ABRvS, 29-07-2015, nr. 201500115/1/R1
ECLI:NL:RVS:2015:2410
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-07-2015
- Zaaknummer
201500115/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2410, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑07‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2016/806
Uitspraak 29‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven Kortenhoef" vastgesteld.
201500115/1/R1.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven Kortenhoef" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot en mr. A. van Dekken, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een herstructurering en beperkte uitbreiding van Jachthaven Kortenhoef, gelegen aan het Moleneind 2-4 te Kortenhoef, en maakt onder meer de bouw van een loods voor botenopslag en parkeerruimte op het terrein van Jachthaven Kortenhoef mogelijk. Daarnaast wordt een verlegging van de doorgang naar de naastgelegen jachthaven Haven Brugzicht aan de Zuwe 24 in westelijke richting mogelijk gemaakt.
3. [appellant] is eigenaar van de naastgelegen jachthaven Haven Brugzicht en richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Natuur", dat grenst aan zijn perceel. Hij betoogt dat verwezenlijking van deze bestemming ertoe zal leiden dat een gedeelte van de aanwezige sloot gedempt moet worden. Hierdoor zal Jachthaven Kortenhoef volgens [appellant] niet langer vrije doorvaart kunnen verlenen aan de eigenaar en gebruikers van het perceel [locatie], terwijl deze een erfdienstbaarheid bezit om te komen en gaan over het water van Jachthaven Kortenhoef. Deze erfdienstbaarheid wordt thans uitgeoefend via de bestaande vaarweg. [appellant] voert aan dat hij niet voornemens is om de eigenaar en gebruikers van het perceel [locatie] doorvaart te verlenen, zodat deze bestemming volgens hem niet uitvoerbaar is.
3.1. De raad stelt dat beoogd wordt om binnen de bestemming "Natuur" een groenzoom te realiseren teneinde de voorziene loods aan het zicht te onttrekken. De breedte van het plandeel met de bestemming "Natuur" is volgens de raad 7 m, zodat binnen deze bestemming voldoende ruimte is om de gewenste groenzoom te realiseren. Hiervoor zal geen water gedempt worden.
3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Natuur" onder meer bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke en/of landschappelijke waarden;
b. bos en andere houtopstanden;
c. water, sloten, kreken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
d. beschoeiingen;
[…]
g. doorvaarroutes;
[…].
3.3. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de breedte van de al aanwezige groenstrook ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Natuur" 6 m bedraagt. Zoals ook al in de plantoelichting staat, behoeft deze begroeiing voor de bouw van de loods niet te worden verwijderd. [appellant] heeft dit niet betwist. De raad heeft voorts bevestigd dat niet wordt beoogd om deze groenstrook te verbreden en daarvoor water te dempen, zodat de watergang en daarmee de doorvaart niet zal veranderen. De watergang op de gronden van Jachthaven Kortenhoef is breed genoeg om de gebruikers van [locatie] te laten passeren.
De Afdeling stelt vast dat het plan niet vereist dat een groenstrook van 6 m breed wordt gerealiseerd, maar dat alleen is gebleken dat een groenstrook gewenst is om de te realiseren loods aan het zicht te onttrekken. De Afdeling stelt verder vast dat het plandeel met de bestemming "Natuur" 7 m breed is en deze bestemming een groenvoorziening mogelijk maakt. Het plan maakt daarmee de gewenste groenvoorziening mogelijk, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de door de raad gewenste groene inpassing van de loods niet kan plaatsvinden. Evenmin ziet de Afdeling in het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat de doorvaart over het water van Jachthaven Kortenhoef door deze groenstrook in het geding komt, waardoor het plan in zoverre niet uitvoerbaar zou zijn. De Afdeling acht hierbij van belang dat de raad te kennen heeft gegeven dat de bestaande groenstrook reeds voldoende is voor een goede landschappelijke inpassing, zodat niet aannemelijk is dat water zal worden gedempt waardoor de watergang zal versmallen. In dit verband geldt nog dat het in het eigen belang van Jachthaven Kortenhoef is om de bestaande breedte van de watergang in stand te houden om de erfdienstbaarheid te kunnen blijven garanderen. Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat de vrije doorvaart in de bestaande watergang wordt gewaarborgd, maar volgens [appellant] is doorvaart over het water van Jachthaven Kortenhoef vanaf [locatie] geheel onmogelijk.
