MB (4209)
Rb. Midden-Nederland, 04-10-2021, nr. C/16/525900 / KG ZA 21-458
ECLI:NL:RBMNE:2021:4956
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
04-10-2021
- Zaaknummer
C/16/525900 / KG ZA 21-458
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:4956, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 04‑10‑2021; (Kort geding)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0810
Uitspraak 04‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Geschil over hinder door windmolens. Er kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomst van bestuursrechtelijke bodemprocedures. Voor zover de civielrechtelijke voorzieningenrechter hier een taak heeft, geldt dat de uitkomst van die procedures in dit geval te onzeker is. Dat er sprake is van onrechtmatige hinder hebben eisers te weinig concreet gemaakt. Objectieve en gekwantificeerde gegevens ontbreken.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/525900 / KG ZA 21-458
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2021
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. van de Riet te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINDPARK HOUTEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. Berenschot te Apeldoorn.
Eisers worden hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] genoemd. Gedaagde wordt hierna Windpark Houten genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 7 september 2021 met producties 1 tot en met 22
- -
de op 17 september 2021 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ontvangen producties 23 tot en met 25
- -
de mondelinge behandeling van 21 september 2021
- -
de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
- -
de pleitnota van Windpark Houten.
1.2.
Op de zitting is gezegd dat het mogelijk is dat de voorzieningenrechter - in verband met de omvang van de zaak en de principiële aard daarvan - meer tijd nodig heeft voor het vonnis dan de gebruikelijke twee weken en dat er daarom uitspraak wordt gedaan over vier weken, of zoveel eerder als lukt. In dat laatste geval zullen partijen worden gebeld om door te geven wanneer het vonnis komt.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
Windpark Houten exploiteert een windmolenpark in Houten dat bestaat uit drie windmolens. In 2001 heeft de gemeente Houten besloten tot ontwikkeling van dit windmolenpark om zo een bijdrage te leveren aan de mondiale, landelijke en provinciale milieudoelstellingen. De gemeente had daarbij als uitgangspunt om de omwonenden van het windmolenpark zo goed mogelijk tegen overlast te beschermen. Het windmolenpark heeft een lange ontstaansgeschiedenis, waaronder verschillende bestuursrechtelijke procedures. In 2013 is het windmolenpark opgeleverd. Ook daarna zijn verschillende bestuursrechtelijke procedures over het windmolenpark gevoerd.
2.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] wonen in de buurt van het windmolenpark. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] veroorzaken de windmolens, vanaf het moment dat ze gingen draaien tot aan dit moment, ernstige geluidshinder bij hen en andere omwonenden.
2.3.
Op dit moment gelden ten aanzien van het windmolenpark:
- een bouwvergunning die op 21 juni 2010 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten (hierna: het college) is verleend, en
- een besluit van 11 juli 2012 van het college, waarin maatwerkvoorschriften zijn opgelegd waar Windpark Houten zich aan moet houden en die als doel hebben omwonenden tegen overlast te beschermen.
Andere verleende vergunningen zijn allemaal ingetrokken, door een bestuursrechter vernietigd of van rechtswege vervallen.
2.4.
Op 25 juni 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Aalter en Nevele (ECLI:EU:2020:503, hierna: Nevele-arrest) geoordeeld dat een Belgisch besluit en omzendbrief, met bepalingen over de bouw en exploitatie van windturbines, gelden als plannen en programma’s waarbij vooraf een milieubeoordeling moet worden verricht en dat – als dit niet is gebeurd – de op grond van die plannen en programma’s verleende vergunningen slecht in zeer beperkte gevallen en voor beperkte tijd mogen worden gehandhaafd.
2.5.
Naar aanleiding van het Nevele-arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: RvS) op 30 juni 2021 in de zaak Windpark Delfzijl (ECLI:NL:RVS:2021:1395) geoordeeld dat de windturbinebepalingen uit het Nederlandse Activiteitenbesluit ook kwalificeren als een plan of programma waarbij vooraf een milieubeoordeling moet plaatsvinden en deze bepalingen, nu dit niet is gebeurd, in strijd zijn met het Unierecht en in die zaak buiten toepassing moeten blijven.
2.6.
Op enig moment heeft (de rechtsvoorganger van) Windpark Houten aan het college gevraagd om de maatwerkvoorschriften in te trekken, zodat zij de windmolens vaker kan laten draaien. Het college heeft dat verzoek afgewezen en het bezwaar van Windpark Houten daartegen ongegrond verklaard. Daarop is Windpark Houten bij de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland in beroep gegaan.
2.7.
In de uitspraak van 25 februari 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:756) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar van Windpark Houten te beslissen. De rechtbank vond dat de gemeente haar weigering om de maatwerkvoorschriften in te trekken niet goed heeft gemotiveerd, omdat zij niet is ingegaan op het criterium “bijzondere lokale omstandigheden” waaraan volgens het Activiteitenbesluit voldaan moet zijn om maatwerkvoorschriften te kunnen vaststellen. Ook stelt de rechtbank vast dat er met betrekking tot de geluidsnormen in de maatwerkvoorschriften sprake is van een evidente onrechtmatigheid, omdat deze in een verkeerde eenheid zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat dit op zichzelf geen grond is voor intrekking van de maatwerkvoorschriften, maar wel dat de gemeente dit als bijzondere omstandigheid moet betrekken bij zijn belangenafweging.
