De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2430 2013049203 d.d. 18 juni 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
Rb. Limburg, 12-05-2014, nr. 03/720727-13
ECLI:NL:RBLIM:2014:4316, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-05-2014
- Zaaknummer
03/720727-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:4316, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑05‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:4837, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Vrijspraak na het schieten op een woning. Verdachte heeft geschoten op een woning waarin zich op dat moment mensen bevonden. Hij wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag op een van die mensen in die woning (zijn ex-vriendin), nu er geen aanmerkelijke kans was dat zij het leven zou laten door dat schieten. De rechtbank acht wel zeer goed voorstelbaar dat zij door (het afketsen van) de kogel en/of rondvliegend glas zwaar lichamelijk letsel zou hebben kunnen oplopen, maar dat was niet tenlastegelegd. Ten aanzien van de andere aanwezigen in de woning oordeelde de rechtbank de dagvaarding onvoldoende feitelijk en dus nietig. Verdachte wordt tot 6 maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens het vernielen van twee auto’s en wegens verboden wapenbezit, waarbij voor de rechtbank zwaar mee weegt dat de verdachte het wapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt door er een woning mee te beschieten.
Partij(en)
RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/720727-13
Datum uitspraak : 12 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 23 augustus 2013, 4 november 2013, 29 november 2013 en 28 april 2014.
De rechtbank heeft op 28 april 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam getuige 1] en/of [naam getuige 2] en/of [naam getuige 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen heeft geschoten op een (woonkamer)raam van een woning, gelegen aan de [adres] te Hoensbroek, in welke woonkamer die [naam getuige 1] zich op dat moment bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in Oirsbeek, gemeente Schinnen, [naam getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (vuur)wapen op die [naam getuige 1] gericht en/of (vervolgens) dat (vuur)wapen doorgeladen en/of (vervolgens) dat (vuur)wapen tegen de wang van die [naam getuige 1] gehouden;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk (een ruit en/of een portier van) een (personen)auto, te weten een Honda Insight, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam getuige 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een Peugeot 307, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam getuige 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 20 april 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam getuige 4]), bij de keel heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen en/of Schinveld, in elk geval in de provincie Limburg, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool met 3 patroonmagazijnen (merk Glock, model 26, kaliber 9 mm Luger), en/of munitie van categorie III, te weten 48 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
3. De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 niet aan alle wettelijke eisen voldoet. De tekst van de tenlastelegging is namelijk onvoldoende feitelijk voor zover het betreft de feitelijke handelingen waaruit de poging doodslag op [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zou hebben bestaan. De handelingen waaruit de poging doodslag op [naam getuige 1] zouden hebben bestaan zijn wel genoemd in de tekst van de tenlastelegging. De rechtbank zal daarom de dagvaarding nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op de tenlastegelegde handelingen onder feit 1 ten aanzien van [naam getuige 2] en [naam getuige 3]. De rechtbank verklaart de dagvaarding voor het overige geldig.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [naam getuige 1] en [naam getuige 2], door op het raam van de woonkamer te schieten waarin [naam getuige 1] en [naam getuige 3] zich op dat moment bevonden. Dit leidt de officier van justitie af uit de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte heeft geschoten. Dat de verdachte verklaart bewust mis te hebben geschoten, doet hier niets aan af. Immers was het niet mogelijk voor de verdachte om de gevolgen van een eventueel ricochet in te schatten. Daarnaast kan de verdachte, gelet op de stand van het rolluik en de luxaflex die het zicht op de woonkamer verminderden, niet met zekerheid hebben vastgesteld waar [naam getuige 1] en [naam getuige 3] zich bevonden. Ook het feit dat verdachte een geoefend scherpschutter was, is niet van invloed op het standpunt van de officier van justitie. Verdachte heeft namelijk vanuit een rijdende auto, die hij zelf bestuurde, geschoten. Daarbij komt dat verdachte gehandeld heeft vanuit hevige emoties. Alles overziend is de officier van justitie van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond op dodelijk letsel bij zowel [naam getuige 1] als ook [naam getuige 2].
