feitelijke voorziening de President ook volkomen bevoegd was,
en in ieder geval ook niet is in te zien, waarom de gevraagde voorziening niet zou kunnen worden toegestaan zonder dat de President — en in appèl het Hof — daarbij zou treden op het gebied des gewonen rechters en zonder dat hij omtrent de vraag, welke goederen ingevolge de tusschen partijen geldende contractueele bepaling als grondstoffen zijn te beschouwen en derhalve voor een gedeelte aan nu-eischer moeten worden uitgeleverd eene — al dan niet voorloopige — beslissing zou geven, en het Hof in appèl over de gevraagde voorziening had moeten oordeelen;"
Overwegende dienaangaande:
dat de president, naar het Hof zelf vaststelt, zijn meening omtrent hetgeen tusschen partijen in het meergemelde contract was overeengekomen, telkenmale heeft gegeven in den vorm van een voorloopig oordeel omtrent de punten, welke partijen verdeeld houden, en daarop heeft gebouwd zijn maatregel tot uitlevering van 25% van de aan de vennootschap toegewezen grondstoffen aan [eischer] ;
dat de president, dus doende, geenszins, gelijk het Hof meent, de rechtsverhouding van partijen heeft vastgelegd, immers de rechter in het hoofdgeding vrijblijft omtrent voormelde geschilpunten een definitieve beslissing te geven, afwijkend van het aanvankelijk oordeel van den rechter in kort geding;
dat het Hof, overwegende dat de gevraagde voorziening niet kan worden toegestaan zonder daarbij te treden op het gebied van den gewonen rechter, vermoedelijk het oog heeft gehad hierop, dat bij toewijzing van de vordering in kort geding, na afgifte der grondstoffen door de vennootschap aan [eischer] , deze overeenkomstig hun bestemming door hem zullen worden verwerkt en verkocht, zoodat bij een latere afwijkende beslissing van den gewonen rechter deze niet meer teruggegeven kunnen worden;
dat echter de omstandigheid, dat de gevolgen van een in kort geding bevolen maatregel in feite niet meer herstelbaar zullen zijn en slechts de mogelijkheid van schadevergoeding overblijft, geen beletsel vormt voor den rechter in kort geding om zoodanigen maatregel te treffen, indien het spoedeischend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening door een billijke afweging van de belangen van partijen gerechtvaardigd wordt;
dat wat dit laatste betreft te bedenken valt, dat in gevallen als het onderhavige de grondstoffen, ten tijde dat de eindbeslissing in het hoofdgeding zal vallen, verwerkt en verkocht zullen zijn door diegene der partijen, die daarover de beschikking had, zoodat, zoude de rechter in kort geding, ondanks zijn aanvankelijk oordeel, dat de grondstoffen aan den eischer toekomen, niettemin de vordering afwijzen, de eischer bij gelijk voor hem gunstig oordeel van den gewonen rechter de grondstoffen niet meer zal ontvangen en zijnerzijds slechts met schadevergoeding zal moeten genoegen nemen;
Overwegende dat uit een en ander volgt, dat het Hof de artikelen 289 en 292 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft geschonden, het arrest vernietigd en de zaak naar het Hof teruggewezen moet worden, ten einde te beslissen omtrent de grief van de vennootschap, waarbij deze de juistheid van het aanvankelijk oordeel van den President omtrent de beteekenis van het contract bestrijdt, zoomede omtrent hetgeen bij incidenteel appèl door [eischer] is voorgedragen;
Vernietigt het bestreden arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage;
Verwijst de zaak naar dat Hof, ten einde haar verder te behandelen en te beslissen met inachtneming van dit arrest;
Veroordeelt verweerster in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan zijde van eischer begroot op dertig gulden vijf en dertig cent aan verschot en op tweehonderd vijftig gulden voor salaris.
Gedaan bij de Heeren Nypels, waarnemend president, Meckmann, van der Meulen, van der Flier en Losecaat Vermeer, Raden, en door den Raadsheer Meckmann uitgesproken ter openbare terechtzitting van den achtsten Februari 1900 Zes en Veertig, in tegenwoordigheid van den Procureur-Generaal.