Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Lid-Staten van de Europese Unie) en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie
Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1995
- Redactionele toelichting
De bijlage is niet gepubliceerd in het Tractatenblad.
- Bronpublicatie:
01-01-1995, Trb. 1995, 64 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
24-06-1994, Trb. 1994, 200 (uitgifte: 27-10-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-01-1995, Trb. 1995, 64 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
02-03-1995, Trb. 1995, 64 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Eerste Deel Beginselen
Artikel 1
In de zin van deze Akte:
- —
worden met de uitdrukking ‘oorspronkelijke Verdragen’ bedoeld:
- =
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag), het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom-Verdrag), zoals deze Verdragen zijn aangevuld of gewijzigd bij Verdragen of andere rechtshandelingen die vóór de onderhavige toetreding in werking zijn getreden,
- =
het Verdrag betreffende de Europese Unie (het EU-Verdrag);
- —
worden met de uitdrukking ‘huidige Lid-Staten’ bedoeld het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;
- —
wordt met de uitdrukking ‘de Unie’ bedoeld de Unie zoals tot stand gebracht bij het EU-Verdrag;
- —
wordt met de uitdrukking ‘de Gemeenschap’ bedoeld één of meer van de in het eerste streepje vermelde Gemeenschappen, naargelang van het geval;
- —
worden met de uitdrukking ‘nieuwe Lid-Staten’ bedoeld de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;
- —
worden met de uitdrukking ‘Instellingen’ bedoeld de bij de oorspronkelijke Verdragen opgerichte Instellingen.
Artikel 2
Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de Instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe Lid-Staten en in deze Staten toepasselijk onder de voorwaarden voorzien in deze Verdragen en in deze Akte.
Artikel 3
De nieuwe Lid-Staten verbinden zich ertoe met betrekking tot die overeenkomsten of instrumenten op het gebied van Justitie en Binnenlandse zaken welke onlosmakelijk zijn verbonden met de doelstellingen van het EU-Verdrag:
- —
toe te treden tot de overeenkomsten of instrumenten die vóór de datum van toetreding zijn opengesteld voor ondertekening door de huidige Lid-Staten, alsmede tot de overeenkomsten of instrumenten die door de Raad overeenkomstig Titel VI van het EU-Verdrag zijn opgesteld en waarvan hij de aanneming aan de Lid-Staten heeft aanbevolen.
- —
administratieve en andere regelingen in te voeren in de trant van de regelingen die de huidige Lid-Staten of de Raad reeds hebben aangenomen ter vergemakkelijking van de praktische samenwerking tussen de instellingen en organisaties van de Lid-Staten die actief zijn op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken.
Artikel 4
1
Bij deze Akte treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de door de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten. Zij verbinden zich ertoe op het tijdstip van de toetreding ook toe te treden tot elke andere door de huidige Lid-Staten gesloten overeenkomst die de werking van de Unie betreft of in nauw verband staat met het optreden van deze Unie.
2
De nieuwe Lid-Staten verbinden zich ertoe toe te treden tot de overeenkomsten bedoeld in artikel 220 van het EG-Verdrag en tot de overeenkomsten die niet te scheiden zijn van het bereiken van de doelstellingen van het EG-Verdrag, alsmede tot de Protocollen betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van deze overeenkomsten, die door de Lid-Staten zijn ondertekend, en te dien einde onderhandelingen aan te knopen met de huidige Lid-Staten om daarin de vereiste aanpassingen aan te brengen.
3
De nieuwe Lid-Staten bevinden zich ten aanzien van de verklaringen, resoluties of andere standpuntbepalingen van de Europese Raad of de Raad, alsmede ten aanzien van die welke betrekking hebben op de Gemeenschappen of de Unie en in onderling overleg tussen de Lid-Staten zijn aanvaard, in dezelfde situatie als de huidige Lid-Staten; zij zullen derhalve de beginselen en beleidslijnen die hieruit voortvloeien eerbiedigen en de maatregelen treffen die nodig zouden kunnen blijken ter verzekering van de toepassing daarvan.
Artikel 5
1
De door één van de Gemeenschappen met een of meer derde Staten, met een internationale organisatie dan wel met een onderdaan van een derde Staat gesloten overeenkomsten of akkoorden, zijn verbindend voor de nieuwe Lid-Staten, en wel onder de in de oorspronkelijke Verdragen en in deze Akte neergelegde voorwaarden.
2
De nieuwe Lid-Staten verplichten zich ertoe onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de huidige Lid-Staten en één van de Gemeenschappen gezamenlijk gesloten overeenkomsten of akkoorden, alsmede tot de door deze Staten gesloten overeenkomsten die verband houden met deze overeenkomsten of akkoorden. De Gemeenschap en de huidige Lid-Staten in het kader van de Unie zijn de nieuwe Lid-Staten hierbij behulpzaam.
3
Bij deze Akte en onder de daarin neergelegde voorwaarden treden de nieuwe Lid-Staten toe tot de interne overeenkomsten welke door de Lid-Staten werden gesloten voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en akkoorden.
4
De nieuwe Lid-Staten treffen de passende maatregelen om zo nodig hun positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij één van de Gemeenschappen of andere Lid-Staten eveneens partij zijn, aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hun toetreding tot de Unie.
Artikel 6
Artikel 234 van het EG-Verdrag en de artikelen 105 en 106 van het Euratom-Verdrag zijn voor de nieuwe Lid-Staten van toepassing op de overeenkomsten en akkoorden gesloten vóór hun toetreding.
Artikel 7
De bepalingen van deze Akte kunnen, tenzij anders is bepaald, uitsluitend worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken door middel van de procedures voorzien in de oorspronkelijke Verdragen die het mogelijk maken tot een herziening van die Verdragen te komen.
Artikel 8
De door de Instellingen genomen besluiten waarop de in deze Akte vastgestelde overgangsmaatregelen zijn gebaseerd, behouden hun eigen rechtskarakter; met name blijven de voor deze besluiten geldende wijzigingsprocedures van toepassing.
Artikel 9
De bepalingen van deze Akte waarvan het doel of het gevolg is dat besluiten van de Instellingen anders dan bij wijze van overgangsmaatregel worden ingetrokken of gewijzigd, verkrijgen hetzelfde rechtskarakter als de daardoor ingetrokken of gewijzigde bepalingen en zijn onderworpen aan dezelfde regels als laatstgenoemde bepalingen.
Artikel 10
Ten aanzien van de toepassing van de oorspronkelijke Verdragen en van de door de Instellingen genomen besluiten gelden, bij wijze van overgang, de in deze Akte neergelegde afwijkende bepalingen.
Tweede Deel Aanpassing der Verdragen
Titel I. Institutionele bepalingen
Hoofdstuk 1. Het Europees Parlement
Artikel 11
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 2. De Raad
Artikel 12
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 13
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 14
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 15
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 3. De Commissie
Artikel 16
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 4. Het Hof van Justitie
Artikel 17
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 18
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 19
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 20
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 21
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 5. De Rekenkamer
Artikel 22
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 6. Het Economisch en Sociaal Comité
Artikel 23
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 7. Het Comité van de regio's
Artikel 24
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 8. Het Raadgevend Comité EGKS
Artikel 25
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Hoofdstuk 9. Het Wetenschappelijk en Technisch Comité
Artikel 26
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Titel II. Andere aanpassingen
Artikel 27
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 28
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Derde Deel Aanpassing van de besluiten van de instellingen
Artikel 29
Ten aanzien van de besluiten genoemd in de lijst die voorkomt in bijlage I van deze Akte vinden de aanpassingen plaats die in die bijlage worden omschreven.
Artikel 30
De ingevolge de toetreding noodzakelijke aanpassingen van de in de lijst die voorkomt in bijlage II van deze Akte genoemde besluiten, worden verricht overeenkomstig de in die bijlage vervatte richtsnoeren en volgende de procedure en op de wijze bepaald in artikel 168.
Vierde Deel Overgangsmaatregelen
Titel I. Institutionele bepalingen
Artikel 31
1
In de loop van de eerste twee jaren volgend op de toetreding gaat elk van de nieuwe Lid-Staten over tot de verkiezing door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen van het in artikel 11 van deze Akte vastgestelde aantal vertegenwoordigers van hun volk in het Europees Parlement, overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.
2
Onmiddellijk bij de toetreding en voor de periode die verstrijkt ten tijde van elk der in lid 1 bedoelde verkiezingen, worden de vertegenwoordigers in het Europees Parlement van het volk van de nieuwe Lid-Staten aangewezen door de volksvertegenwoordigingen van deze Staten uit hun midden, zulks volgens de door elk dezer Staten vastgestelde procedure.
3
De nieuwe Lid-Staten mogen evenwel verkiezingen voor het Europees Parlement evenwel tussen de ondertekening en de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag organiseren, overeenkomstig het aan deze Akte gehechte Protocol nr. 8.
4
Het mandaat van de overeenkomstig lid 1 of lid 3 verkozen vertegenwoordigers eindigt terzelfdertijd als dat van de vertegenwoordigers die in de huidige Lid-Staten voor de periode van vijf jaar van 1994–1999 zijn gekozen.
Titel II
Artikel 32
Vervallen.
Artikel 33
Vervallen.
Artikel 34
Vervallen.
Artikel 35
Vervallen.
Artikel 36
Vervallen.
Artikel 37
Vervallen.
Artikel 38
Vervallen.
Artikel 39
Vervallen.
Artikel 40
Vervallen.
Artikel 41
Vervallen.
Artikel 42
Vervallen.
Artikel 43
Vervallen.
Artikel 44
Vervallen.
Artikel 45
Vervallen.
Artikel 46
Vervallen.
Artikel 47
Vervallen.
Artikel 48
Vervallen.
Artikel 49
Vervallen.
Artikel 50
Vervallen.
Artikel 51
Vervallen.
Artikel 52
Vervallen.
Artikel 53
Vervallen.
Artikel 54
Vervallen.
Artikel 55
Vervallen.
Artikel 56
Vervallen.
Artikel 57
Vervallen.
Artikel 58
Vervallen.
Artikel 59
Vervallen.
Artikel 60
Vervallen.
Artikel 61
Vervallen.
Artikel 62
Vervallen.
Artikel 63
Vervallen.
Artikel 64
Vervallen.
Artikel 65
Vervallen.
Artikel 66
Vervallen.
Artikel 67
Vervallen.
Artikel 68
Vervallen.
Titel III. Overgangsmaatregelen betreffende Oostenrijk
Hoofdstuk 1. Vrij verkeer van goederen
Artikel 69
1
Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage VIII, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Oostenrijk.
2
Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.
Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.
Hoofdstuk 2. Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal
Artikel 70
Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag de Republiek Oostenrijk zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.
Titel 3. Mededingingsbeleid
Artikel 71
1
Onverminderd de leden 2 en 3 van dit artikel past de Republiek Oostenrijk zijn monopolie voor bereide tabak van commerciële aard in de zin van artikel 37, lid 1, van het EG-Verdrag vanaf de datum van toetreding geleidelijk aan om te waarborgen dat er uiterlijk drie jaar na de datum van toetreding geen discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten meer bestaat wat betreft de voorwaarden waaronder goederen worden geleverd en op de markt worden gebracht.
2
Voor de produkten op de lijst in bijlage IX wordt het exclusieve invoerrecht uiterlijk na drie jaar vanaf de datum van toetreding afgeschaft. Deze afschaffing geschiedt via het geleidelijk openen, vanaf de datum van toetreding, van contingenten voor de invoer van produkten uit de Lid-Staten. Aan het begin van elk van de drie bedoelde jaren opent de Republiek Oostenrijk een contingent dat is berekend op basis van de volgende percentages van het nationale verbruik: 15% voor het eerste jaar, 40% voor het tweede jaar en 70% voor het derde jaar. De volumes die overeenkomen met de percentages voor elk van deze drie jaren worden in de lijst in bijlage IX vermeld.
De hiervoor bedoelde contingenten staan open voor alle ondernemers, zonder enige beperking, en voor in het kader van deze contingenten ingevoerde produkten mag in de Republiek Oostenrijk op groothandelsniveau geen exclusief recht voor het op de markt brengen gelden; in de detailhandel moeten in het kader van contingenten ingevoerde produkten op niet-discriminerende wijze ter verkoop aan de consument worden aangeboden.
3
Uiterlijk één jaar na haar toetreding roept de Republiek Oostenrijk een onafhankelijke instantie in het leven die verantwoordelijk is voor het toekennen van detailhandelsvergunningen, in overeenstemming met het EG-Verdrag.
Artikel 72
De Republiek Oostenrijk mag ten aanzien van andere Lid-Staten tot 1 januari 1996 de douanerechten en stelsels van vergunningen handhaven zoals zij die op de datum van toetreding toepaste op gedistilleerde dranken en niet-gedenatureerde ethylalcohol met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol van post 22.08 van het GS. Deze stelsels van vergunningen moeten op niet-discriminatoire wijze worden toegepast.
Titel 4. Externe betrekkingen met inbegrip van de douane-unie
Artikel 73
De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Oostenrijk van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.
Artikel 74
De Republiek Oostenrijk kan tot en met 31 december 1996 ten aanzien van de Republiek Hongarije, de Republiek Polen, de Slowaakse Republiek, de Tsjechische Republiek, Roemenië en Bulgarije de invoerbeperkingen handhaven die zij op het tijdstip van haar toetreding toepaste op bruinkool van GN-code 27 02 10 00.
De noodzakelijke aanpassingen van de met deze landen gesloten Europa-overeenkomsten en, zonodig, de Interimovereenkomsten worden aangebracht volgens artikel 76.
Artikel 75
1
Met ingang van 1 januari 1995 gaat de Republiek Oostenrijk over tot toepassing van:
- a.
de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die Overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is;
- b.
de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.
2
Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap met de betrokken derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de uitvoer van textiel en kledingprodukten naar de Gemeenschap.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 76
1
Met ingang van 1 januari 1995 past de Republiek Oostenrijk de bepalingen toe van de in artikel 77 bedoelde overeenkomsten.