De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij J. [naam getuige 3], aangezien hij op het moment van schieten niet in de woonkamer aanwezig was, maar op de bovenverdieping lag te slapen. Op dit punt dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [naam getuige 4] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam getuige 1] met een op een echt wapen gelijkend wapen heeft bedreigd. De verdachte dient evenwel te worden vrijgesproken van het doorladen van het wapen en het tegen de wang van [naam getuige 1] houden van dat wapen, nu de aangifte op dit punt niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 3 en 4 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangiftes en de bekennende verklaringen van de verdachte. Met betrekking tot feit 3 worden de genoemde bewijsmiddelen nog aangevuld door de bevindingen van de verbalisant over de schade en de getuigenverklaring van [naam getuige 4]. In het licht van de bewezenverklaring van feit 4 heeft de officier van justitie nog gewezen op de foto’s van de schade.
De officier van justitie komt tot een bewezenverklaring van feit 5 gelet op de aangifte en getuigenverklaring van [naam getuige 1].
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 6 heeft de officier van justitie verwezen naar de bevindingen van de doorzoeking, de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek aan het aangetroffen wapen en munitie en de verklaring van de verdachte hieromtrent.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van feit 1, feit 2 en feit 5 . Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat onder de feiten 3 en 4 enkel bewezen kan worden verklaard dat het een auto betrof toebehorende aan een ander dan aan verdachte.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 heeft de raadsman erop gewezen dat de poging tot doodslag op [naam getuige 2] en J. [naam getuige 3] niet verfeitelijkt is in de tenlastelegging. Desalniettemin heeft de raadsman ook verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot doodslag op deze personen.
Op de in de pleitnotitie genoemde gronden, heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van boos opzet noch van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam getuige 1], [naam getuige 2] en J. [naam getuige 3]. De raadsman heeft zijn standpunt onderbouwd door te verwijzen naar vaste rechtspraak, waaruit afgeleid kan worden dat er sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Tot de conclusie dat er sprake was van zo’n aanmerkelijke kans, mag alleen maar gekomen worden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, waarbij de enkele gevaarzetting onvoldoende is. De raadsman stelt dat er in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van levensgevaar en is in dit verband nader ingegaan op de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte heeft geschoten. Daarbij heeft hij met name gewicht toegekend aan het feit dat de verdachte een geoefend scherpschutter was en bewust mis heeft geschoten, nadat hij zich ervan vergewist had waar de mensen zich in de woonkamer bevonden en hij zichzelf een stabiele schietpositie had verschaft. Uit het forensisch onderzoek is voorts niet gebleken dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel voor de in de tenlastelegging genoemde personen heeft bestaan. Zij bevonden zich immers niet in de schietbaan. Over de mogelijke (dodelijke) gevolgen van een eventueel ricochet van de kogel is te weinig informatie beschikbaar, zodat op basis daarvan evenmin een aanmerkelijke kans op de dood kan worden vastgesteld.
Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [naam getuige 1], [naam getuige 2] en J. [naam getuige 3].
De raadsman heeft ook gepleit voor vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 2. Daartoe heeft hij betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de drie tenlastegelegde feitelijke handelingen waaruit de bedreiging zou hebben bestaan: het richten van het wapen op [naam getuige 1], het doorladen van het wapen en het tegen de wang van [naam getuige 1] houden van het wapen. De verklaring van de aangeefster wordt op deze punten niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 5 heeft de raadsman betoogd dat de aangifte van [naam getuige 4] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de getuige [naam getuige 1], die zich toch op het moment van de vermeende mishandeling direct naast de aangeefster bevond. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden van de mishandeling van [naam getuige 4].