4.1. De raad stelt dat de eigendomsgrens tussen Jachthaven Kortenhoef en Haven Brugzicht ongeveer in het midden van de watergang ligt, op ongeveer 3 m van de oever van Jachthaven Kortenhoef. Hierdoor kan de bewoner van [locatie] gebruik maken van het water van Jachthaven Kortenhoef, aldus de raad. [belanghebbende], de eigenaar van [locatie], zal niet in diens rechten wordt aangetast, aldus de raad.
4.2. Het betoog van de raad dat het beroep van [appellant] in zoverre niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, kan niet slagen. In de zienswijze van [appellant] is onder meer gesteld dat, met name in de nieuwe doorvaart, onvoldoende zekerheid bestaat dat deze breed genoeg is. De zienswijze zag in zoverre dus niet alleen op de nieuwe doorvaart, maar ook op de bestaande watergang met de bestemming "Natuur". Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
4.3. De raad heeft te kennen gegeven dat het deel van de bestaande watergang dat eigendom is van Jachthaven Kortenhoef in het zuidelijke gedeelte ongeveer 3 tot 3,5 m breed is en in het noordelijke gedeelte smaller. De gehele watergang is volgens de raad echter voldoende breed voor een doorvaart over de gronden van Jachthaven Kortenhoef. Bovendien maakt het plan het mogelijk om de watergang op de gronden van Jachthaven Kortenhoef te verbreden indien dat nodig blijkt te zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat een vrije doorvaart vanaf [locatie] onvoldoende gewaarborgd is. Het betoog faalt.
5. [appellant] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Water - Waterweg". Hij betoogt dat een minimale doorvaartroute van 9 m in en naar de nieuw te graven watergang niet uitvoerbaar is. [appellant] wijst in dit verband op de aanwezige, legale steiger in de huidige watergang en stelt dat hij niet voornemens is deze te verwijderen. [appellant] voert in dit kader tevens aan dat hij aanmerkelijk financieel nadeel zal ondervinden, aangezien hij een deel van zijn steigercapaciteit niet meer zal kunnen verhuren als ligplaats.
5.1. De Afdeling overweegt dat de door [appellant] gestelde minimale doorvaartbreedte van 9 m niet in het plan vereist wordt. Een dergelijke breedte acht de raad weliswaar wenselijk, maar de watergang, die volgens de raad ter hoogte van de aanwezige steiger ongeveer 5,2 m breed is, is volgens de raad breed genoeg. [appellant] heeft dit niet betwist. Dat deze breedte volgens [appellant] te smal is voor twee boten om elkaar te passeren, heeft de raad in redelijkheid niet onoverkomelijk hoeven achten. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] financieel nadeel zal ondervinden als gevolg van het plan.
Voor zover [appellant] er ter zitting op heeft gewezen dat hij met een woonboot niet zal kunnen passeren, overweegt de Afdeling dat de aanwezige steiger een dergelijke doorvaart verhindert. Daaraan heeft de raad echter geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Naar hij zelf stelt is [appellant] eigenaar van de steiger, zodat hij zelf de keuze heeft om deze te verwijderen of te verkleinen als hij een nieuwe woonboot naar zijn jachthaven wil brengen. Het betoog faalt.
6. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden voor een loods tegenover zijn woning. Hij betoogt in de eerste plaats dat de voorziene bebouwing zal leiden tot een ernstige vermindering van bezonning op zijn perceel op en omstreeks 21 december in de middaguren.
Daarnaast betoogt [appellant] dat het toegekende bouwvlak te groot is, aangezien uit de stukken blijkt dat de gronden waarop de loods is voorzien deels gebruikt zullen worden voor parkeren. Volgens hem moet het bouwvlak worden verkleind zodat naast de te bouwen loods voldoende ruimte op het perceel overblijft voor het parkeren van ten minste 25 auto’s.
6.1. De raad stelt dat een bezonningsstudie is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de voorgenomen bebouwing in de winterperiode in de middag leidt tot extra schaduw op de bedrijfswoning van [appellant]. Vanwege de afstand van 21 m tot de bedrijfswoning en de toegestane bouw- en goothoogte voor de loods zal deze volgens de raad nauwelijks tot extra schaduw leiden, zodat van een ernstige verslechtering van het woonklimaat volgens de raad geen sprake is.
6.2. Aan de gronden waarop een loods is voorzien is in het plan de bestemming "Recreatie - Jachthaven" en de aanduiding "opslag" toegekend. Binnen dit plandeel is een bouwvlak van ongeveer 650 m2 opgenomen.