2
Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.
Artikel 77
Artikel 76 is van toepassing op:
- —
de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage II van het EG-Verdrag;
- —
de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;
- —
andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.
Artikel 78
Met ingang van 1 januari 1995 trekt de Republiek Oostenrijk zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960.
Titel 5. Financiële en budgettaire voorzieningen
Artikel 79
Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.
Artikel 80
De ‘douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten’ genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Oostenrijk met derde landen toepast.
Artikel 81
De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Republiek Oostenrijk uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:
- —
583 miljoen ecu in 1995,
- —
106 miljoen ecu in 1996,
- —
71 miljoen ecu in 1997,
- —
35 miljoen ecu in 1998.
Artikel 82
Het aandeel van de Republiek Oostenrijk in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 83
Het aandeel van de Republiek Oostenrijk in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Titel IV. Overgangsmaatregelen betreffende Finland
Hoofdstuk 1. Vrij verkeer van goederen
Afdeling 1. Normen en milieu
Artikel 84
1
Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage X, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Finland.
2
Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.
Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.
Afdeling 2. Diversen
Artikel 85
De Republiek Finland mag gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding zijn huidig nationaal stelsel voor de indeling van onbewerkt hout blijven toepassen, voor zover zijn nationale wetgeving en zijn desbetreffende administratieve regelingen niet in strijd zijn met de communautaire wetgeving inzake de interne markt of de handel met derde landen, inzonderheid artikel 6 van Richtlijn 68/89/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten ten aanzien van de indeling van onbewerkt hout.
Gedurende dezelfde periode zal Richtlijn 68/89/EEG overeenkomstig de procedures van het EG-Verdrag worden herzien.
Hoofdstuk 2. Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal
Artikel 86
In afwijking van artikel 73 B van het EG-Verdrag mag de Republiek Finland het bepaalde in Wet nr. 1612 van 30 december 1992 betreffende de verkrijging van Finse ondernemingen door buitenlanders tot en met 31 december 1995 toepassen.
Artikel 87
Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag de Republiek Finland zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.
Hoofdstuk 3. Visserij
Afdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 88
1
Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, zijn de voorschriften van deze akte van toepassing op de sector visserij.
2
Artikel 148 en artikel 149 zijn van toepassing op visserijprodukten.
Afdeling II. Toegang tot de wateren en de visbestanden
Artikel 89
Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, blijft de in deze afdeling bedoelde toegangsregeling van toepassing gedurende een overgangsperiode waarvan het einde wordt bepaald door de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument wordt toegepast, welke datum in geen geval later mag zijn dan de datum waarop de in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 bedoelde periode verstrijkt.
Onderafdeling I. Vaartuigen van Finland
Artikel 90
Met het oog op de integratie in de bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 ingestelde communautaire visserij- en aquacultuurregeling, is de toegang tot de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallen voor vaartuigen die de vlag van Finland voeren en in een Finse haven zijn ingeschreven en/of geregistreerd, hierna ‘vaartuigen van Finland’ te noemen, onderworpen aan de in deze onder-afdeling vastgestelde regeling.
Artikel 91
Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Finland vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallen in ICES-sector IIId, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.
Artikel 92
De technische voorschriften die nodig zijn met het oog op de toepassing van artikel 91, worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Artikel 93
Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Finland vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Zweden vallen, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.
De toepassingsvoorschriften van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Artikel 94
1
Het aan Finland toe te kennen aandeel in de communautaire vangstmogelijkheden in bestanden waarvan de bevissingsgraad door een vangstbeperking is gereglementeerd, wordt als volgt vastgesteld per soort en per gebied:
Soort | ICES- of IBSFC-gebied Referentiezones voor de vaststelling van de TAC's | Aandeel van Finland (%) |
---|---|---|
Haring | III b, c, d behalve ‘Management Unit 3’ van de IBSFC | 11,840 |
Haring | ‘Management Unit 3’ van de IBSFC | 81,986 |
Sprot | III b, c, d | 12,798 |
Zalm | III b, c, d behalve de Golf van Finland | 33,611 |
Zalm | Golf van Finland | 100,000 |
Kabeljauw | III b, c, d | 2,339(4) |
(1) Als omschreven in de IBSFC.
(2) Wateren van de Gemeenschap.
(3) Onderafdeling 32 van de IBSFC.
(4) Dit percentage geldt voor de eerste 50.000 ton van de communautaire vangstmogelijkheden. Voor de communautaire vangstmogelijkheden boven 50.000 ton, bedraagt het Finse aandeel 2,161%.
2
De aan Finland toe te wijzen aandelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92, en voor de eerste maal vóór 31.12.1994.
3
Tot de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, en uiterlijk tot 31 december 1997, mogen de visserij-inspanningen van de vaartuigen van Finland wat betreft de niet gereglementeerde en niet toegewezen soorten die onder artikel 91 vallen, niet groter zijn dan het niveau dat onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag wordt bereikt.
Onderafdeling II. Vaartuigen van de huidige Unie
Artikel 95
Vanaf de datum van toetreding en tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen die de vlag van een Lid-Staat van de huidige Unie voeren in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Finland vallen, visserijactiviteiten uitoefenen onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.
De praktische regels betreffende de toepassing van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Afdeling III. Externe visbestanden
Artikel 96
1
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het beheer van de visserijovereenkomsten tussen de Republiek Finland en derde landen door de Gemeenschap waargenomen.
2
De rechten en plichten die voor de Republiek Finland voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde overeenkomsten blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.
3
Zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, stelt de Raad, in elk apart geval, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende besluiten vast voor het voortduren van de daaruit voortvloeiende visserijactiviteiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde van deze overeenkomsten met ten hoogste een jaar te verlengen.
Hoofdstuk 4. Externe betrekkingen met inbegrip van de douane-unie
Artikel 97
De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Finland van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.
Artikel 98
Het basisrecht dat wordt gebruikt voor de geleidelijke aanpassing aan het gemeenschappelijk douanetarief overeenkomstig artikel 99 is voor elk produkt het recht dat door de Republiek Finland op 1 januari 1994 daadwerkelijk werd toegepast.
Artikel 99
De Republiek Finland mag gedurende drie jaar vanaf de toetreding voor de in bijlage XI genoemde produkten zijn douanetarief ten aanzien van derde landen handhaven.
Gedurende deze periode vermindert de Republiek Finland het verschil tussen zijn basisrecht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief volgens het volgende tijdschema:
- —
op 1 januari 1996 wordt elk verschil tussen het basisrecht en het GDT-recht verminderd tot 75%;
- —
op 1 januari 1997 wordt elk verschil tussen het basisrecht en het GDT-recht verminderd tot 40%;
De Republiek Finland past het gemeenschappelijk douanetarief vanaf 1 januari 1998 volledig toe.
Artikel 100
1
Met ingang van 1 januari 1995 gaat de Republiek Finland over tot toepassing van:
- a.
de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is.
- b.
de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.
2
Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap met de betrokken derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de uitvoer van textiel- en kledingprodukten naar de Gemeenschap.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 101
1
De Republiek Finland mag tot en met 31 december 1999 een jaarlijks tariefcontingent tegen nulrecht voor styreen (GN-code 2902 50 00) van 21.000 ton openen, mits de betrokken goederen:
- —
in het vrije verkeer worden gebracht op het grondgebied van Finland en aldaar worden verbruikt, of worden verwerkt waardoor zij aldaar de Gemeenschapsoorsprong verkrijgen,
- —
onder douanetoezicht blijven overeenkomstig de betreffende Gemeenschapsbepalingen inzake eindverbruik (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, artikelen 21 en 82).
2
Het bepaalde in lid 1 is alleen van toepassing indien, ter staving van de invoeraangifte voor het vrije verkeer, een door de betrokken Finse autoriteiten afgegeven vergunning wordt overgelegd waaruit blijkt dat de betrokken goederen aan het bepaalde in lid 1 voldoen.
3
De Commissie en de bevoegde Finse autoriteiten nemen alle noodzakelijke maatregelen om er voor te zorgen dat het eindverbruik van het betrokken produkt, of de verwerking waardoor het de Gemeenschapsoorsprong verkrijgt, plaatsvindt op het grondgebied van Finland.
Artikel 102
1
Met ingang van 1 januari 1995 past de Republiek Finland de bepalingen toe van de in artikel 103 bedoelde overeenkomsten.
2
Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.
Artikel 103
Artikel 102 is van toepassing op:
- —
de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage II van het EG-Verdrag;
- —
de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;
- —
andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.
Artikel 104
Met ingang van 1 januari 1995 trekt de Republiek Finland zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960 en uit de Vrijhandelsovereenkomsten die in 1992 met Estland, Letland en Litouwen werden ondertekend.
Artikel 105
Indien de tussen de Gemeenschap en Estland, Letland en Litouwen gesloten nieuwe handelsovereenkomsten op de datum van toetreding nog niet in inwerking[lees: in werking] zijn getreden, treft de Gemeenschap de maatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat bij de toetreding het bestaande niveau van toegang van produkten uit die Baltische Staten tot de Finse markt in stand blijft.
Titel 5. Financiële en budgettaire voorzieningen
Artikel 106
Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals van tijd tot tijd gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.
Artikel 107
De ‘douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten’ genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Finland met derde landen toepast.
Artikel 108
De eigen ontvangsten afkomstig uit de BTW worden berekend en gecontroleerd alsof de Åland-eilanden onder het territoriale toepassingsgebied vielen van de Zesde Richtlijn van de Raad (77/388/EEG) van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.
Artikel 109
De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Republiek Finland uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:
- —
476 miljoen ecu in 1995,
- —
163 miljoen ecu in 1996,
- —
65 miljoen ecu in 1997,
- —
33 miljoen ecu in 1998.
Artikel 110
Het aandeel van de Republiek Finland in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 111
Het aandeel van de Republiek Finland in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Titel V. Overgangsmaatregelen betreffende Zweden
Hoofdstuk 1. Vrij verkeer van goederen
Afdeling 1. Normen en milieu
Artikel 112
1
Gedurende een tijdvak van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, is het bepaalde in bijlage XII, overeenkomstig die bijlage en onder de daarin gestelde voorwaarden, niet van toepassing op Zweden.
2
Het bepaalde in lid 1 zal binnen dat tijdvak worden herzien overeenkomstig de EG-procedures.
Onverminderd de resultaten van die herziening is het acquis communautaire aan het einde van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode op de nieuwe Lid-Staten onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Lid-Staten van toepassing.
Afdeling 2. Diversen
Artikel 113
Het Koninkrijk Zweden mag gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding zijn huidig nationaal stelsel voor de indeling van onbewerkt hout blijven toepassen, voor zover zijn nationale wetgeving en zijn desbetreffende administratieve regelingen niet in strijd zijn met de communautaire wetgeving inzake de interne markt of de handel met derde landen, inzonderheid artikel 6 van Richtlijn 68/89/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten ten aanzien van de indeling van onbewerkt hout.
Gedurende dezelfde periode zal Richtlijn 68/89/EEG overeenkomstig de procedures van het EG-Verdrag worden herzien.
Hoofdstuk 2. Vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal
Artikel 114
Onverminderd de verplichting op grond van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, mag het Koninkrijk Zweden zijn bestaande wetgeving inzake tweede woningen gedurende vijf jaar na de toetreding handhaven.
Hoofdstuk 3. Visserij
Afdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 115
1
Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, zijn de voorschriften van deze akte van toepassing op de sector visserij.
2
Artikel 148 en artikel 149 zijn van toepassing op visserijprodukten.
Afdeling II. Toegang tot de wateren en de visbestanden
Artikel 116
Behoudens andersluidende bepalingen in dit hoofdstuk, blijft de in deze afdeling bedoelde toegangsregeling van toepassing gedurende een overgangsperiode waarvan het einde wordt bepaald door de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument wordt toegepast, welke datum in geen geval later mag zijn dan de datum waarop de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur bedoelde periode verstrijkt.
Onderafdeling I. Vaartuigen van Zweden
Artikel 117
Met het oog op de integratie in de bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 ingestelde communautaire visserij- en aquacultuurregeling, is de toegang tot de onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten van de Unie in haar huidige samenstelling vallende wateren voor vaartuigen die de vlag van Zweden voeren en in een Zweedse haven zijn ingeschreven of geregistreerd, hierna ‘vaartuigen van Zweden’ te noemen, onderworpen aan de in deze onderafdeling vastgestelde regeling.
Artikel 118
Vanaf de datum van toetreding tot en met de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Zweden vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de huidige Unie vallen in de ICES-sectoren III en IV, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren en zijn vervat in de betreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 3682/93.
Artikel 119
De technische voorschriften die nodig zijn met het oog op de toepassing van artikel 118, worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Artikel 120
Vanaf de datum van toetreding tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van Zweden vissen in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Finland vallen, zulks onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren.
De toepassingsvoorschriften van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Artikel 121
1
Het aan Zweden toe te kennen aandeel in de communautaire vismogelijkheden waarvan de bevissingsgraad door een vangstbeperking is gereglementeerd, wordt als volgt vastgesteld per soort en per gebied:
Soort | ICES- of IBSFC-gebied1) Referentiezones voor de vaststelling van de TAC's | Aandeel van Zweden (%) |
---|---|---|
Haring | III a | 50,729 |
Haring | II bcd2) behalve ‘Management Unit 3’ van de IBSFC3) | 46,044 |
Haring | Management Unit 3’ van de IBSFC | 18,014 |
Haring | IIa2)), IV, VII d | 1,433 |
Sprot | IIIa | 27,409 |
Sprot | III bcd2) | 47,264 |
Zalm | III bcd2) behalve de Finse Golf 4) | 36,435 |
Kabeljauw | III a Skagerrak5) | 14,469 |
Kabeljauw | III a Kattegat6) | 37,027 |
Kabeljauw | III bcd2) | 35,0377) |
Kabeljauw | IIa2), IV | 0,136 |
Schelvis | III a, III bcd2) | 9,942 |
Schelvis | II a2) IV | 0,514 |
Koolvis | II a2),III a, III bcd2), IV | 1,187 |
Wijting | III a | 9,647 |
Wijting | II a2) IV | 0,018 |
Heek | III a, III bcd2) | 7,844 |
Makreel | II a2), III a, III bcd(2), IV | 19,165 |
Schol | III a Skagerrak | 4,256 |
Schol | III a Kattegat | 10,000 |
Schol | III bcd2) | 6,356 |
Tong | III a, III bcd2) | 3,162 |
Noorse garnaal | III a | 35,006 |
Langoestine | III a, III bcd2), | 26,295 |
2
De aan Zweden toe te wijzen aandelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92, en voor de eerste maal vóór 31.12.1994.