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.Feit 1
Feitenrelaas
De verdachte heeft bekend dat hij in de vroege ochtend van 12 mei 2013 vanuit een auto met een vuurwapen heeft geschoten op de woning aan de [adres] te Hoensbroek. Kort tevoren had hij zijn ex-vriendin, [naam getuige 1], deze woning samen met anderen zien betreden, waarop de verdachte naar eigen zeggen “ontplofte”.
De rechtbank heeft op 4 november 2013een schouw gehouden voor en in de woning aan de [adres]. Daar heeft de verdachte gedemonstreerd hoe hij op de woning heeft geschoten. De verdachte heeft verklaard dat hij vier of vijf keer langs de woning is gereden. Hij stond onder spanning en had angst. Toen de spanning hem teveel werd, heeft hij geschoten. Hij zag niemand in de woonkamer toen hij de woning passeerde. Vervolgens heeft hij, terwijl zijn auto bijna stilstond, vanaf de bestuurdersplaats van zijn auto, met zijn bovenlichaam naar het geopende raam gedraaid en met beide handen leunend op het rechterraamkozijn aan de passagierszijde, door het geopende raam, eerst op de gevel boven de voordeur geschoten. Daarna heeft de verdachte naar eigen zeggen zijn auto nog iets verder laten rollen in de eerste versnelling, de auto wederom nagenoeg tot stilstand gebracht en vanuit eenzelfde schietpositie als hierboven omschreven, op het raam van de woonkamer geschoten. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het passeren van het woonkamerraam de positie van de personen in de woonkamer heeft vastgesteld en bewust op de (linker) buitenwand heeft gericht waar hij niemand zag. De rechtbank heeft tijdens de schouw vastgesteld dat het inderdaad mogelijk is om silhouetten in de woning te onderscheiden vanaf de openbare weg, wanneer men recht voor de woning staat en ook vanaf de plaats waar verdachte het eerste schot (op de gevel) zegt te hebben gelost. De verklaring van de verdachte over de schietbaan van de tweede kogel (op de woonkamer) wordt bevestigd door het forensisch onderzoek dat ter plaatse is uitgevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat er op het moment van schieten vijf mensen in de woning waren, van wie er één op de bovenverdieping lag te slapen. De andere vier personen bevonden zich in de woonkamer. [naam getuige 5] en [naam getuige 1] bevonden zich rechts naast de hoekbank, terwijl [naam getuige 3] zich op of voor de hoekbank bevond, maar in ieder geval in de rechterhoek. Dan zou er volgens de getuigen nog een persoon aanwezig zijn geweest, die in de stoel voor het raam zat.
De rechtbank heeft tijdens de schouw waargenomen dat de posities van de getuigen [naam getuige 5], [naam getuige 1] en [naam getuige 3] niet in de schietbaan lagen.
Afbakening tenlastelegging
Nu de rechtbank de tenlastelegging onder feit 1 partieel nietig heeft verklaard, ligt thans enkel nog de vraag aan de rechtbank voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [naam getuige 1]. De rechtbank is namelijk strikt gebonden aan de tekst van de tenlastelegging, zoals deze door de officier van justitie is opgesteld, waardoor zij geen oordeel kan vellen over eventueel gevaar voor andere aanwezigen in de woonkamer ten tijde van het schietincident. Daarom zal de rechtbank in het navolgende enkel het gevaar voor [naam getuige 1] bespreken.
