Rb. Den Haag, 22-02-2016, nr. AWB - 16 , 193
ECLI:NL:RBDHA:2016:1892
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
22-02-2016
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 193
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:1892, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 22‑02‑2016; (Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
V-N 2016/25.5 met annotatie van Redactie
Uitspraak 22‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Belastingrecht, voorlopige voorziening, (materiële) connexiteit. Belanghebbende stelt een spoedeisend belang te hebben bij het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of de inspecteur terecht in de bezwaarfase bepaalde stukken niet ter inzage legt. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de functie van het in art. 8:81, lid 1, Awb besloten liggende connexiteitsvereiste voortvloeit dat daaraan niet alleen in formele maar ook in materiële zin dient te worden voldaan. Dat wil zeggen dat de gevorderde voorlopige voorziening niet alleen formeel maar ook materieel betrekking moet hebben op het - connexe - in de hoofdzaak bestreden besluit. Dit houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen ter zake van elk aspect dat ook in de bodemprocedure aan de orde kan komen, maar waar dat niet het geval is, ook de weg van de voorlopige voorziening niet openstaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval de materiële connexiteit nu het verzoek zich richt tegen de beslissing van verweerder om geen inzage te verstekken. Tegen die beslissing als zodanig is geen bezwaar en beroep opengesteld. Eerst in de beroepsprocedure over de aanslag kan door de rechter worden getoetst of verweerder handelt in strijd met artikel 8:42 Awb waarbij verweerder dan eventueel een beroep kan doen op geheimhouding op grond van artikel 8:29 Awb. Nu het ter inzage verstrekken van stukken door verweerder in de bezwaarfase, anders dan in de beroepsfase, in rechte niet kan worden afgedwongen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan de vereiste (materiële) connexiteit. (Verzoek niet-ontvankelijk.)
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/193
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening van
[X] B.V., te [plaats], verzoekster
(gemachtigde mr. L.H.E. Møller),
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Verweerder heeft aan verzoekster een aanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegd. Verzoekster heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek strekt ertoe dat verweerder wordt gelast in de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken, waaronder in elk geval het gehele logboek van de [bedrijf Y] met registratiekenmerk [kenmerk]. Verweerder heeft de inzage ten onrechte beperkt tot de pagina’s uit het logboek voor zover deze zien op de periode 2 september 2009 tot en met 19 november 2009, aldus verzoekster.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de functie van het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb besloten liggende connexiteitsvereiste voortvloeit dat daaraan niet alleen in formele maar ook in materiële zin dient te worden voldaan (vergelijk Centrale Raad van Beroep 24 augustus 2004, nr. 04/3700 ZFW en 04/3943 ZFW-VV, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4450). Dat wil zeggen dat de gevorderde voorlopige voorziening niet alleen formeel maar ook materieel betrekking moet hebben op het - connexe - in de hoofdzaak bestreden besluit.
Dit houdt in dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen ter zake van elk aspect dat ook in de bodemprocedure aan de orde kan komen, maar waar dat niet het geval is, ook de weg van de voorlopige voorziening niet openstaat.
Dat in dit geval aan de formele connexiteit is voldaan, staat niet ter discussie. Immers, het verzoek heeft betrekking op de procedure inzake de door verweerder opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt en waartegen, nadat uitspraak op het bezwaar is gedaan, beroep bij deze rechtbank kan worden ingesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval evenwel de materiële connexiteit nu het verzoek zich richt tegen de beslissing van verweerder om geen inzage te verstekken. Tegen die beslissing als zodanig is geen bezwaar en beroep opengesteld. Eerst in de beroepsprocedure over de aanslag kan door de rechter worden getoetst of verweerder handelt in strijd met artikel 8:42 Awb waarbij verweerder dan eventueel een beroep kan doen op geheimhouding op grond van artikel 8:29 Awb.
Nu het ter inzage verstrekken van stukken door verweerder in de bezwaarfase, anders dan in de beroepsfase, in rechte niet kan worden afgedwongen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan de vereiste (materiële) connexiteit.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het verzoek om voorlopige voorziening wegens het ontbreken van de vereiste connexiteit, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.