3
Het aan Zweden toe te wijzen aandeel van soorten waarvoor geen beperking van de bevissingsgraad onder de vorm van een vangstbeperking geldt, of waarvoor TAC's gelden zonder een verdeling van quota tussen de Lid-Staten van de huidige Unie, wordt als volgt forfaitair vastgesteld per soort en per gebied:
Soort | ICES-gebied Referentiezones voor de vaststelling van de TAC's | Aandeel van Zweden (t) |
---|---|---|
Sprot | IIa(1), IV(1) | 1 330 |
Overige soorten(2) | IIa(1), IV(1) | 1 000 |
(1) Wateren van de Gemeenschap.
(2) Bijvangsten van andere soorten dan die waarvoor aan Zweden een specifiek quotum of een forfaitaire hoeveelheid is toegewezen.
(3) Met inbegrip van zand-aal.
4
Tot de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, en uiterlijk tot en met 31 december 1997, mogen de visserij-inspanningen van de vaartuigen van Zweden in de wateren van de Gemeenschap wat betreft de niet gereglementeerde en niet toegewezen soorten die onder artikel 117 vallen, niet groter zijn dan het niveau dat onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag wordt bereikt.
Artikel 122
1
Behalve andersluidende bepalingen in de onderhavige Akte blijven de voorwaarden waaronder de toegewezen hoeveelheden, als bepaald in artikel 121, mogen worden gevangen gelijk aan die welke onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag gelden.
2
Deze voorwaarden worden voor de eerste keer vóór 1 januari 1995, overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 vastgesteld.
Onderafdeling II. Vaartuigen van de huidige Unie
Artikel 123
Vanaf de datum van toetreding en tot de datum waarop de communautaire regeling inzake het visdocument van toepassing wordt, mogen de vaartuigen van de huidige Unie visserij-activiteiten uitoefenen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Zweden vallen in de ICES-gebieden III a, b en d onder voorwaarden die identiek zijn aan die welke onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van toepassing waren en waarin wordt voorzien door de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 3683/931).
De voorschriften voor de toepassing van dit artikel worden vóór 1 januari 1995 vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
Afdeling III. Externe visbestanden
Artikel 124
1
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het beheer van de visserij-overeenkomsten tussen het Koninkrijk Zweden en derde landen door de Gemeenschap waargenomen.
2
De rechten en plichten die voor het Koninkrijk Zweden voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde overeenkomsten blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.
3
Zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten stelt de Raad, in elk apart geval, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende besluiten vast voor het voortduren van de daaruit voortvloeiende visserij-activiteiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde van deze overeenkomsten met ten hoogste een jaar te verlengen.
Artikel 125
Gedurende een periode van ten hoogste drie jaar vanaf de datum van toetreding stelt de Raad jaarlijks met een gekwalificeerde meerderheid en op voorstel van de Commissie het bedrag vast van de financiële bijdrage van de Unie tot het uitzetten van jonge zalm door de bevoegde Zweedse autoriteiten.
Deze financiële compensatie zal worden beoordeeld in het licht van de evenwichten die onmiddellijk voor de toetreding bestaan.
Hoofdstuk 4. Externe betrekkingen met inbegrip van de douane-unie
Artikel 126
De in bijlage VI bij deze Akte vermelde besluiten zijn ten aanzien van Zweden van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.
Artikel 127
1
Met ingang van 1 januari 1995 gaat het Koninkrijk Zweden over tot toepassing van:
- a.
de Regeling van 20 december 1973 betreffende de internationale handel in textiel, uitgebreid bij de Protocollen van 31 juli 1986, 31 juli 1991, 9 december 1992 en 9 december 1993 of de Overeenkomst inzake textiel- en kledingstukken die voortvloeien uit de Uruguay-Ronde van de GATT-handelsbesprekingen, indien die overeenkomst op de datum van toetreding van kracht is;
- b.
de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen die door de Gemeenschap met derde landen zijn gesloten.
2
Over protocollen bij de bilaterale overeenkomsten en regelingen bedoeld in lid 1, wordt door de Gemeenschap na ondertekening van deze Akte met derde landen onderhandeld om te voorzien in een passende aanpassing van de kwantitatieve beperkingen van de invoer van textiel- en kledingprodukten in de Gemeenschap op een dusdanige wijze dat rekening wordt gehouden met de handelspatronen die bestaan tussen Zweden en zijn toeleverende landen.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen niet op 1 januari 1995 zijn gesloten, neemt de Gemeenschap maatregelen om aan deze situatie het hoofd te bieden; deze maatregelen behelzen de noodzakelijke overgangsaanpassingen om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten door de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 128
1
Met ingang van 1 januari 1995 past het Koninkrijk Zweden de bepalingen toe van de in artikel 129 bedoelde overeenkomsten.
2
Eventuele aanpassingen zullen het onderwerp vormen van met de medeovereenkomstsluitende landen te sluiten protocollen die aan voornoemde overeenkomsten zullen worden gehecht.
3
Indien de in lid 2 bedoelde protocollen op 1 januari 1995 niet zijn gesloten, neemt de Gemeenschap de noodzakelijke maatregelen om op het tijdstip van de toetreding het hoofd te bieden aan die situatie.
Artikel 129
Artikel 128 is van toepassing op:
- —
de overeenkomsten met Andorra, Algerije, Bulgarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek en haar opvolgerstaten (de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek). Cyprus, Egypte, Hongarije, IJsland, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slovenië, Zwitserland, Syrië, Tunesië en Turkije, alsmede op andere overeenkomsten met derde landen die uitsluitend betrekking hebben op de handel in de produkten van bijlage II van het EG-Verdrag;
- —
de vierde ACS-EEG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989;
- —
andere dergelijke overeenkomsten die nog voor de toetreding worden gesloten.
Artikel 130
Met ingang van 1 januari 1995 trekt het Koninkrijk Zweden zich onder andere terug uit de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekend op 4 januari 1960 en uit de Vrijhandelsovereenkomsten die in 1992 met Estland, Letland en Litouwen werden ondertekend.
Artikel 131
Indien de tussen de Gemeenschap en Estland, Letland en Litouwen te sluiten nieuwe handelsovereenkomsten op de datum van toetreding nog niet in werking zijn getreden, treft de Gemeenschap de maatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat bij de toetreding het bestaande niveau van toegang van produkten uit die Baltische Staten tot de Zweedse markt in stand blijft.
Hoofdstuk 5. Financiële en budgettaire voorzieningen
Artikel 132
Elke verwijzing naar het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geldt als een verwijzing naar het Besluit van de Raad van 24 juni 1988, zoals tussentijds gewijzigd, of naar andere besluiten die dit besluit vervangen.
Artikel 133
De ‘douanerechten ingevolge het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten’ genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b) van het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Gemeenschap, of de overeenkomstige bepalingen in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Gemeenschap in het handelsverkeer van Zweden met derde landen toepast.
Artikel 134
De Gemeenschap stort op de eerste werkdag van elke maand aan het Koninkrijk Zweden uit hoofde van de uitgaven van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen een twaalfde van de volgende bedragen:
- —
488 miljoen ecu in 1995,
- —
432 miljoen ecu in 1996,
- —
76 miljoen ecu in 1997,
- —
31 miljoen ecu in 1998.
Artikel 135
Het aandeel van het Koninkrijk Zweden in de financiering van de betalingen die na haar toetreding nog moeten worden gedaan voor de verplichtingen aangegaan krachtens artikel 82 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 136
Het aandeel van het Koninkrijk Zweden in de financiering van het financieel mechanisme bedoeld in artikel 116 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, komt ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Titel VI. Landbouw
Artikel 137
1
Deze Titel heeft betrekking op landbouwprodukten met uitzondering van de produkten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3759/92 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten.
2
Behoudens andersluidende bepalingen in deze Akte:
- —
is het handelsverkeer van de nieuwe Lid-Staten onderling, met derde landen of met de huidige Lid-Staten onderworpen aan de regeling die van toepassing is in de laatstgenoemde Lid-Staten. De regeling die van toepassing is in de Gemeenschap in haar huidige samenstelling op het gebied van invoerrechten en heffingen van gelijke werking, kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking, is van toepassing op de nieuwe Lid-Staten;
- —
de rechten en plichten voortvloeiende uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn volledig van toepassing in de nieuwe Lid-Staten.
3
Behoudens bijzondere bepalingen van deze titel inzake afwijkende data of termijnen, verstrijkt de toepassing van de overgangsmaatregelen voor de in lid 1 bedoelde landbouwprodukten aan het einde van het vijfde jaar volgend op de toetreding van Oostenrijk en Finland. Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt niettemin voor elk produkt rekening gehouden met de totale produktie van 1999.
Hoofdstuk I. Bepalingen betreffende nationale steunmaatregelen
Artikel 138
1
Gedurende de overgangsperiode mogen Oostenrijk en Finland, onder voorbehoud van machtiging van de Commissie, in een passende vorm tijdelijke en degressieve nationale steun verlenen aan de producenten van landbouwgrondstoffen die onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallen.
Deze steun mag worden gedifferentieerd, met name per regio.
2
De Commissie verleent machtiging voor de in lid 1 bedoelde steun:
- —
wanneer de door een nieuwe Lid-Staat verstrekte gegevens aantonen dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen het niveau van de steun die vóór de toetreding per produkt aan zijn producenten werd verleend en de steun die krachtens het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden verleend;
- —
binnen de grenzen van een aanvankelijk bedrag dat ten hoogste gelijk is aan het verschil.
Aanvankelijke verschillen van minder dan 10% worden niet beschouwd als aanzienlijk.
De machtigingen van de Commissie:
- —
worden evenwel toegekend overeenkomstig de internationale verbintenissen van de verruimde Gemeenschap;
- —
houden, wat varkensvlees, eieren en pluimvee betreft, rekening met de prijsaanpassing van voeders;
- —
worden evenwel niet verleend voor tabak.
3
Het in lid 2 bedoelde steunbedrag wordt berekend per landbouwgrondstof. Bij deze berekening wordt met name rekening gehouden met prijsondersteuningsmaatregelen van interventiemechanismen of andere mechanismen, de toekenning van steun gelieerd aan de oppervlakte, de prijzen, de geproduceerde hoeveelheid of de produktie-eenheid en de toekenning van steun aan bedrijven voor specifieke produkten.
4
De machtiging van de Commissie:
- ·
bevat voorschriften inzake het maximale aanvangsniveau van de steun, het tempo waarin deze steun wordt verlaagd en, in voorkomend geval, de voorwaarden waaronder deze steun wordt verleend, waarbij mede rekening wordt gehouden met andere steunmaatregelen die voortvloeien uit de communautaire wetgeving en die niet in het onderhavige artikel zijn vermeld;
- ·
wordt verleend onder voorbehoud van de aanpassingen die nodig zouden kunnen zijn:
- —
in verband met ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
- —
in verband met de ontwikkeling van het prijspeil in de Gemeenschap.
Indien deze aanpassingen noodzakelijk blijken, wordt het bedrag van de steun of de voorwaarden waaronder steun wordt verleend op verzoek van de Commissie of op grond van een besluit van deze Instelling, gewijzigd.
5
Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 verleent de Commissie krachtens lid 1 in het bijzonder machtiging voor de in bijlage XIII bedoelde nationale steun, zulks binnen de grenzen en onder de voorwaarden als neergelegd in die bijlage.
Artikel 139
1
De Commissie machtigt Oostenrijk en Finland tot de handhaving van steunmaatregelen die geen verband houden met een bijzondere produktie en die derhalve niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het steunbedrag krachtens artikel 138, lid 3. Uit dien hoofde zijn met name steunmaatregelen voor bedrijven toegestaan.
2
De in lid 1 bedoelde steunmaatregelen zijn onderworpen aan het bepaalde in artikel 138, lid 4.
Steunmaatregelen van dezelfde aard die voortvloeien uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid of verenigbaar zijn met de communautaire wetgeving, worden daarop in mindering gebracht.
3
Steunmaatregelen waarvoor op grond van dit artikel machtiging is verleend, worden uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode afgeschaft.
4
Investeringssteun valt niet onder lid 1.
Artikel 140
De Commissie machtigt Oostenrijk en Finland om de in bijlage XIV bedoelde nationale overgangssteun te verlenen binnen de grenzen en onder de voorwaarden neergelegd in die bijlage. In haar machtiging bepaalt de Commissie het aanvangsniveau van de steun, voor zover dat niet reeds voortvloeit uit de bepalingen van die bijlage, alsmede het tempo waarin de steun wordt verlaagd.
Artikel 141
Indien ten gevolge van de toetreding ernstige moeilijkheden blijven bestaan ook nadat het bepaalde in de artikelen 138, 139, 140 en 142 en in de andere maatregelen voortvloeiende uit de Gemeenschap bestaande voorschriften volledig zijn toegepast, kan de Commissie Finland machtiging verlenen om nationale steun aan producenten toe te kennen ten einde hun volledige integratie in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te vergemakkelijken.