Opzet op de dood
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er van boos opzet op de dood van [naam getuige 1] geen sprake was. Met andere woorden, er is geen bewijs voor de stelling dat verdachte uit is geweest op de dood van [naam getuige 1]. Verdachte verklaart hierover dat hij bewust mis heeft geschoten en dat hij de aanwezigen in de woonkamer slechts angst heeft willen aanjagen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die het tegendeel aannemelijk maken.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht moge zijn geweest op de dood van zijn ex-vriendin, kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaar zettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. In juridische zin spreekt men dan van voorwaardelijk opzet; het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de dood van [naam getuige 1] door te schieten met een vuurwapen op een ruimte waarin zij zich bevond. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [naam getuige 1] dodelijk getroffen of, in ieder geval, levensgevaarlijk gewond zou raken door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds de vraag of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Zoals ook de raadsman heeft aangevoerd is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [naam getuige 1]. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
In het licht van deze vaste jurisprudentie moet de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie komen dat er geen feitelijk aanmerkelijke kans bestond op de dood van [naam getuige 1]. Immers blijkt uit het forensisch onderzoek naar de schotbaan, in samenhang bezien met de waarnemingen van de rechtbank tijdens de schouw, dat [naam getuige 1] zich weliswaar in de woonkamer bevond, maar dat zij zich niet in de schotbaan heeft bevonden. Zij stond aan de rechterkant van de woning, terwijl de kogel in de linker muur is ingeslagen.
Voorts is uit onderzoek niet gebleken of [naam getuige 1] door een eventueel ricochet van de kogel levensgevaarlijk gewond had kunnen raken. Wat dat laatste betreft heeft de rechtbank in het dossier, bijvoorbeeld, niets aangetroffen over de (kinetische) energie die resteert nadat een kogel van het type als waarmee verdachte geschoten heeft afgeketst is tegen een muur.
Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [naam getuige 1] bestond, waardoor er geen voorwaardelijk opzet bij de verdachte kan worden aangenomen.
Verdachte zal dientengevolge worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [naam getuige 1].
Voor de rechtbank is de vrijspraak, hoewel juridisch juist, een zeer onbevredigende uitkomst. Een uitkomst waarvan de rechtbank beseft dat zij ook moeilijk aan de maatschappij en de aangevers valt uit te leggen. Verdachte wordt immers niet veroordeeld voor het schietincident, terwijl wel vast staat dat de verdachte met een semi-automatisch vuurwapen op een woning heeft geschoten. Dit deed hij nota bene op het raam van een ruimte, van welke ruimte hij zeker wist dat zich hierin personen bevonden. Een kogel uit een vuurwapen is bij uitstek geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken, of om iemand in ieder geval zwaar te verwonden. Nu [naam getuige 1] zich niet in de schotbaan bevond, was er feitelijk gezien geen aanmerkelijke kans dat zij dodelijk gewond zou raken. Het leidt evenwel geen twijfel dat een kogel, vanaf de straat door een woonkamerraam geschoten, ernstig letsel kan veroorzaken bij de personen die op dat moment in het vertrek aanwezig zijn. Die kogel kan immers bij het doorboren van het glas van richting veranderen of ergens op afketsen. Daarnaast kunnen wegspringende glasdeeltjes letsel veroorzaken aan kwetsbare lichaamsdelen, zoals de ogen. Dit zijn mogelijke gevolgen waarop de verdachte, ook als geoefend schutter, geen invloed had. De verdachte heeft zelf tijdens de terechtzitting op 23 augustus 2013 verklaard dat hij wist dat er mensen in de woning aanwezig waren en dat hij zich er goed van bewust was dat een afgevuurde kogel kan ricocheren. Ook heeft de verdachte er naar eigen zeggen bij stilgestaan dat er glas van het raam door de woonkamer kon vliegen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus een zeer verwerpelijke keuze gemaakt door toch te schieten. Een keuze waarmee hij in ieder geval het risico heeft geschapen dat de aanwezigen in de woonkamer zwaar gewond zouden kunnen raken. Ook dit is vaste rechtspraak. Voor dit verwerpelijke handelen, dat juridisch gezien kan worden als een poging tot zware mishandeling of, in ieder geval, een bedreiging, kan de verdachte thans echter niet veroordeeld worden, omdat de rechtbank gebonden is aan de tenlastelegging zoals deze door de officier van justitie is geformuleerd. Over handelingen die niet expliciet in de tenlastelegging staan, komt aan de rechtbank geen oordeel toe. De officier van justitie heeft ervoor gekozen om enkel de poging tot doodslag aan de verdachte ten laste te leggen. Zoals in het voorgaande uiteen is gezet, kan echter niet bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [naam getuige 1]. Dit heeft als juridische consequentie dat verdachte vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde poging tot doodslag. In deze zaak betekent dit echter ook dat verdachte volledig vrijuit gaat wat het schietincident betreft. In dit verband wenst de rechtbank ook nog te benoemen dat blijkens de getuigenverklaringen zich één persoon wel in de schotbaan heeft bevonden. Nu echter ook het handelen van de verdachte ten aanzien van deze persoon niet in de tenlastelegging is opgenomen, kan de rechtbank hierover evenmin een oordeel vellen.