2.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben naar aanleiding van het Nevele-arrest op 7 april 2021 aan het college verzocht de bouwvergunning in te trekken, maar het college heeft daarop niet beslist.
2.9.
Het college maakt naar aanleiding van de uitspraak van de RvS van 30 juni 2021 pas op de plaats en neemt (nog) geen nieuw besluit op het bezwaar tegen de weigering tot het intrekken van de maatwerkvoorschriften.
2.10.
In hoofdlijnen zeggen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat Windpark Houten onrechtmatig handelt, omdat:
1. Windpark Houten gebruik maakt van een bouwvergunning die in strijd is met het Unierecht;
2. Windpark Houten aan het college heeft gevraagd om de maatwerkvoorschriften in te trekken, waardoor er nog meer hinder en overlast dreigt te ontstaan voor de omwonenden;
3. Als gevolg van het Nevele-arrest en de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2021, de bouwvergunning en de maatwerkvoorschriften niet in stand mogen blijven en er geen concrete milieunormen zijn waaraan getoetst kan worden. Er is dus een rechtsbeschermingsvacuüm ontstaan. Dat is een onrechtmatige toestand die direct moet worden beëindigd.
4. De geluidsoverlast die de windmolens veroorzaken bij de omwonenden kwalificeert als civielrechtelijke onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW in combinatie met artikel 6:162 BW).
2.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] willen er met dit kort geding voor zorgen dat Windpark Houten de windmolens per direct stopzet.
3. Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?
3.1.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] af. Hieronder wordt uitgelegd waarom hun argumenten (zie 2.10) niet slagen en waarom een belangenafweging niet in hun voordeel uitvalt.
Spoedeisend belang
3.2.
Om met succes een vordering in kort geding te kunnen instellen, moeten [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarbij een spoedeisend belang hebben. Dat hebben zij. Hun vordering heeft als doel om een, in hun ogen, onrechtmatige situatie te beëindigen. Bij zo’n vordering hebben eisers altijd een spoedeisend belang. Dat de windmolens al vele jaren op die locatie draaien, zoals Windpark Houten heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
Argument 1 en 3
3.3.
Deze argumenten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn gebaseerd op de veronderstelling dat:
- -
het Nevele-arrest ook geldt voor al bestaande windmolenparken, en dat het college daarom tot intrekking of opschorting van de bouwvergunning zal (moeten) overgaan, en
- -
de maatwerkvoorschriften door het college zullen (moeten) worden ingetrokken op grond van de uitspraak van de bestuursrechter van deze rechtbank van 25 februari 2021.
3.4.
Er is echter discussie over de uitleg en het toepassingsbereik van het Nevele-arrest gaande. Uit dat arrest en uit de uitspraak van de RvS over Windpark Delfzijl leidt de voorzieningenrechter niet af dat bestaande en reeds vergunde windparken evident onrechtmatig zijn. De bestuursrechter heeft zich hier nog niet expliciet over uitgelaten, en het is goed mogelijk dat daarover prejudiciële vragen zullen worden gesteld aan het Europese Hof. Ook de intrekking van de maatwerkvoorschriften is, anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeggen, nog geen uitgemaakte zaak. Uit de uitspraak van de rechtbank van 25 februari 2021 volgt immers dat het college een bestuurlijke beslissingsruimte heeft bij zijn te nemen besluit. De rechtbank heeft voor de invulling daarvan wel handvatten gegeven, maar dat de maatwerkvoorschriften móeten worden ingetrokken volgt niet uit deze uitspraak.
3.5.
In dit kort geding kan er alleen een voorlopige voorziening worden getroffen, als de voorzieningenrechter inschat dat een bodemrechter [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelijk zal geven in de kwestie over de reikwijdte van het Nevele-arrest en het intrekken van de maatwerkvoorschriften. Nog los van de vraag of hier voor de civiele voorzieningenrechter een taak ligt, het gaat hier immers om bestuursrechtelijke onderwerpen, geldt dat zij – gelet op de omvangrijke discussie die daarover gevoerd kan worden – niet kan inschatten hoe een bodemrechter over deze twee zaken zal oordelen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter op die uitkomst niet vooruit kan lopen en dat er in dit kort geding ook geen voorlopige voorziening kan worden getroffen voor zover de vorderingen op deze argumenten zijn gebaseerd.
3.6.
De voorzieningenrechter gaat daarom in het vervolg van dit vonnis uit van de situatie zoals die op dit moment bestaat. Dat betekent dat zij uitgaat van de huidige bouwvergunning en maatwerkvoorschriften, met bijbehorende bescherming voor de omwonenden.