Artikel 142
1
De Commissie machtigt Finland en Zweden om nationale steun op lange termijn te verlenen met het oog op de handhaving van de landbouwactiviteiten in specifieke gebieden. Deze gebieden omvatten de landbouwarealen benoorden de 62 °N en bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteit bijzonder moeilijk maken.
2
De in lid 1 bedoelde gebieden worden door de Commissie vastgesteld, waarbij zij met name rekening houdt met:
- —
de geringe bevolkingsdichtheid;
- —
het aandeel van de landbouwoppervlakte in de totale oppervlakte;
- —
het aandeel van de landbouwoppervlakte waarop akkerbouwgewassen voor menselijke voeding worden gekweekt in de gebruikte landbouwoppervlakte.
3
De in lid 1 bedoelde steun kan worden gerelateerd aan fysieke produktiefactoren, zoals de oppervlakte landbouwgrond of het aantal dieren, rekening houdend met de in de gemeenschappelijke marktordeningen neergelegde beperkingen, alsmede met de historische produktiepatronen van elk bedrijf, maar mogen niet:
- —
gekoppeld zijn aan de toekomstige produktie,
- —
of leiden tot een verhoging van de produktie of van het algemene steunniveau, geconstateerd tijdens een door de Commissie vast te stellen referentieperiode die vóór de toetreding is gelegen.
De steun kan per gebied worden gedifferentieerd.
De steun kan met name worden verleend om:
- —
traditionele grondstoffenproduktie en verwerkingsactiviteiten die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, in stand te houden;
- —
de produktie-, afzet- en verwerkingsstructuren van de landbouwprodukten te verbeteren;
- —
de afzet van die produkten te vergemakkelijken;
- —
het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.
Artikel 143
1
Van de in de artikelen 138 tot en met 142 bedoelde steun alsmede van elke andere nationale steun waarvoor in het kader van deze akte machtiging van de Commissie is vereist, wordt kennis gegeven aan deze Instelling. Steun kan niet worden verleend zolang deze machtiging niet is verleend.
Door de nieuwe Lid-Staten voor de toetreding gedane mededelingen van bestaande of overwogen steunmaatregelen worden beschouwd als kennisgevingen die op de dag van toetreding zijn gedaan.
2
Wat de in artikel 142 bedoelde steun betreft, dient de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijf jaar een verslag in over:
de verleende machtigingen;
de resultaten van de steun waarvoor deze machtigingen zijn verleend.
Met het oog op de opstelling van dit verslag verschaffen de Lid-Staten waarvoor de machtigingen zijn bestemd, de Commissie tijdig gegevens over de gevolgen van de verleende steun, waarbij zij een beeld verstrekken van de ontwikkeling die in de landbouweconomie van de betrokken gebieden is geconstateerd.
Artikel 144
Wat de in de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag bedoelde steunmaatregelen betreft:
- a.
worden van de voor de toetreding in de nieuwe Lid-Staten toepasselijke steunmaatregelen alleen die maatregelen die vóór 30 april 1995 aan de Commissie mede zijn gedeeld, beschouwd als ‘bestaande’ steunmaatregelen in de zin van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag;
- b.
worden bestaande steunmaatregelen en plannen om steunmaatregelen in te voeren of te wijzigen, welke vóór de toetreding ter kennis van de Commissie zijn gebracht, beschouwd als steunmaatregelen en plannen waarvan op de datum van toetreding kennis is gegeven.
Hoofdstuk II. Andere bepalingen
Artikel 145
1
Alle openbare voorraden die op 1 januari 1995 door de nieuwe Lid-Staten worden aangehouden ingevolge hun marktondersteuningsbeleid, worden door de Gemeenschap overgenomen tegen de waarde voortvloeiend uit de toepassing van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1883/78 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie.
2
Alle voorraden produkten die zich op 1 januari 1995 op het grondgebied van de nieuwe Lid-Staten in het vrije verkeer bevinden en die de normaal geachte overdrachtshoeveelheid overschrijden, moeten door deze Lid-Staten te hunnen laste worden afgebouwd in het kader van nader te omschrijven communautaire procedures en binnen termijnen die moeten worden bepaald volgens de procedure van artikel 149, lid 1. Het begrip ‘normale overdrachtshoeveelheid’ wordt voor elk produkt omschreven aan de hand van de criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening.
3
De in lid 1 bedoelde voorraden worden in mindering gebracht op de hoeveelheid die de normale overdrachtshoeveelheid overschrijdt.
Artikel 146
Vervallen.
Artikel 147
Indien in de landbouwsector de handel tussen een of meer nieuwe Lid-Staten en de Gemeenschap in haar huidige samenstelling of de handel tussen de nieuwe Lid-Staten onderling tot ernstige verstoringen leidt op de markt van Oostenrijk of Finland voor 1 januari 2000, neemt de Commissie op verzoek van de betrokken Lid-Staat, binnen 24 uur na de ontvangst van zo'n verzoek, een beslissing over de door haar noodzakelijk geachte vrijwaringsmaatregelen. De aldus getroffen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.
Artikel 148
1
Behoudens andersluidende bepalingen voor specifieke gevallen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de bepalingen vast die nodig zijn ter uitvoering van deze Titel.
2
De Raad kan, op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen overgaan tot aanpassing van de in deze titel neergelegde regels die noodzakelijk kunnen blijken ingeval van wijzigingen van communautaire regelingen.
Artikel 149
1
Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe Lid-Staten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten overeenkomstig het bepaalde in deze titel, worden deze maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG of, naargelang van het geval, van de desbetreffende artikelen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten. Deze maatregelen kunnen worden genomen gedurende een tijdvak dat verstrijkt op 31 december 1997; de toepassing ervan is beperkt tot die datum.
2
De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het Europees Parlement het in lid 1 bedoelde tijdvak verlengen.
Artikel 150
1
De overgangsmaatregelen betreffende de toepassing van de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die niet in deze akte zijn vermeld, met inbegrip van de maatregelen op structuurgebied, die noodzakelijk zijn geworden door de toetreding, worden vóór de toetreding vastgesteld volgens de procedure van lid 3, en treden ten vroegste op de datum van toetreding in werking.
2
De in lid 1 bedoelde overgangsmaatregelen omvatten met name de aanpassing van de besluiten die ten gunste van de huidige Lid-Staten voorzien in de co-financiering van bepaalde acties op het gebied van de statistiek en de uitgavencontrole.
Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden ook voorzien in een nationale steun die ten hoogste gelijk is aan het verschil tussen de vóór de toetreding in een nieuwe Lid-Staat geconstateerde prijs en de prijs die voortvloeit uit de toepassing van deze akte, welke steun kan worden verleend aan privé-ondernemers — natuurlijke of rechtspersonen — die op 1 januari 1995 voorraden aanhouden van produkten als bedoeld in artikel 138, lid 1, of voortvloeiende uit de verwerking van die produkten.
3
De in lid 1 en 2 bedoelde overgangsmaatregelen worden door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. Maatregelen inzake oorspronkelijk door de Commissie vastgestelde besluiten worden echter door deze Instelling vastgesteld overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 149, lid 1.
Titel VII. Andere bepalingen
Artikel 151
1
De in de lijst in bijlage XV van deze Akte genoemde besluiten zijn ten aanzien van de nieuwe Lid-Staten van toepassing op de wijze als bepaald in die bijlage.
2
Naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de nieuwe Lid-Staten kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen voor 1 januari 1995 maatregelen nemen houdende tijdelijke afwijkingen van de besluiten van de Instellingen die tussen 1 januari 1994 en de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag zijn vastgesteld.
Artikel 152
1
Tot 1 januari 1996 kan een nieuwe Lid-Staat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economische leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.
Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige Lid-Staten verzoeken gemachtigd te worden vrijwaringsmaatregelen te nemen ten opzichte van een of meer van de nieuwe Lid-Staten.
2
Op verzoek van de betrokken Staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.
In geval van ernstige economische moeilijkheden spreekt de Commissie zich op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken Lid-Staat uit binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het met redenen omkleed verzoek. De aldus genomen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.
3
De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van het EG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en deze Akte inhouden, voor zover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren.
Artikel 153
Teneinde de goede werking van de interne markt niet te verstoren mag de tenuitvoerlegging van de nationale voorschriften van de nieuwe Lid-Staten gedurende de in deze Akte bedoelde overgangsperioden niet leiden tot grenscontroles tussen de Lid-Staten.
Vijfde Deel Bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze akte
Titel I. Het in werking stellen van de instellingen
Artikel 154
Het Europees Parlement komt uiterlijk een maand na de toetreding bijeen. Het brengt in zijn Reglement van Orde de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn geworden door deze toetreding.
Artikel 155
De Raad brengt in zijn Reglement van Orde de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.
Artikel 156
1
Onmiddellijk bij de toetreding wordt de Commissie aangevuld door de benoeming van drie extra leden. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
2
De Commissie brengt in haar Reglement van Orde de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.
Artikel 157
1
Onmiddellijk bij de toetreding worden bij het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg drie rechters benoemd.
2
a
De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 1 benoemde rechters bij het Hof van Justitie loopt op 6 oktober 1997 af. Deze rechter wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere twee rechters loopt op 6 oktober 2000 af.
b
De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 1 benoemde rechters bij het Gerecht van eerste aanleg loopt op 31 augustus 1995 af. Deze rechter wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere twee rechters loopt op 31 augustus 1998 af.
3
Onmiddellijk bij de toetreding worden die extra advocaten-generaal benoemd.
4
De ambtstermijn van een van de overeenkomstig lid 3 benoemde advocaten-generaal loopt op 6 oktober 1997 af. De ambtstermijn van de andere advocaten-generaal loopt op 6 oktober 2000 af.
5
a
Het Hof brengt in zijn reglement voor de procesvoering de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.
b
Het Gerecht van eerste aanleg brengt in overeenstemming met het Hof van Justitie in zijn reglement voor de procesvoering de aanpassingen aan welke door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.
c
Het aldus aangepaste reglement voor de procesvoering moet door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.
6
Voor het wijzen van vonnis in zaken die op 1 januari 1995 bij het Hof of het Gerecht aanhangig zijn en waarvoor de mondelinge procedure voor deze datum is geopend, komen het Hof en het Gerecht in voltallige zitting of de Kamers bijeen in de samenstelling van voor de toetreding en passen zij het reglement voor de procesvoering toe zoals dit op 31 december 1994 gold.
Artikel 158
Onmiddellijk bij de toetreding wordt de Rekenkamer aangevuld door de benoeming van drie nieuwe leden. De ambtstermijn van één van de aldus benoemde leden loopt op 20 december 1995 af. Dit lid wordt door het lot aangewezen. De ambtstermijn van de andere leden loopt op 9 februari 2000 af.
Artikel 159
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Economisch en Sociaal Comité aangevuld door de benoeming van 33 leden die de verschillende sectoren van het economische en sociale leven van de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
Artikel 160
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Comité van de Regio's aangevuld door de benoeming van 33 leden die de regionale en lokale lichamen in de nieuwe Lid-Staten vertegenwoordigen. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
Artikel 161
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aangevuld door de benoeming van twaalf extra leden. Voor Oostenrijk, Finland en Zweden worden vier nieuwe leden benoemd. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
Artikel 162
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangevuld door de benoeming van vijf nieuwe leden. Voor Oostenrijk en Zweden worden twee leden benoemd en voor Finland één. Het mandaat van de aldus benoemde leden eindigt op hetzelfde tijdstip als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
Artikel 163
Onmiddellijk bij de toetreding wordt het Monetair Comité aangevuld door de benoeming van twee leden voor elk van de nieuwe Lid-Staten. Hun mandaat verstrijkt terzelfder tijd als het mandaat van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.
Artikel 164
De door de toetreding noodzakelijk geworden aanpassingen van de Statuten en van de Reglementen van Orde van de bij de oorspronkelijke Verdragen ingestelde Comités geschieden zo spoedig mogelijk na de toetreding.
Artikel 165
1
Voor wat de in bijlage XVI vermelde Comités betreft, verstrijkt het mandaat der nieuwe leden tegelijk met dat van de leden die op het tijdstip van de toetreding zitting hebben in die Comités.
2
De in bijlage XVII vermelde Comités worden volledig vernieuwd op het tijdstip van de toetreding.
Titel II. Toepassing van de besluiten der instellingen
Artikel 166
Vanaf het tijdstip van toetreding wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het Euratom-Verdrag, alsmede de aanbevelingen en beschikkingen in de zin van artikel 14 van het EGKS-Verdrag, eveneens tot de nieuwe Lid-Staten zijn gericht, en dat daarvan kennis is gegeven aan deze Staten, voor zover van deze richtlijnen, aanbevelingen en beschikkingen aan alle huidige Lid-Staten kennis is gegeven. Behoudens wat betreft richtlijnen en beschikkingen die in werking treden overeenkomstig artikel 191, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, wordt ervan uitgegaan dat van deze richtlijnen, aanbevelingen en beschikkingen onmiddellijk bij de toetreding kennis is gegeven aan de nieuwe Lid-Staten.
Artikel 167
De toepassing in elk der nieuwe Lid-Staten van de in de lijst die is opgenomen in bijlage XVIII van deze Akte voorkomende besluiten kan worden uitgesteld tot de in die lijst vermelde data, en onder de in die lijst gestelde voorwaarden.
Artikel 168
De nieuwe Lid-Staten stellen de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf het tijdstip van toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het Euratom-Verdrag alsmede aan de beschikkingen en aanbevelingen in de zin van artikel 14 van het EGKS-Verdrag, tenzij in de lijst die is opgenomen in bijlage XIX of in andere bepalingen van de onderhavige Akte een bepaalde termijn is vastgesteld.
Artikel 169
1
Indien besluiten van de Instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en de noodzakelijke aanpassingen niet in deze Akte of de bijlagen daarvan zijn voorzien, worden deze aanpassingen aangebracht overeenkomstig de procedure van lid 2. Deze aanpassingen treden onmiddellijk bij de toetreding in werking.