Feit 2
Volgens de Nederlandse wet is de strafrechter gebonden aan een bewijsminimum, waaraan moet zijn voldaan om tot een bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit te kunnen komen. Er moet sprake zijn van minstens twee wettige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2 moet de rechtbank concluderen dat slechts de aangifte van [naam getuige 1] als bewijs kan dienen voor de tenlastegelegde handelingen. Alleen de aangeefster verklaart namelijk dat verdachte een wapen op haar heeft gericht, dat hij dit wapen heeft doorgeladen en dat hij het wapen tegen haar wang heeft gehouden. Weliswaar is er een getuigenverklaring van [naam getuige 4], maar zij verklaart van aangeefster [naam getuige 1] te hebben gehoord dat verdachte het wapen op die [naam getuige 1] heeft gericht. [naam getuige 4] heeft dit echter niet zelf waargenomen, waardoor haar verklaring op dit punt niet als aanvullend bewijs kan gelden. De verdachte heeft heel stellig verklaard dat hij het wapen wel in zijn handen heeft gehad, maar dat hij dit geenszins dreigend op [naam getuige 1] heeft gericht noch heeft doorgeladen. Aldus oordeelt de rechtbank dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs, reden waarom zij verdachte van het tenlastegelegde onder feit 2 zal vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een ruit en de beschadiging van een portier van een personenauto, gelet op:
- de aangifte van [naam getuige 1]2.;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting3..
De rechtbank acht voorts bewezen dat de auto aan [naam getuige 1] toebehoorde, aangezien zij in de aangifte spreekt over haar auto.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beschadiging van een personenauto, gelet op:
- de aangifte van [naam getuige 2]4.;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting5..
De rechtbank acht voorts bewezen dat de auto aan [naam getuige 2] toebehoorde, aangezien hij in zijn aangifte stelt dat hij de eigenaar van de beschadigde auto is.
Feit 5
Zoals in het voorgaande reeds is betoogd, is de rechtbank gebonden aan het wettelijk bewijsminimum, waaruit volgt dat één enkel bewijsmiddel onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Nu de aangifte van [naam getuige 4], waar het het vastpakken bij de keel en het vasthouden bij de keel betreft, geen steun vindt in de verklaring van de getuige [naam getuige 1] of in enig ander bewijsmiddel, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de mishandeling van [naam getuige 4].
Feit 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen met 3 patroonmagazijnen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, gelet op:
- de kennisgevingen van inbeslagneming6.;
- het proces-verbaal van het onderzoek aan wapens en munitie7.;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting8..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 20 april 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield en een portier heeft beschadigd van een (personen)auto, te weten een Honda Insight, toebehorende aan [naam getuige 1].
4.
op 20 april 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een Peugeot 307, toebehorende aan [naam getuige 2], heeft beschadigd.
6.
op 12 mei 2013 in Schinveld, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool met 3 patroonmagazijnen (merk Glock, model 26, kaliber 9 mm Luger), en munitie van categorie III, kaliber 9 mm Luger, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
7. De oplegging van straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
In het licht van de standpunten die de verdediging heeft ingenomen ten aanzien van hetgeen ten laste van verdachte bewezen kan worden, heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Hij heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van het voorarrest en om daarnaast een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft zijn standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de richtlijnen van het LOVS en naar enkele recente uitspraken van de rechtbank Limburg met betrekking tot verboden wapenbezit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat zij tot een beduidend lagere straf zal komen dan hetgeen de officier van justitie heeft geëist, omdat zij de verdachte vrijspreekt van de poging tot doodslag.