Ingevolge artikel 4, lid, 4.1, onder l, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van deze aanduiding onder meer bestemd voor botenloodsen voor het inpandig herstellen, bergen en opslaan van pleziervaartuigen.
Ingevolge lid 4.2.1, onder b, bezien in samenhang met de verbeelding, mogen de goot- en bouwhoogte van bebouwing niet meer bedragen dan 6 onderscheidenlijk 9 m.
6.3. Ten behoeve van het plan is door Van Riezen & Partners een bezonningsstudie opgesteld, getiteld ‘Bezonningsstudie Jachthaven Kortenhoef’. Hierin is inzichtelijk gemaakt wat de effecten zijn van de voorgenomen loods op het terrein van Jachthaven Kortenhoef op de nabij gelegen bedrijfswoning van [appellant] van de aangrenzende jachthaven. De conclusie van de bezonningsstudie is dat op de maatgevende momenten 21 maart, 21 juni en 21 september geen verslechtering van de bezonning plaatsvindt. De beoogde loods zorgt alleen op 21 december rond 14.00 uur voor extra schaduw.
6.4. Niet in geschil is dat de bezonningssituatie zal veranderen als gevolg van de te realiseren loods. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis van deze bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afname van bezonning op de bedrijfswoning van [appellant] als gevolg van de te realiseren loods op 21 december beperkt is en niet zal leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor [appellant]. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de toegestane bouw- en goothoogte in een bebouwde omgeving niet ongewoon zijn en de loods is voorzien op ongeveer 20 m van de bedrijfswoning.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat de loods een dubbelfunctie heeft. In de winterperiode, buiten het vaarseizoen, zal de loods gebruikt worden als winterstalling voor vaartuigen. In de zomerperiode bevinden deze vaartuigen zich in het water en wordt deze ruimte gebruikt als extra parkeercapaciteit. De 25 parkeerplaatsen waarop [appellant] doelt worden hier gerealiseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een bouwvlak van ongeveer 650 m2 heeft kunnen opnemen. Het betoog faalt.
7. Voorts vreest [appellant] voor parkeeroverlast. Hij voert hiertoe aan dat niet duidelijk is hoe groot de parkeerbehoefte als gevolg van het plan is en of in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. In dit kader wijst [appellant] erop dat de parkeerplaatsen op het perceel Moleneind 7a niet kunnen worden meegerekend, aangezien deze plaatsen slechts beschikbaar zijn op basis van een civiele overeenkomst. Ook de parkeerstrook langs de N201 is niet voldoende, aangezien dit een openbaar parkeerterrein is dat in het vaarseizoen veelvuldig gebruikt wordt door dagjesmensen.
7.1. De raad stelt dat voor de uitbreiding van de bestaande jachthaven met 25 ligplaatsen en één woonschip negentien extra parkeerplaatsen nodig zijn. Daarbij is uitgegaan van een parkeernorm van 0,67 parkeerplaats per ligplaats en van twee extra plaatsen voor het woonschip. In de planvorming wordt uitgegaan van 55 extra parkeerplaatsen in de openlucht, hetgeen volgens de raad ruim voldoende is om op eigen terrein in de benodigde extra parkeerbehoefte te voorzien. Voorts zijn op het naastgelegen terrein van Moleneind in de huidige situatie thans al elf parkeerplaatsen aanwezig die beschikbaar blijven voor de jachthaven. De vijftien parkeerplaatsen op het perceel Moleneind 7a worden langdurig gehuurd door de jachthaven en dienen als extra capaciteit voor drukke dagen. De parkeerstrook langs de N201 is een openbare parkeerplaats met ruimte voor ongeveer 35 auto’s. Hier zijn geen parkeerplaatsen gereserveerd voor Jachthaven Kortenhoef, maar volgens de raad is dat niet nodig om in de parkeerbehoefte te voorzien.
7.2. Niet in geschil is dat de voorziene uitbreiding als zodanig leidt tot een extra parkeerbehoefte van negentien parkeerplaatsen. Nu het plan voorziet in 55 extra parkeerplaatsen in de openlucht, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in deze parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding wordt voorzien. Voor zover [appellant] betoogt dat niet duidelijk is of in totaal voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de bestaande parkeersituatie als gevolg van het plan zal verbeteren. Het is echter niet nodig dat dit plan de bestaande parkeerproblemen, wat daarvan ook zij, geheel oplost. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
410-667.