2
De daartoe noodzakelijke teksten worden, op voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, of door de Commissie vastgesteld, naar gelang de oorspronkelijke besluiten door de ene dan wel door de andere Instelling zijn aangenomen.
Artikel 170
De voor de toetreding aanvaarde teksten van de besluiten van de Instellingen die door de Raad of de Commissie in de Finse en de Zweedse taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de huidige negen talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.
Artikel 171
Van de op het tijdstip van toetreding bestaande overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen die ingevolge de toetreding onder de werkingssfeer van artikel 65 van het EGKS-Verdrag vallen, moet aan de Commissie kennis worden gegeven binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding. Alleen overeenkomsten en besluiten waarvan kennis is gegeven, blijven voorlopig van kracht totdat de Commissie heeft beslist. Dit artikel is evenwel niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen die op de datum van toetreding reeds onder de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 25 bij de EER-Overeenkomst vallen.
Artikel 172
1
Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat alle relevante kennisgevingen of informatie die vóór de toetreding krachtens de EER-Overeenkomst aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of aan het Permanent Comité van de EVA-Staten is toegezonden, onverwijld aan de Commissie wordt doorgezonden. Voor de toepassing van de betreffende Gemeenschapsbepalingen wordt deze doorzending beschouwd als kennisgeving of informatie aan de Commissie.
2
Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat gevallen die onmiddellijk vóór de toetreding krachtens de artikelen 53, 54, 57, 61 en 62 of 65 van de EER-Overeenkomst of de artikelen 1 of 2 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden behandeld en die ingevolge de toetreding onder de bevoegdheid van de Commissie vallen, met inbegrip van gevallen waarin de feiten dateren van vóór de datum van toetreding, onverwijld worden doorgezonden aan de Commissie, die deze gevallen zal blijven behandelen als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen, een en ander met inachtneming van het recht van de verdediging.
3
Gevallen die krachtens artikel 53 of 54 van de EER-Overeenkomst of de artikelen 1 of 2 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst door de Commissie worden behandeld en die ingevolge de toetreding onder artikel 85 of 86 van het EG-Verdrag of artikel 65 of 66 van het EGKS-Verdrag vallen, met inbegrip van gevallen waarvan de feiten van vóór de datum van toetreding dateren, worden door de Commissie behandeld als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen.
4
Individuele vrijstellingsbeschikkingen en beschikkingen waarin geen vrijstelling wordt verleend, die voor de datum van toetreding krachtens artikel 53 van de EER-Overeenkomst of artikel 1 van Protocol nr. 25 bij die Overeenkomst zijn vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of de Commissie en die betrekking hebben op gevallen die ingevolge de toetreding onder artikel 85 van het EG-Verdrag of artikel 65 van het EGKS-Verdrag vallen, blijven, na de toetreding, ten aanzien van artikel 85 van het EG-Verdrag, of, naargelang van het geval, artikel 65 van het EGKS-Verdrag, van kracht tot de in die beschikkingen vermelde datum of totdat de Commissie overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht een met redenen omkleed andersluidend besluit neemt.
5
De door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens artikel 61 van de EER-Overeenkomst vóór de toetreding vastgestelde beschikkingen die ingevolge de toetreding onder artikel 92 van het EG-Verdrag vallen, blijven vanaf de toetreding ten aanzien van artikel 92 van het EG-Verdrag van kracht tenzij de Commissie een andersluidende besluit[lees: andersluidend besluit] neemt uit hoofde van artikel 93 van het EG-Verdrag. Het bepaalde in dit lid geldt niet voor beschikkingen die onder de procedure van artikel 64 van de EER-Overeenkomst vallen. Onverminderd lid 2, wordt staatssteun die in 1994 door de nieuwe Lid-Staten is verleend, maar waarvan in strijd met de EER-Overeenkomst of daaruit voortvloeiende regelingen geen kennis is gegeven aan de Toezichthoudende Autoriteit of waarvan wel kennis is gegeven maar waarvan de verlening heeft plaatsgevonden voordat de Toezichthoudende Autoriteit een beschikking had vastgesteld, niet beschouwd als bestaande staatssteun op grond van artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag.
6
Vanaf de datum van toetreding dragen de nieuwe Lid-Staten er zorg voor dat alle andere gevallen waarin de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in het kader van de toezichtsprocedure uit hoofde van de EER-Overeenkomst vóór de toetreding is ingeschakeld, onverwijld aan de Commissie worden toegezonden. De Commissie behandelt deze gevallen als gevallen die onder de desbetreffende Gemeenschapsbepalingen vallen, een en ander met inachtneming van het recht van de verdediging.
7
Onverminderd de leden 4 en 5 blijven beschikkingen van de Toezichthoudende Autoriteit na de toetreding van toepassing tenzij de Commissie overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht, een met redenen omkleed andersluidend besluit neemt.
Artikel 173
De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en van de bevolking op het grondgebied van de nieuwe Lid-Staten tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden overeenkomstig artikel 33 van het Euratom-Verdrag, door deze Staten aan de Commissie medegedeeld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding.
Titel III. Slotbepalingen
Artikel 174
De aan deze Akte gehechte bijlagen I tot en met XIX en de Protocollen nr. 1 tot en met nr. 10 maken daar een integrerend deel van uit.
Artikel 175
De Regering van de Franse Republiek zendt aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toe van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van die bij haar nedergelegde verdragen waarbij dit Verdrag is gewijzigd.
Artikel 176
De Regering van de Italiaanse Republiek zendt aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Portugese, de Nederlandse en de Spaanse taal toe van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verdragen tot wijziging of aanvulling daarvan, met inbegrip van de Verdragen betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, van de Helleense Republiek en van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en het Verdrag betreffende de Europese Unie.
De teksten van deze Verdragen die zijn opgesteld in de Finse en de Zweedse taal, worden aan de onderhavige Akte gehecht. Deze teksten zijn op gelijke wijze authentiek als de teksten van de in de eerste alinea genoemde Verdragen die zijn opgesteld in de negen huidige talen.
Artikel 177
De Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie zal een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de internationale overeenkomsten die zijn nedergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal, aan de Regeringen van de nieuwe Lid-Staten toezenden.
Bijlage I.
Lijst als bedoeld in artikel 29 van het Toetredingsverdrag
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Bijlage II.
Lijst bedoeld in artikel 30 van de Toetredingsakte
I. Handelspolitiek
- 1.
394 R 0517: Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielprodukten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (PB nr. L 67 van 10.3.1994, blz. 1).
Bijlage III A moet worden aangevuld met de vermelding van produkten van oorsprong uit andere landen dan die vermeld in bijlage II, waarvoor het in het vrije verkeer brengen op 31 december 1993 in de nieuwe Lid-Staten was onderworpen aan kwantitatieve beperkingen. Derhalve moeten de woorden ‘uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 288/82’ in artikel 2, lid 1, derde streepje worden geschrapt.
Zweden:
Indien nodig en passend moeten de nieuwe kwantitatieve beperkingen in de kwantitatieve tabellen in de bijlagen III B, IV en VI worden vermeld om rekening te houden met de bestaande handelspatronen van Zweden.
Oostenrijk en Finland:
Indien nodig en passend moeten de nieuwe kwantitatieve beperkingen in de kwantitatieve tabellen in de bijlagen III B, IV en VI worden vermeld om rekening te houden met de toetreding van Oostenrijk en Finland.
- 2.
392 R 3951: Verordening (EEG) nr. 3951/92 van de Raad van 29 december 1992 betreffende de invoerregeling voor sommige textielprodukten van oorsprong uit Taiwan (PB nr. L 405 van 31 december 1992, blz. 6), gewijzigd bij:
- —
394 R 217: Verordening (EG) nr. 217/94 van de Raad van 24 januari 1994 (PB nr. L 28 van 2 februari 1994, blz. 1).
Zweden
Indien nodig en passend moeten de nieuwe kwantitatieve beperkingen in de kwantitatieve tabellen in bijlage II worden vermeld om rekening te houden met de bestaande handelspatronen van Zweden.
Oostenrijk en Finland:
Indien nodig en passend moeten de nieuwe kwantitatieve beperkingen in de kwantitatieve tabellen in bijlage II worden vermeld om rekening te houden met de bestaande handelspatronen van Oostenrijk en Finland.
II. Visserij
- 1.
392 R 3759: Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 (PB nr. L 388 van 31.12.1992, blz. 1).
De wijzigingen die in de bijlagen I en VI van deze verordening moeten worden aangebracht ten einde daarin nieuwe soorten op te nemen, zullen gedurende de interimperiode, op voorstel van de Commissie, aan de hand van de door de huidige Lid-Staten en de nieuwe Lid-Staten te verschaffen gegevens worden aangebracht.
De wijzigingen die in artikel 5 moeten worden aangebracht ten einde de Lid-Staten te machtigen de producentenorganisaties exclusieve erkenning te verlenen, zullen gedurende de interimperiode, op voorstel van de Commissie worden aangebracht.
- 2.
393 R 2210: Verordening (EEG) nr. 2210/93 van de Commissie van 26 juli 1993 inzake mededelingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten en produkten van de aquacultuur (PB nr. L 197 van 6.8.1993, blz. 8).
Voorafgaand aan de toetreding zal overeenkomstig de daartoe bestemde procedure een lijst van representatieve markten en havens worden opgesteld.
Bijlage III
Vervallen.
Bijlage IV
Vervallen.
Bijlage V
Vervallen.
Bijlage VI. In de artikelen 54, 73, 97 en 126 van de Toetredingsakte bedoelde lijst
I. Douanewetgeving
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 (PB nr. L 302 van 19.10.1992) en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (PB nr. L 253 van 11.10.1993), als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3665/93 van de Commissie van 21 december 1993 (PB nr. L 335 van 31.12.1993) en protocollen van oorsprong, opgenomen in door de Gemeenschap gesloten preferentiële overeenkomsten:
Onverminderd de volgende bepalingen, is deze communautaire wetgeving met ingang van de datum van toetreding op de nieuwe Lid-Staten van toepassing.
- 1.
Artikelen 22 tot en met 27 van de Raadsverordening en 35 tot en met 140 van de Commissieverordening betreffende de oorsprong van goederen, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3665/93 van de Commissie van 21 december 1993 (PB nr. L 335 van 31 december 1993) en protocollen van oorsprong, opgenomen in door de Gemeenschap gesloten preferentiële overeenkomsten:
- 1.
Onverminderd de toepassing van uit de handelspolitiek van de Gemeenschap voortvloeiende maatregelen, worden bewijzen van oorsprong die door derde landen naar behoren zijn afgegeven in het kader van door de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland of het Koninkrijk Zweden met die landen gesloten preferentiële overeenkomsten of in het kader van de nationale wetgeving van de nieuwe Lid-Staten, in de respectieve nieuwe Lid-Staten aanvaard, mits:
- —
het bewijs van oorsprong en het vervoersdocument uiterlijk op de dag voor de toetreding zijn afgegeven;
- —
het bewijs van oorsprong uiterlijk 4 maanden na de toetreding bij de douaneautoriteiten is ingediend.
- 2.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de in het kader van overeenkomsten met derde landen verleende vergunningen voor ‘erkende exporteurs’ te handhaven, mits:
- —
daarin ook is voorzien in de door die landen met de Unie in haar huidige samenstelling gesloten overeenkomsten;
- —
de erkende exporteurs de communautaire regels van oorsprong toepassen.
Deze vergunningen worden uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, overeenkomstig de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
Verzoeken om controle achteraf van de onder 1, 2 en 4 bedoelde bewijzen van oorsprong worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de Unie in haar huidige samenstelling en van de nieuwe Lid-Staten aanvaard gedurende een periode van twee jaar na afgifte van het betrokken bewijs van oorsprong.
- 4.
Indien het bewijs van oorsprong en/of de vervoersdocumenten vóór de toetreding zijn afgegeven, en douaneformaliteiten nodig zijn voor de handel in goederen tussen de nieuwe Lid-Staten en de Unie in haar huidige samenstelling of tussen de nieuwe Lid-Staten onderling, zijn de bepalingen van Titel V van Protocol nr. 4 betreffende de regels van oorsprong en van Titel V van Protocol nr. 3 van de vrijhandelsovereenkomsten tussen de EG en de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland het Koninkrijk Zweden van toepassing.
- 2.
Artikel 76 van de Raadsverordening en de artikelen 253 tot en met 289 van de Commissieverordening betreffende vereenvoudigde procedures
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vergunningen voor periodieke aangifte die vóór de toetreding zijn verleend, te handhaven onder de voorwaarden waaronder die zijn verleend.
- 2.
Deze vergunningen worden uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
Artikelen 98 tot en met 113 van de Raadsverordening en 503 tot en met 548 van de Commissieverordening betreffende douane-entrepots:
- 1.
Onverminderd punt 2 zijn de nieuwe Lid-Staten gemachtigd de vergunningen voor douane-entrepots die vóór de toetreding zijn verleend, te handhaven onder de voorwaarden waaronder die waren afgegeven.
- 2.
De onder 1 bedoelde vergunningen worden uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe vergunningen die worden afgegeven onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving.
- 3.
De procedure wordt afgewikkeld onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Als deze afwikkeling leidt tot een douaneschuld, wordt het betaalde bedrag beschouwd als eigen middelen van de Gemeenschap. Indien het bedrag van de douaneschuld bepaald wordt op basis van de tariefindeling van de invoergoederen, de douanewaarde en de hoeveelheid van de invoergoederen op het tijdstip van de aanvaarding van de aangifte tot plaatsing in een douane-entrepot, en indien deze aangifte vóór de toetreding was aanvaard, worden deze elementen bepaald aan de hand van de wetgeving die vóór de toetreding van toepassing was in de betrokken nieuwe Lid-Staat.
- 4.