Verdachte wordt veroordeeld voor het beschadigen dan wel aanrichten van vernielingen aan twee auto’s. Op zichzelf staand zijn dit geen bijzonder ernstige feiten, hetgeen zich ook vertaalt in de strafmaatrichtlijnen van het LOVS ten aanzien van dit soort feiten. Doorgaans worden voor deze feiten namelijk geldboetes opgelegd. De rechtbank overweegt echter dat de vernielingen in de onderhavige zaak in onderling verband moeten worden beschouwd. De feiten maken deel uit van een periode van incidenten tussen de verdachte en zijn ex-vriendin [naam getuige 1]. Uit het volledige dossier komt namelijk een beeld naar voren van een zorgwekkende reeks aan geweldincidenten, die in ernst toenemen. Zo behoorden de beschadigde auto’s toe aan verdachtes ex-vriendin en aan haar nieuwe vriend. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij maar moeilijk kon omgaan met de beëindiging van de relatie met [naam getuige 1]. De gewelddadige en uiterst primitieve manier waarop de verdachte zijn gevoelens van frustratie en onmacht jegens zijn ex-vriendin en haar nieuwe partner heeft geuit, overschrijdt alle grenzen van het toelaatbare.
In dit verband beschouwt de rechtbank ook het wapenbezit, waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
De raadsman heeft ervoor gepleit om af te wijken van de richtlijnen van het LOVS, die inhouden dat doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het bezit van een vuurwapen wordt opgelegd. De raadsman heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de duur van het voorarrest en om daarnaast een taakstraf op te leggen.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak echter geen reden om ten voordele van de verdachte af te wijken van de richtlijnen van het LOVS voor vuurwapenbezit. De richtlijn voor verboden vuurwapenbezit is al relatief hoog, vanwege het gevaar dat een vuurwapen met zich meebrengt. Een vuurwapen is immers bij uitstek geschikt om mee te doden. Voor de rechtbank weegt dan ook in deze zaak zeer zwaar mee dat de verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie niet enkel voorhanden heeft gehad, maar dat hij dit levensgevaarlijke wapen ook daadwerkelijk tegen personen heeft gebruikt. Hij heeft er vanuit een rijdende auto mee geschoten op een woning, op een ruimte waarvan hij wist dat zich er mensen bevonden. Wederom was het motief achter zijn handelen jaloezie en het niet kunnen verkroppen van het einde van de relatie. De verdachte dient zich goed te realiseren dat dit nooit de manier is om gevoelens van frustratie uiten. Voor de samenleving is het in ieder geval volstrekt onacceptabel en ook onbegrijpelijk, dat men in een dergelijke situatie naar een vuurwapen grijpt. Daar komt nog bij dat de verdachte beroepshalve ervaring heeft met wapens. Juist hij had beter moeten weten, omdat hij de vernietigende werking van een vuurwapen kent. Dit zijn strafverzwarende omstandigheden, welke moeten leiden tot de toepassing van een hogere strafmaat dan een voor ‘kaal’ wapenbezit.
Het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, doet aan het oordeel van de rechtbank niets af.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1., 2. en 5. tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven
- -
onder 5.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. E.H.A.F.M. Krol en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 mei 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720727-13
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 12 mei 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑05‑2014
Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 1] d.d. 20 april 2013, pagina 83 tot en met 84.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 28 april 2014.
Proces-verbaal van aangifte door [naam getuige 2] d.d. 20 april 2013, pagina 86 tot en met 87.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 28 april 2014.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 mei 2013, pagina 158 en kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 mei 2013, pagina 159.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2013, pagina 34 tot en met 36.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 28 april 2014.