Rb. 's-Hertogenbosch, 05-06-2000, nr. AWB 99/6003 WOB
ECLI:NL:RBSHE:2000:AA7144
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
05-06-2000
- Zaaknummer
AWB 99/6003 WOB
- LJN
AA7144
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2000:AA7144, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 05‑06‑2000; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Uitspraak 05‑06‑2000
Inhoudsindicatie
Indien onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instellingen, diensten of bedrijven zèlf ingevolge de Wob als bestuursorgaan moeten worden aangemerkt, dienen deze zèlf op het Wob-verzoek te beslissen. Ongegrondverklaring bezwaar tegen weigering van College van procureurs-generaal om exemplaar te verstrekken van strafrechtelijk in beslag genomen bandopname van gesprek tussen eiser en X. Aangenomen wordt dat genoemd college bij het primaire besluit namens verweerder heeft beslist op eisers verzoek. Op grond van art. 3 Wob kan een bestuursorgaan uitsluitend worden verplicht informatie te verstrekken, voor zover de betrokken documenten bij dat bestuursorgaan, inclusief de onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan werkzame instellingen, diensten of bedrijven, berusten. Indien laatstgenoemden evenwel zelf moeten worden aangemerkt als een bestuursorgaan waarop de Wob van toepassing is, dienen deze zelf op de verzoeken om onder hen berustende informatie te beslissen. Dit volgt ook uit art. 4 Wob. Derhalve kwam i.c. aan het hoofd van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch, waar de bandopname berust, de bevoegdheid toe om op eisers verzoek te beslissen. Genoemd hoofd is werkzaam onder verantwoordelijkheid van verweerder en moet mitsdien worden aangemerkt als bestuursorgaan ex art. 1a.1.c Wob. Onbevoegd genomen bestreden besluit. Eiser ten onrechte niet overeenkomstig art. 4 Wob verwezen naar het hoofd van het ressortsparket. Bestreden besluit vernietigd. De Minister van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder. mr. W.C.E. Winfield
Partij(en)
Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak
AWB 99/6003 WOB
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Minister van Justitie, te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 5 maart 1999 heeft het College van procureurs-generaal afwijzend beslist op eisers ten overstaan van dit college mondeling gedaan verzoek van 11 januari 1999 in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om een exemplaar te verstrekken van een strafrechtelijk inbeslaggenomen bandopname van het gesprek dat op 10 maart 1995 heeft plaatsgevonden tussen eiser en [gesprekspartner].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 maart 1999 bezwaar gemaakt bij verweerder.
In deze brief heeft eiser aangegeven geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
Bij besluit van 5 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 augustus 1999, ingekomen ter griffie op 10 augustus 1999, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 24 september 1999, ingediend, waarin is geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Tevens is door verweerder aan de rechtbank de bandopname toegezonden waaraan verweerder de openbaarmaking heeft onthouden. Onder verwijzing naar artikel 8:29, derde lid, van de Awb heeft verweerder daarbij aan de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van deze opname.
Op 18 oktober 1999 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat de beperking van de kennisneming zoals hiervoor bedoeld, gerechtvaardigd is.
Desgevraagd heeft eiser bij brief van 3 november 1999 aan de rechtbank medegedeeld geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb, te verlenen om mede op grondslag van voormeld stuk uitspraak te doen.
Partijen hebben vervolgens de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om een behandeling ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders besluit van 5 juli 1999 in rechte kan worden gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de gedingstukken heeft eiser verweerder verzocht om een bandopname van zijn gesprek met [gesprekspartner], dat op 10 maart 1995 heeft plaatsgevonden in het kader van een door [gesprekspartner] uitgevoerd onderzoek, aan hem ter beschikking te stellen. Een deel van dit gesprek is woordelijk uitgewerkt in een door een opsporingsambtenaar van de Rijksrecherche in het ressort 's-Hertogenbosch ambtsedig opgemaakt proces-verbaal dat reeds in bezit van eiser is. Het onderhavige verzoek is toegespitst op dat gedeelte van de bandopname dat niet is uitgewerkt in het proces-verbaal. Uit de gedingstukken blijkt dat de onderhavige bandopname berust bij het hoofd van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch, als rechtsopvolger van de plv. procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
- a.