Artikelen 114 tot en met 129 van de Raadsverordening en 549 tot en met 649 van de Commissieverordening betreffende actieve veredeling:
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vóór de toetreding afgegeven vergunningen voor actieve veredeling tot het verstrijken van hun geldigheid, maar uiterlijk tot 1 jaar na de toetreding, te handhaven onder de voorwaarden waaronder zij zijn verleend.
- 2.
Indien de geldigheid van de onder 1 bedoelde vergunningen later dan 1 jaar na de toetreding verstrijkt, worden deze vergunningen uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
De procedure wordt afgewikkeld onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Als deze afwikkeling leidt tot een douaneschuld, wordt het betaalde bedrag beschouwd als eigen middelen van de Gemeenschap. Indien het bedrag van de douaneschuld bepaald wordt op basis van de tariefindeling, hoeveelheid, douanewaarde en oorsprong van de invoergoederen op het tijdstip van de aanvaarding van de aangifte voor actieve veredeling en indien deze aangifte vóór de toetreding werd aanvaard, worden deze elementen bepaald aan de hand van de wetgeving die vóór de toetreding van toepassing was in de betrokken nieuwe Lid-Staat. Om, ingeval de afwikkeling leidt tot een douaneschuld, de gelijkheid van de in de Unie in haar huidige samenstelling en in de nieuwe Lid-Staten gevestigde vergunninghouders te waarborgen, moet met ingang van de toetredingsdatum compensatierente worden betaald over de krachtens de communautaire wetgeving toepasselijke invoerrechten.
- 4.
Indien de aangifte tot actieve veredeling aanvaard is in het kader van een teruggave-regeling, vindt teruggave plaats onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving, door en op kosten van de nieuwe Lid-Staat waar de douaneschuld in verband waarmee teruggave wordt gevraagd, vóór de toetreding was ontstaan.
- 5.
Artikelen 130 tot en met 136 van de Raadsverordening en 650 tot en met 669 van de Commissieverordening betreffende behandeling onder douanetoezicht:
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vergunningen voor behandeling onder douanetoezicht die vóór de toetreding zijn afgegeven, tot het verstrijken van hun geldigheid, maar uiterlijk 1 jaar na de toetreding, te handhaven onder de voorwaarden waaronder zij zijn verleend.
- 2.
Indien de geldigheid van de onder 1 bedoelde vergunningen later dan 1 jaar na de toetreding verstrijkt, worden deze vergunningen uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
De procedure wordt afgewikkeld onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Als deze afwikkeling leidt tot een douaneschuld, wordt het betaalde bedrag beschouwd als eigen middelen van de Gemeenschap.
- 6.
Artikelen 137 tot en met 144 van de Raadsverordening en 670 tot en met 747 van de Commissieverordening betreffende tijdelijke invoer:
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vergunningen tot tijdelijke invoer die vóór de toetreding zijn afgegeven, tot het verstrijken van hun geldigheid, maar uiterlijk tot 1 jaar na de toetreding, te handhaven onder de voorwaarden waaronder zij zijn verleend.
- 2.
Indien de geldigheid van de onder 1 bedoelde vergunningen later dan 1 jaar na de toetreding verstrijkt, worden deze vergunningen uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
De procedure wordt afgewikkeld onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Als deze afwikkeling leidt tot een douaneschuld, wordt het betaalde bedrag beschouwd als eigen middelen van de Gemeenschap. Indien het bedrag van de douaneschuld bepaald wordt op basis van de tariefindeling, hoeveelheid, douanewaarde en oorsprong van de invoergoederen op het tijdstip van de aanvaarding van de aangifte tot plaatsing onder de regeling tijdelijke invoer en indien deze aangifte vóór de toetreding werd aanvaard, worden deze elementen bepaald aan de hand van de wetgeving die vóór de toetreding van toepassing was in de betrokken nieuwe Lid-Staat.
Om, ingeval de afwikkeling leidt tot een douaneschuld, de gelijkheid van de in de Unie in haar huidige samenstelling en in de nieuwe Lid-Staten gevestigde vergunninghouders te waarborgen, moet met ingang van de toetredingsdatum compensatierente worden betaald over de krachtens de communautaire wetgeving toepasselijke invoerrechten.
- 7.
Artikelen 145 tot en met 160 van de Raadsverordening en 748 tot en met 787 van de Commissieverordening betreffende passieve veredeling:
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vergunningen voor passieve veredeling die vóór de toetreding zijn afgegeven, tot het verstrijken van hun geldigheid, maar uiterlijk tot 1 jaar na de toetreding, te handhaven onder de voorwaarden waaronder zij zijn verleend.
- 2.
Indien de geldigheid van de onder 1 bedoelde vergunningen later dan 1 jaar na de toetreding verstrijkt, worden deze vergunningen uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe, onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving afgegeven vergunningen.
- 3.
De procedure wordt afgewikkeld onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Het bedrag van de douaneschuld wordt echter bepaald volgens de wetgeving die vóór de toetreding van toepassing was in de nieuwe Lid-Staat waar de vergunning voor passieve veredeling was aanvaard.
- 8.
Artikelen 166 tot en met 181 van de Raadsverordening en 799 tot en met 840 van de Commissieverordening betreffende vrije zones en vrije entrepots:
- 1.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd vóór de toetreding ingestelde of toegestane vrije zones en vrije entrepots te handhaven onder de voorwaarden waaronder zij zijn ingesteld of toegestaan indien zij met ingang van de datum van toetreding aan de voorwaarden van de communautaire wetgeving voldoen.
- 2.
Indien de onder 1 bedoelde vrije zones en vrije entrepots niet aan de voorwaarden van de communautaire wetgeving voldoen, zijn de nieuwe Lid-Staten gemachtigd de vóór de toetreding ingestelde of toegestane vrije zones en vrije entrepots tot uiterlijk 1 jaar na de toetreding te handhaven.
- 3.
De in punt 1 bedoelde vergunningen worden uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door overeenkomstig de communautaire wetgeving verleende vergunningen.
- 4.
De bevoegde autoriteiten van de nieuwe Lid-Staten hechten uiterlijk 1 jaar na de toetreding hun goedkeuring aan de voorraadadministratie van de ondernemers in de vrije zones. Deze goedkeuring wordt verleend overeenkomstig de communautaire wetgeving.
- 5.
De nieuwe Lid-Staten zijn gemachtigd de vergunningen voor het plaatsen onder de douaneregelingen bedoeld in artikel 173, onder c), d) en e), van de Raadsverordening, van goederen die zich in een vrije zone of in vrije entrepots bevinden, tot het verstrijken van de geldigheid doch uiterlijk tot 1 jaar na de toetreding, te handhaven onder de voorwaarden waaronder de vergunningen zijn verleend.
- 6.
Indien de geldigheid van de in punt 5 bedoelde vergunningen later dan 1 jaar na de toetreding verstrijkt, worden deze vergunningen uiterlijk 1 jaar na de toetreding vervangen door nieuwe vergunningen overeenkomstig de communautaire wetgeving.
- 9.
Artikelen 201 tot en met 232 van de Raadsverordening en 868 tot en met 876 van de Commissieverordening betreffende boeking en navordering:
De navordering geschiedt onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Indien de boeking echter vóór de datum van toetreding plaatsvond, geschiedt de invordering onder de voorwaarden van, door en ten bate van de betrokken nieuwe Lid-Staat.
- 10.
Artikelen 235 tot en met 242 van de Raadsverordening en 877 tot en met 912 van de Commissieverordening betreffende terugbetaling en kwijtschelding van rechten:
Terugbetaling en kwijtschelding van rechten geschieden onder de voorwaarden van de communautaire wetgeving. Indien echter de rechten waarvoor terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, vóór de datum van toetreding geboekt zijn, geschiedt terugbetaling of kwijtschelding onder de voorwaarden van, door en ten laste van de betrokken nieuwe Lid-Staat.
Bijlage VII
Vervallen.
Bijlage VIII.
Bepalingen als bedoeld in artikel 69 van de Toetredingsakte
- 1.
391 L 0173: Richtlijn 91/173/EEG van de Raad van 21 maart 1991 (pentachloorfenol) houdende negende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 85 van 5.4.1991, blz. 34).
- 2.
391 L 0338: Richtlijn 91/338/EEG van de Raad van 18 juni 1991 (cadmium) houdende tiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 186 van 12.7.1991, blz. 59).
Punt 2.1 van de bijlage bij de richtlijn betreffende het gebruik van cadmium als stabilisator in PVC.
- 3.
389 L 0677: Richtlijn 89/667/EEG van de Raad van 21 december 1989 (kwik-, arseen- en organische tinverbindingen) houdende achtste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 398 van 30.12.1989, blz. 19).
Voor zover de richtlijn betrekking heeft op organische tinverbindingen.
- 4.
376 L 0116: Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PB nr. L 24 van 30.1.1976, blz. 21), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/69/EEG van de Commissie van 23 juli 1993 (PB nr. L 185 van 28.7.1993, blz. 30).
Artikel 7 voor zover dit betrekking heeft op het cadmiumgehalte van meststoffen.
- 5.
385 L 0210: Richtlijn 85/210/EEG van de Raad van 20 maart 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het loodgehalte van benzine (PB nr. L 96 van 3.4.1985, blz. 25), zoals gewijzigd bij Richtlijn 87/416/EEG van de Raad van 21 juli 1987 (PB nr. L 225 van 13.8.1987, blz. 33).
Artikel 7, wat betreft het in artikel 4 bedoelde benzeengehalte van benzine.
- 6.
393 L 0012: Richtlijn 93/12/EEG van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB nr. L 74 van 27.3.1993, blz. 81).
Artikel 3 betreffende het zwavelgehalte van de in artikel 2, lid 2, eerste alinea bedoelde dieselolie.
- 7.
391 L 0157: Richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB nr. L 78 van 26.3.1991, blz. 38).
Artikel 9 betreffende het in artikel 3, lid 1 bedoelde kwikgehalte van alkali-mangaanbatterijen.
- 8.
367 L 0548: Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB nr. L 196 van 16.8.1967, blz. 1).
- a.
Artikel 30 junctis de artikelen 4 en 5 inzake de vereisten voor de indeling van de 50 stoffen die in Bijlage I van de richtlijn zijn opgesomd en in Aanhangsel dezes zijn weergegeven, in die zin dat Oostenrijk mag eisen dat voor deze stoffen andere voorschriften inzake de indeling en het kenmerken worden toegepast;
- b.
Artikel 30 juncto de artikelen 4 en 5, in die zin dat stoffen die als ‘zeer vergiftig’, ‘vergiftig’ en ‘schadelijk’ zijn ingedeeld bovenop de bepalingen van de richtlijn nog aan bijzondere registratieprocedures kunnen worden onderworpen (‘Oostenrijkse giflijst’).
- c.
Artikel 30 juncto artikel 23, lid 2, in die zin dat Oostenrijk het gebruik mag eisen van:
- i)
etiketten met bijkomende symbolen die niet zijn opgenomen in Bijlage II bij de richtlijn en S-zinnen die niet zijn opgenomen in Bijlage IV bij de richtlijn, wat betreft de veilige eliminatie van gevaarlijke stoffen;
- ii)
etiketten met bijkomende S-zinnen die niet zijn opgenomen in Bijlage IV bij de richtlijn, betreffende tegenmaatregelen in geval van ongevallen;
- iii)
etiketten met bijkomende zinnen die niet zijn opgenomen in Bijlage III of Bijlage IV bij de richtlijn, wat betreft beperkingen op de verkoop van giftige stoffen.
- d.
Op de in de punten a. tot en met c. bedoelde stoffen is het bepaalde in artikel 23, lid 2 van de richtlijn op grond waarvan het gebruik van de woorden ‘EEC label’ vereist is, niet van toepassing.
- 9.
388 L 0379: Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB nr. L 187 van 16.7.1988, blz. 14), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/18/EEG van de Commissie van 5 april 1993 (PB nr. L 104 van 29.4.1993, blz. 46).
- a.
Artikel 13 juncto de artikelen 3 en 7 wat betreft preparaten bevattende de i n punt 8a. van deze bijlage omschreven stoffen;
- b.
Artikel 13 juncto artikel 7 wat betreft de hierboven in punt 8c. i), ii) en iii) van deze bijlage omschreven eisen voor het kenmerken;
- c.
Artikel 13 juncto artikel 7, lid 1, onder c., voor gevaarlijke stoffen die in gevaarlijke preparaten voorkomen.
- 10.
378 L 0631: Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 (PB nr. L 154 van 5.6.1992, blz. 1).
- 11.
391 L 0414: Richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB nr. L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
De artikelen 15 en 16 onder f) voor zover deze bepalingen betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken verwijzen naar Richtlijn nr. 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 (PB nr. L 154 van 5.6.1992, blz. 1).