Argument 2
3.7.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vinden dat het onrechtmatig is dat Windpark Houten de gemeente vraagt om intrekking van de maatwerkvoorschriften, terwijl zij zelf van mening zijn dat deze maatwerkvoorschriften (onder andere op grond van de uitspraak van de bestuursrechter van deze rechtbank van 25 februari 2021) moeten worden ingetrokken en zij dat ook wenselijk vinden. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat Windpark Houten onrechtmatig handelt tegenover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Nog daargelaten dat, zelfs als Windpark Houten wel onrechtmatig zou handelen, dit niet kan leiden tot toewijzing van de vordering tot stopzetten van de windmolens. Dus zelfs als het verzoek van Windpark Houten aan het college om de maatwerkvoorschriften in te trekken onrechtmatig zou zijn, dan maakt dit immers nog niet dat het laten draaien van de windmolens op grond van die maatwerkvoorschriften – die nu nog gelden – ook onrechtmatig is.
Argument 4
3.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeggen dat de windmolens civielrechtelijke onrechtmatige hinder veroorzaken. Of hinder onrechtmatig is, hangt volgens de Hoge Raad af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Daarbij geldt in het algemeen dat een vergunninghouder die vergunning mag gebruiken, maar het sluit niet helemaal uit dat er – ook als de vergunning wordt nageleefd – sprake is van onrechtmatige hinder.
3.9.
Of er sprake is van hinder, moet worden vastgesteld aan de hand van objectieve maatstaven. Zelfs als er geen geldende normen meer zouden zijn, zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zeggen (de voorzieningenrechter ziet dit anders), betekent dat nog niet dat dan elk geluid dat het windmolenpark produceert als hinder moet worden bestempeld. Bovendien, langs welke meetlat de hinder ook wordt gelegd, een goede beoordeling is alleen mogelijk als er ook objectieve en gekwantificeerde gegevens zijn over de overlast. En daar gaat het hier (al) mis.
3.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] benadrukken dat zij ernstige geluidsoverlast ervaren in de nacht en dat zij daar wakker door liggen. De voorzieningenrechter neemt dit aan en betreurt dit. Maar zij komen niet met objectieve gegevens waaruit die overlast ook daadwerkelijk blijkt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verwijzen naar algemene stukken waarin staat dat geluidshinder schadelijk is en dat windmolens voor geluidshinder kunnen zorgen. Ook verwijzen zij naar een onderzoeksrapport van de Universiteit Utrecht uit 2015, waaruit zou blijken dat de maatwerkvoorschriften worden overtreden. Dit rapport gaat echter over de periode 2014-2015. Dat was de opstart- en inregelperiode van het windmolenpark. De onderzoekers van de Universiteit Utrecht constateren dat in die periode sprake is van iets meer dan 5% overschrijding van de rekenregels, maar uit het rapport blijkt ook dat die rekenregels strenger zijn dan de maatwerkvoorschriften en dat overschrijding van de rekenregels dus niet automatisch betekent dat ook de maatwerkvoorschriften worden overtreden. Uit dit rapport blijkt dus niet voldoende dat de maatwerkvoorschriften toen werden overschreden en zo ja, in welke mate, laat staan dat daar uit blijkt dat daar op dit moment sprake van is. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zou uit een rapport van de Universiteit Utrecht uit 2018 ook blijken dat Windpark Houten de maatwerkvoorschriften overschrijdt, maar dat rapport is niet overgelegd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] maken dus niet aan de hand van objectieve gegevens concreet in welke mate zij hinder ondervinden. Dit terwijl Windpark Houten heeft aangeboden om metingen te verrichten bij [eiser sub 1] en [eiser sub 1] dit aanbod heeft afgeslagen.
3.11.
Windpark Houten zegt dat zij zich aan de maatwerkvoorschriften houdt en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dat onvoldoende betwist (zie 3.9), zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat. Windpark Houten heeft laten berekenen wat de “geluidsdruk” is op de gevels van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en dat niveau ligt een stuk lager dan de maxima in de maatwerkvoorschriften. Daarbij komt nog dat zij, onbetwist door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , zegt dat de maatwerkvoorschriften strenger zijn dan alle normen die in Nederland voor windmolenparken worden gehanteerd en de normen van de World Health Organisation (WHO).
3.12.
Wat hierboven staat, leidt tot de conclusie dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van onrechtmatige hinder.
Belangenafweging
3.13.
Ook een afweging van de belangen van partijen valt niet in het voordeel van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit. Het per direct stilzetten van de windmolens heeft een enorme impact op de bedrijfsvoering van Windpark Houten en het heeft ook invloed op het behalen van de regionale, landelijke en mondiale milieudoelen. Dit terwijl de uitkomst van de verschillende (bestuursrechtelijke) procedures nog bijzonder onzeker is en het op dit moment onduidelijk is in welke mate er sprake is van geluidshinder, omdat objectieve gegevens ontbreken. Daarom moeten de belangen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wijken voor van die van Windpark Houten.
Proceskosten
3.14.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten van Windpark Houten betalen. Die kosten worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.683,00
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Windpark Houten tot op heden begroot op € 1.683,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2021.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑10‑2021