Onze Ministers;
- b.
de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties;
- c.
bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
- d.
andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 4 van de Wob, wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
De rechtbank neemt allereerst aan dat het College van procureurs-generaal, hoewel zulks niet met zoveel woorden blijkt, met het nemen van het primaire besluit heeft beoogd om namens verweerder op eisers verzoek op grond van de Wob te beslissen. Ook verweerder gaat er klaarblijkelijk van uit dat het primaire besluit in zijn naam is genomen, nu hij het bestreden besluit heeft gepresenteerd als een besluit op bezwaar als bedoeld in afdeling 7.1 van de Awb. De rechtbank laat in het midden of het College van procureurs-generaal ook daadwerkelijk bevoegd was om namens verweerder op verzoeken op grond van de Wob te beslissen, nu, voor zover aan dit college in dit opzicht geen bevoegdheid zou toekomen, dit gebrek bij het bestreden besluit geacht kan worden te zijn geheeld.
Niettemin kleeft naar het oordeel van de rechtbank aan het primaire besluit ook in ander opzicht een bevoegdheidsgebrek, welk gebrek door verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet kon worden hersteld. Daartoe wordt, gelijk de meervoudige kamer
van deze rechtbank reeds eerder heeft gedaan in haar uitspraak van 3 maart 1997, nr. AWB 95/6365 (X/Minister van Justitie), overwogen dat een bestuursorgaan op grond van artikel 3 van de Wob uitsluitend verplicht kan worden informatie te verstrekken, voor zover de documenten waarin die informatie is neergelegd, bij dat bestuursorgaan, daaronder begrepen de onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan werkzame instellingen, diensten of bedrijven, berusten. Indien een dergelijke instelling, dienst of bedrijf evenwel zelf als een bestuursorgaan waarop de Wob van toepassing is, moet worden aangemerkt, dient deze naar het oordeel van de rechtbank zelf op verzoeken om onder hem berustende informatie te beslissen. Dit volgt ook uit artikel 4 van de Wob, dat voorschrijft dat, indien een verzoek betrekking heeft op gegevens die berusten bij een ander bestuursorgaan dan waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan wordt verwezen, dan wel dat het verzoek, ingeval het schriftelijk is gedaan, naar dat bestuursorgaan wordt doorgezonden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat, nu de onderhavige bandopname berust bij het hoofd van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch, aan deze en niet aan verweerder de bevoegdheid toekomt om op eisers verzoek om informatie te beslissen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hoofd van het ressortsparket werkzaam is onder verantwoordelijkheid van verweerder en mitsdien moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
Verweerder had dit bij het nemen van het bestreden dienen te onderkennen en zich, onder gegrondverklaring van het bezwaar van eiser en herroeping van het primaire besluit van 5 maart 1999, alsnog onbevoegd moeten verklaren om op eisers verzoek te beslissen. Voorts had verweerder eiser overeenkomstige artikel 4 van de Wob, moeten verwijzen naar het hoofd van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen met de in 1a juncto artikel 3, eerste lid, van de Wob neergelegde regeling inzake de bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om informatie. Het beroep moet derhalve voor gegrond worden gehouden, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Nu verweerder bij het opnieuw voorzien in de zaak geen andere mogelijkheid heeft te beslissen, zoals hiervoor is aangegeven, is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van de onderhavige bandopname zal doorzenden naar het hoofd van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch, zodat deze daarop een -voor bezwaar en beroep vatbare - besluit zal nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat in casu op grond van artikel 4 van de Wob met verwijzing van eiser naar het hoofd van het ressortsparket zou kunnen worden volstaan, doch dat het, gelet op de fase waarin de zaak zich thans bevindt, de voorkeur verdient het verzoek van eiser daadwerkelijk door te geleiden.
Van kosten die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van verweerder van 5 juli 1999;
verklaart het bezwaar van eiser gegrond;
herroept het primaire besluit van 5 maart 1999;
verklaart verweerder onbevoegd om te beslissen op eisers verzoek op grond van de Wob;
gelast de Staat der Nederlanden om aan eiser het door hem gestorte griffierecht te vergoeden, zijnde f 225,--.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van
mr. A.G.M. Willems als griffier en uitgesproken in het openbaar d.d. 5 juni 2000
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
TL