Aanhangsel
Stof | Nr. |
---|---|
linuron | 006-021-00-1 |
trichloorsilaan | 014-001-00-9 |
fosfortrichloride | 015-007-00-4 |
fosfospentachloride | 015-008-00-X |
fosforoxychloride | 015-009-00-5 |
natriumpolysulfiden | 016-010-00-3 |
disulfidedichloride | 016-012-00-4 |
thionylchloride | 016-015-00-0 |
calciumhypochloriet; oplossing …% Cl actief | 017-012-00-7 |
kaliumhydroxyde | 019-002-00-8 |
chroomtrioxyde | 024-001-00-0 |
kaliumdichromaat | 024-002-00-6 |
ammoniumdichromaat | 024-003-00-1 |
natriumdichromaat | 024-004-00-7 |
-chlorotolueen | 602-037-00-3 |
2-dimethylamino-ethanol | 603-047-00-0 |
2-diethylamino-ethanol | 603-048-00-6 |
diethanolamine | 603-071-00-1 |
N-methyl-2-ethanolamine | 603-080-00-0 |
2-ethylhexaan-1,3-diol; octylenglycol | 603-087-00-9 |
isoferon | 606-012-00-8 |
6-methyl-1,3-dithiolo(4,5-b) quinoxaline-2-on | 606-036-00-9 |
zure anhydryde | 607-008-00-9 |
methylformaat | 607-014-00-1 |
ethylformaat | 607-015-00-7 |
acrylzuur | 607-061-00-8 |
chloroacetylchloride | 607-080-00-1 |
nitrofen | 609-040-00-9 |
quintozeen (ISO); pentachloronitrobenzeen | 609-043-00-5 |
methylamine (mono, di en tri) | 612-001-00-9 |
diethylamine | 612-003-00-X |
triethylamine | 612-004-00-5 |
butylamine | 612-005-00-0 |
benzylamine | 612-047-00-X |
di-n-propylamine[1], di-isopropylamine [2] | 612-048-00-5 |
dichloorfluoride | 616-006-00-7 |
chloramine T (natriumzout) | 616-010-00-9 |
cumeen hydroperoxyde | 617-002-00-8 |
monocrotofosfaat | 015-072-00-9 |
edifenfosfaat (ISO); ethyl-S,S-difenyldithiofosfaat | 015-121-00-4 |
triazofosfaat (ISO); O,O-diethyl-O-1-fenyl-1,2,4-triazol-3-ylthiofosfaat | 015-140-00-8 |
methanol | 603-001-00-X |
ethylchloorformaat | 607-020-00-4 |
dipropyleentriamine | 612-063-00-7 |
trifenmorph (ISO); 4-tritylmorpholine | 613-052-00-X |
diureum | 006-015-00-9 |
bis (tris (2-methyl-2-fenylpropyleen) tin) oxyde ; fenbutatinoxyde | 050-017-00-2 |
butanol (uitgezonderd tert-butanol) | 603-004-00-6 |
aluminium trinatrium hexafluoride | 009-016-00-2 |
bronopol (INN); 2-bromo-2-nitropropaan-1,3-diol | 603-085-00-8 |
Bijlage IX.
Lijst bedoeld in artikel 71, lid 2 van de Toetredingsakte
Nummer van het contingent | Nummer van het (ex GDT) | Omschrijving | Volume van de contingenten(*) | ||
---|---|---|---|---|---|
Begin 1e jaar | Begin 2e jaar | Begin 3e jaar | |||
1 | 24.02 | Tot verbruik bereide tabak: tabaksextracten of tabakssausen | |||
A. Sigaretten | 2.070.000.000 eenheden | 5.520.000.000 eenheden | 9.660.000.000 eenheden | ||
2 | 24.02 | B. Sigaren en cigarillo's | 4.290.000 eenheden | 11.440.000 eenheden | 20.020.000 eenheden |
3 | 24.02 | C. Rooktabak | 39.72 ton | 105.92 ton | 185.36 ton |
D. Pruimtabak en snuif | |||||
E. Andere |
Bijlage X.
Bepalingen bedoeld in artikel 84 van de Toetredingsakte
- 1.
391 L 0173: Richtlijn 91/173/EEG van de Raad van 21 maart 1991 houdende negende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 85 van 5.4.1991, blz. 34).
- 2.
376 L 0116: Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PB nr. L 24 van 30.1.1976, blz. 21), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/69/EEG van de Commissie van 23 juli 1993 (PB nr. L 185 van 28.7.1993, blz. 30).
Artikel 7 voor zover het cadmiumgehalte in meststoffen betreft.
- 3.
378 L 0631: Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 (PB nr. L 154 van 5.6.1992, blz. 1).
- 4.
393 L 0012: Richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB nr. L 74 van 27.3.1993, blz. 81).
Artikel 3 met betrekking tot het zwavelgehalte van dieseloliën bedoeld in artikel 2, lid 2.
- 5.
391 L 0414: Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB nr. L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
De artikelen 15 en 16, onder f), voor zover deze bepalingen inzake de indeling en het kenmerken verwijzen naar Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen)(PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 (PB nr. L 154 van 5.6.1992, blz. 1).
Bijlage XI.
Lijst bedoeld in artikel 99 van de Toetredingsakte
Metaalindustrie | |
GN-code | Produkt |
7317 00 40 - 90 | Nagels en spijkers |
8427 90 00 | Vork- en andere heftrucks |
8428 90 99 | Laadmachines en soortgelijke heftoestellen |
8501 51 | Andere universele driefasenmotoren van niet meer dan 750 W |
8501 52 | Andere universele driefasenmotoren met een vermogen van meer dan 750 W doch niet meer dan 75 kW |
8501 53 92 | Andere universele driefasenmotoren met een vermogen van meer dan 75 kW doch niet meer dan 375 kW |
8525 10 90 | Radiotelegrafie- of radiotelefonietoestellen |
8525 20 90 | Radiotelefonieverbindingen |
Kunststofindustrie | |
GN-code | Produkt |
3923 21 00 | Zakken van polymeren van ethyleen |
3923 29 | Zakken van andere kunststof |
3923 50 | Sluitingen |
3923 90 | Andere artikelen voor verpakking |
3924 10 00 | Keuken- en tafelgerei |
3926 10 00 | Kantoorbenodigdheden |
3926 20 00 | Kledingtoebehoren |
3926 30 00 | Beslag |
Rubberindustrie | |
GN-code | Produkt |
4009 30 00 | Buizen en slangen, van niet-geharde gevulcaniseerde rubber, uitsluitend met textielstoffen versterkt of verbonden zonder hulpstukken |
4009 40 00 | Buizen en slangen, van niet-geharde gevulcaniseerde rubber, versterkt of verbonden met andere stoffen, zonder hulpstukken |
4011 10 00 | Nieuwe luchtbanden van rubber van de soort gebruikt voor personenauto's |
4011 20 | Nieuwe luchtbanden van rubber van de soort gebruikt voor autobussen en vrachtwagens |
4011 50 | Nieuwe luchtbanden van rubber van de soort gebruikt voor rijwielen |
4011 91 | Andere, met visgraatprofiel of met dergelijk profiel |
4011 99 | Andere |
4013 10 | Binnenbanden van rubber van de soort gebruikt voor personenauto's, autobussen en vrachtwagens |
4013 20 | Binnenbanden van rubber van de soort gebruikt voor rijwielen |
4013 90 | Andere |
Textielindustrie | |
GN-code | Produkt |
52 | Katoen |
Weefsels van katoen: | |
5208 31 00 | Met platbinding, met een gewicht van niet meer dan 100 g/m2 |
5208 32 | Met platbinding, met een gewicht van meer dan 100 g/m2 |
5208 33 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding |
5208 39 00 | Andere weefsels |
5208 51 00 | Met platbinding, met een gewicht van niet meer dan 100 g/m2 |
5208 52 | Met platbinding, met een gewicht van meer dan 100 g/m2 |
5208 59 00 | Andere weefsels |
5209 31 00 | Met platbinding |
5209 32 00 | Met 3-of 4-schachtskeperbinding |
5209 39 00 | Andere weefsels |
5209 51 00 | Met platbinding |
5209 52 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding |
5209 59 00 | Andere weefsels |
5210 31 | Met platbinding |
5210 32 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding |
5210 39 00 | Andere weefsels |
5210 51 00 | Met platbinding |
5210 59 00 | Andere weefsels |
5211 31 00 | Met platbinding |
5211 32 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding |
5211 39 00 | Andere weefsels |
5211 51 00 | Met platbinding |
5211 59 00 | Andere weefsels |
Andere weefsels van katoen: | |
5212 15 | Bedrukt |
5212 23 | Geverfd |
54 | Synthetische of kunstmatige filamenten |
Andere weefsels: | |
5407 42 | Geverfd |
5407 44 | Bedrukt |
5407 51 00 | Ongebleekt of gebleekt |
5407 52 00 | Geverfd |
5407 54 00 | Bedrukt |
5407 71 00 | Ongebleekt of gebleekt |
5407 72 00 | Geverfd |
5407 82 00 | Geverfd |
5408 22 | Geverfd |
55 | Synthetische of kunstmatige stapelvezels |
Weefsels van synthetische stapelvezels: | |
5513 21 | Met platbinding, van stapelvezels van polyesters |
5513 22 00 | 3- of 4-schachtskeperbinding, van stapelvezels van polyesters |
5513 23 00 | Andere weefsels van stapelvezels van polyesters |
5513 29 00 | Andere weefsels |
5513 41 00 | Met platbinding, van stapelvezels van polyesters |
5513 42 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding, van stapelvezels van polyesters |
5513 43 00 | Andere weefsels van stapelvezels van polyesters |
5513 49 00 | Andere weefsels |
5514 21 00 | Met platbinding, van stapelvezels van polyesters |
5514 22 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding, van stapelvezels van polyesters |
5514 23 00 | Andere weefsels van stapelvezels van polyesters |
5514 29 00 | Andere weefsels |
5514 41 00 | Van stapelvezels van polyesters |
5514 42 00 | Met 3- of 4-schachtskeperbinding, van stapelvezels van polyesters |
5514 43 00 | Andere weefsels van stapelvezels van polyesters |
5514 49 00 | Andere weefsels |
56 | Watten, vilt en gebonden textielvlies ; speciale garens ; bindgaren, touw en kabel alsmede werken daarvan |
GN-code | Produkt |
5608 11 | Geconfectioneerde visnetten |
5608 19 | Andere |
57 | Tapijten |
Andere, met pool, geconfectioneerd: | |
5702 42 | Van synthetische of kunstmatige textielstoffen |
5702 49 | Van andere textielstoffen |
5702 91 00 | Van wol of van fijn haar |
5702 92 00 | Van synthetische of kunstmatige textielstoffen |
5702 99 00 | Van andere textielstoffen |
5705 00 | Andere tapijten |
58 | Speciale weefsels ; getufte textielstoffen ; kant ; tapisserieën ; passementwerk ; borduurwerk |
Lint: | |
5806 20 00 | Ander lint, bevattende 5 of meer gewichtspercenten elastomeergarens of rubberdraden |
Ander lint: | |
5806 32 | Van synthetische of kunstmatige vezels |
59 | Weefsels, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen ; technische artikelen van textielstoffen |
5903 10 | Met polyvinylchloride |
5903 20 | Met polyurethaan |
5903 90 | Andere |
60 | Brei- en haakwerk aan het stuk |
6002 92 | van katoen |
6002 93 | van synthetische of kunstmatige vezels |
61 | Kleding en kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls: | |
6103 42 | van katoen |
6103 43 | van synthetische vezels |
Ensembles: | |
6104 22 00 | van katoen |
6104 23 00 | van synthetische vezels |
Blazers en andere jasjes: | |
6104 32 00 | van katoen |
6104 33 00 | van synthetische vezels |
6104 39 00 | van andere textielstoffen |
Japonnen: | |
6104 41 00 | van wol of van fijn haar |
6104 42 00 | van katoen |
6104 43 00 | van synthetische vezels |
6104 44 00 | van kunstmatige vezels |
Rokken en broekrokken: | |
6104 51 00 | van wol of van fijn haar |
6104 52 00 | van katoen |
6104 53 00 | van synthetische vezels |
6104 59 00 | van andere textielstoffen |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls | |
6104 62 | van katoen |
6104 63 | van synthetische vezels |
6104 69 | van andere textielstoffen |
Overhemden: | |
6105 10 00 | van katoen |
6105 20 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Blouses en hemdblouses: | |
6106 10 00 | van katoen |
6106 20 00 | van synthetische of kunstmatige vezels |
6106 90 | van andere textielstoffen |
Slips en onderbroeken: | |
6107 11 00 | van katoen |
6107 12 00 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Nachthemden en pyjama's: | |
6107 21 00 | van katoen |
6107 22 00 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Slips en onderbroeken: | |
6107 21 00 | van katoen |
6107 22 00 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Nachthemden en pyjama's: | |
6108 31 | van katoen |
6108 32 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Andere: | |
6108 91 00 | van katoen |
6108 92 00 | van synthetische of kunstmatige vezels |
T-shirts, borstrokken en onderhemden: | |
6109 10 00 | van katoen |
6109 90 | van andere textielstoffen |
Truien, jumpers, pullovers, slipovers, vesten en dergelijke artikelen: | |
6110 10 | van wol of van fijn haar |
6110 20 | van katoen |
6110 30 | van synthetische of kunstmatige vezels |
Kleding en kledingtoebehoren voor baby's: | |
6111 20 | van katoen |
6111 30 | van synthetische vezels |
Trainingspakken: | |
6112 11 00 | van katoen |
6112 12 00 | van synthetische vezels |
Badpakken en zwembroeken voor heren of voor jongens: | |
6112 31 | van synthetische vezels |
Badpakken en zwembroeken voor dames of voor meisjes: | |
6112 41 | van synthetische vezels |
Kousenbroeken en kousen: | |
6115 11 00 | van synthetische vezels, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad |
6115 12 00 | van synthetische vezels, van 67 decitex of meer per enkelvoudige draad |
6115 19 | van andere textielstoffen |
6115 20 | Dameskousen en -kniekousen, van minder dan 67 decitex per enkelvoudige draad |
Andere: | |
6115 91 00 | van wol of van fijn haar |
6115 92 00 | van katoen |
6115 93 | van synthetische vezels |
63 | Andere geconfectioneerde artikelen van textiel ; stellen of assortimenten ; oude kleren en dergelijke ; lompen en vodden |
Ander beddelinnen, bedrukt: | |
6302 21 00 | van katoen |
Ander beddelinnen: | |
6302 31 | van katoen |
Ander tafellinnen: | |
6302 51 | van katoen |
6302 60 00 | Huishoudlinnen van lussenstof van katoen |
Andere: | |
6302 91 | van katoen |
6302 92 00 | van vlas |
Vitrages, gordijnen en rolgordijnen, bed- en gordijnvalletjes daaronder begrepen: | |
6303 91 00 | van katoen |
6303 92 | van synthetische vezels |
Bedspreien: | |
6304 19 | andere |
Zakken voor verpakkingsdoeleinden: | |
6305 31 | van strippen of van artikelen van dergelijke vorm, van polyethyleen of van polypropyleen |
Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen: | |
6207 90 | andere |
Kledingindustrie | |
GN-code | Produkt |
3926 20 00 | Kleding en kledingtoebehoren van kunststof |
4203 10 00 | Kleding en kledingtoebehoren van leder |
4303 10 | Kleding en kledingtoebehoren, van bont |
Kleding en kledingtoebehoren van textiel | |
GN-code | Produkt |
6201 | Bovenkleding |
6202 | Bovenkleding |
6203 | Bovenkleding |
6204 | Bovenkleding |
6205 20 00 | Overhemden voor heren of voor jongens, van katoen |
6205 30 00 | Overhemden voor heren of voor jongens, van synthetische of kunstmatige vezels |
6206 | Blouses en hemdblouses voor dames of voor meisjes |
6209 20 00 | Kleding en kledingtoebehoren voor baby's, van katoen |
6209 30 00 | Kleding en kledingtoebehoren voor baby's, van synthetische vezels |
6210 | Kleding, vervaardigd van de produkten bedoeld bij post nr. 5602, 5603, 5903, 5906 of 5907 |
6211 20 00 | Skipakken |
6211 32 | Andere kleding voor heren of voor jongens, van katoen |
6211 33 | Andere kleding voor heren of voor jongens, van synthetische of kunstmatige vezels |
6211 39 | Andere kleding voor heren of voor jongens, van andere textielstoffen |
6211 42 | Andere kleding voor dames of voor meisjes, van katoen |
6211 43 | Andere kleding voor dames of voor meisjes, van synthetische of kunstmatige vezels |
6212 | Bustehouders en soortgelijke artikelen |
6215 10 00 | Dassen, van zijde |
6215 20 00 | Dassen, van synthetische of kunstmatige vezels |
Hoofddeksels | |
6505 90 | Hoeden en andere hoofddeksels, van brei- of haakwerk |
6506 92 | Hoofddeksels, van bont |
Schoenindustrie | |
GN-code | Produkt |
6403 59 31 | Lage herenschoenen met buitenzool van leder |
6403 59 35 | Als boven |
6403 99 91 | Lage herenschoenen met buitenzool van ander materiaal |
6403 99 96 | Als boven |
6403 59 31 | Lage damesschoenen met buitenzool van leder |
6403 59 39 | Als boven |
6403 99 91 | Lage damesschoenen met buitenzool van ander materiaal |
6403 99 98 | Als boven |
6403 59 31 | Lage kinderschoenen met buitenzool van leder |
6403 99 91 | Lage kinderschoenen met buitenzool van ander materiaal |
Lederindustrie | |
GN-code | Produkt |
4104 31 19 | Leder voor bekleding |
4104 31 30 | Als boven |
4104 31 90 | Als boven |
Bijlage XII.
Bepalingen bedoeld in artikel 112 van de Toetredingsakte
- 1.
391 L 0173: Richtlijn 91/173/EEG van de Raad van 21 maart 1991 houdende negende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 85 van 5.4.1991, blz. 34).
- 2.
391 L 0338: Richtlijn 91/338/EEG van de Raad van 18 juni 1991 (cadmium) betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 186 van 12.7.1991, blz. 59).
Zweden handhaaft evenwel tijdens de overgangsperiode voor porselein en ceramische produkten, met inbegrip van ceramische tegels het vrije verkeer als voorzien in zijn huidige ‘ordonnans’ betreffende vrijstellingen van het verbod op het gebied van cadmium voor oppervlaktebehandeling of als stabilisator of kleurstof.
- 3.
389 L 0677: Richtlijn 89/677/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende achtste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB nr. L 398 van 30.12.1989, blz. 19).
Voor zover de richtlijn betrekking heeft op arseenverbindingen en organische tinverbindingen.
- 4.
376 L 0116: Richtlijn van 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PB nr. L 24 van 30.1.1976, blz. 21), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/69/EEG van de Commissie van 23 juli 1993 (PB nr. L 185 van 28.7.1993, blz. 30).
Artikel 7 wat betreft het cadmiumgehalte van meststoffen.
- 5.
391 L 0157: Richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB nr. L 78 van 26.3.1991, blz. 38).
Artikel 9 wat betreft het kwikgehalte van alkali-mangaanbatterijen als bedoeld in artikel 3, lid 1.
- 6.
367 L 0548: Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB nr. L 196 van 16.8.1967, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/101/EEG van de Commissie van 11 november 1993 (PB nr. L 13 van 15.1.1994, blz. 1).
- a.
artikel 30 junctis de artikelen 4 en 5, wat betreft:
- i)
de voorschriften inzake de indeling, het kenmerken en/of specifieke concentratielimieten voor de 58 stoffen of groepen stoffen opgesomd in bijlage I bij de Richtlijn en weergegeven in aanhangsel A dezes, in die zin dat Zweden mag eisen dat voor deze stoffen andere voorschriften inzake de indeling, het kenmerken en/of specifieke concentratielimieten worden toegepast;
- ii)
de criteria voor de indeling en het kenmerken van carcinogene stoffen van afdeling 4.2.1 van bijlage VI bij de Richtlijn, in die zin dat Zweden mag eisen dat de producenten en invoerders andere criteria inzake de indeling en andere voorschriften inzake de toepassing van een aantal R-zinnen toepassen;
- b.
Artikel 30 junctis de artikelen 4 en 6 van de Richtlijn wat betreft de indeling, het kenmerken, en/of specifieke concentratielimieten voor de 9 stoffen of groepen stoffen die niet in bijlage I bij de Richtlijn zijn opgenomen en die zijn weergegeven in aanhangsel B dezes, in die zin dat Zweden mag eisen dat voor deze stoffen andere voorschriften inzake de indeling, het kenmerken en/of specifieke concentratielimieten worden toegepast;
- c.
Artikel 30 juncto artikel 23, lid 2, onder d., van de richtlijn in die zin dat Zweden het gebruik mag eisen van bijkomende R-zinnen (‘R-313, 320, 321, 322, 340’) die niet is opgenomen in bijlage III bij de Richtlijn;
- d.
Op de onder a. tot en met c. bedoelde stoffen is het bepaalde in artikel 23, lid 2, op grond waarvan het gebruik van de woorden ‘EEC label’ vereist is, niet van toepassing.
- 7.
388 L 0379: Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB nr. L 187 van 16.7.1988, blz. 14), als laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/18/EEG van 5 april 1993 (PB nr. L 104 van 29.4.1993, blz. 46).
- a.
Artikel 13 juncto de artikelen 3 en 7 van de richtlijn, met betrekking tot preparaten bevattende stoffen als omschreven in de punten 6 a., 6 b. en 6c. van deze bijlage; artikel 13 juncto de artikelen 3 en 7 van de Richtlijn ten aanzien van:
- —
preparaten bevattende stoffen als omschreven in de punten 6, onder a., b. en c. van deze bijlage
- —
en ten aanzien van preparaten die in de Zweedse wettelijke regeling als gematigd schadelijk zijn ingedeeld.
Gedurende de in artikel [4V 1a] genoemde overgangsperiode zal de Unie, overeenkomstig de relevante EG-richtlijnen, de indeling van de bovengenoemde stoffen en preparaten die door Zweden op 1 januari 1994 als ‘gematigd schadelijk’ zijn ingedeeld, herzien.
- b.
Artikel 3, lid 5 en Bijlage I, tabel V, voor wat betreft formaldehyde als sensibiliserende stof, concentratie voor preparaten die deze stof bevatten.
Ad 6a en 7a
Gedurende de in artikel 112 van de Toetredingsakte genoemde overgangsperiode zal de Gemeenschap, overeenkomstig Richtlijnen 67/548/EEG en 88/379/EEG de indeling van stoffen en preparaten die onder deze richtlijnen vallen en door Zweden op 1 januari 1994 als ‘gematigd schadelijk’ zijn ingedeeld, herzien.
- 8.
378 L 0631: Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 5 juni 1992 (PB nr. L 154 van 5.6.1992, blz. 1).
Aanhangsel A
Stof | Nr. Bijlage 1 |
---|---|
aceton | 606-001-00-8 |
butanon | 606-002-00-3 |
amylformiaat | 607-018-00-3 |
ethylacetaat | 607-022-00-5 |
n-butylacetaat | 607-025-00-1 |
sec-butylacetaat | 607-026-00-7 |
tert-butylacetaat | 607-026-00-7 |
iso-butylacetaat | 607-026-00-7 |
butylformaat | 607-017-00-8 |
cyclohexaan | 601-017-00-1 |
1,4-dimethylcyclohexaan | 601-019-00-2 |
diëthylether | 603-022-00-4 |
ethylmethylether | 603-020-00-3 |
amylacetaat | 607-130-00-2 |
ethyllactaat | 607-129-00-7 |
amylpropionaat | 607-131-00-8 |
2,4-dimethylpentaan-3-on | 606-028-00-5 |
di-n-propylether | 603-045-00-X |
di-n-propylketon | 606-027-00-X |
ethylpropionaat | 607-028-00-8 |
heptaan | 601-008-00-2 |
hexaan (isomerenmengsel), < 5% n-hexaan | 601-007-00-7 |
isopropylacetaat | 607-024-00-6 |
isopropylalcohol | 603-003-00-0 |
4-methoxy-4-methylpentaan-2-on | 606-023-00-8 |
methylacetaat | 607-021-00-X |
methylcyclohexaan | 601-018-00-7 |
5-methylhexaan-2-on | 606-026-00-4 |
methyllactaat | 607-092-00-7 |
4-methylpentaan-2-on | 606-004-00-4 |
methylpropionaat | 607-027-00-2 |
octaan | 601-009-00-8 |
pentaan | 601-006-00-1 |
pentaan-3-on | 606-006-00-5 |
propaan-1-ol | 603-003-00-0 |
propylacetaat | 607-024-00-6 |
propylformiaat | 607-016-00-2 |
propylpropionaat | 607-030-00-9 |
natriumbisulfiet - polysulfiet | 016-010-00-3 |
formaldehyde c≥25 % | 605-001-00-5 |
5%≤c<25% | 605-001-01-2 |
1%≤c<5% | 605-001-02-X |
zouten van chroomzuur-ammoniumdichromaat | |
c≥ 20% | 024-003-00-1 |
0,5%≤c<20% | |
— calciumchromaat | 024-008-00-9 |
— kaliumchromaat | 024-006-00-8 |
— kaliumdichromaat | 024-002-00-6 |
— natriumdichromaat | 024-004-00-7 |
tolueen-2,4-diisocyanaat | 615-006-00-4 |
tolueen-2,6-diisocyanaat | 615-006-00-4 |
cadmiumfluoride | 048-006-00-2 |
vinylbromide | 602-024-00-2 |
chloramine-T (natriumzout) | 616-010-00-9 |
1,2-epoxy-3(tolyoxy)-propaan | 603-056-00-X |
difenylmethaan-2,2'-diisocyanaat | 615-005-00-9 |
difenylmethaan-2,4'-diisocyanaat | 615-005-00-9 |
difenylmethaan-4,4'-diisocyanaat | 615-005-00-9 |
hexahydroftaalzuuranhydride | 607-102-00-X |
hydrochinon | 604-005-00-4 |
hydroxypropylacrylaat | 607-108-00-2 |
kwik | 080-001-00-0 |
kwik, organische en anorganische | 080-002-00-6 |
verbindingen | 080-004-00-7 |
piperazine | 612-057-00-4 |
tetrahydroftaalzuuranhydride | 607-099-00-5 |
terpentijn | 650-002-00-6 |
aminofenol (alle isomeren) | 612-033-00-3 |
bariumverbindingen | 056-002-00-7 |
butyl methyl keton (2-hexanon) | 606-030-00-6 |
hexaan | 601-007-00-7 |
pyrogallol (1,2,3-trihydroxybenzeen) | 604-009-00-6 |
vanadiumpentoxyde | 023-001-00-8 |
Aanhangsel B. Stof
decanen
kerosine voor vliegtuigmotoren
petroleum en koolteerdestillaten, ontvlammingspunt lager dan 21°C
petroleum en koolteerdestillaten, ontvlammingspunt tussen 21–55°C
natriumnitraat
1,1,2-trichloro-1,2,2-trifluoroëthaan
wolfram
wolframverbindingen
zinkoxyde
Bijlage XIII.
Lijst bedoeld in artikel 138, lid 5 van de Toetredingsakte
Oostenrijk
- 1.
Steun in aanvulling op de compenserende betalingen als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1766/62, binnen de grenzen van de vóór de toetreding bestaande produktiemarge toegekend aan producenten van aardappelen bestemd voor de aardappelmeelindustrie.
- 2.
Steun overeenkomende met het verschil tussen het vóór de toetreding bestaande niveau van de premie voor zoogkoeien en het niveau bedoeld in artikel 4 quinquies van Verordening (EEG) nr. 805/68.
- 3.
Aanvullende steun voor de produktie van hop bedoeld in de artikelen 12 en 12 bis van Verordening (EEG) nr. 1696/71, toegekend gedurende vier jaar na de toetreding binnen de grenzen van het tijdens de drie jaren voor de toetreding gemiddeld met hop bebouwde areaal.
- 4.
Steun verleend tijdens de drie jaar volgende op de toetreding aan zaadvermeerderaars van ‘fodder crops species’ voor bepaalde hoeveelheden waarvoor in 1992 krachtens de geldende nationale regeling een premie werd toegekend die ten minste gelijk was aan het dubbele van het door de Gemeenschap toegekende steunbedrag.
- 5.
Aanvullende steun op de compenserende betalingen bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1765/92 voor de produktie van eiwithoudende produkten, voor zover zulks nodig is om deze produkten concurrerend te houden met granen en andere oliehoudende zaden.
Finland
- 1.
Aanvullende steun op de in artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 bedoelde compenserende betalingen, verstrekt aan de producenten van aardappelen bestemd voor de aardappelmeelindustrie, binnen de grenzen van de vóór de toetreding bestaande produktieomvang.
- 2.
Steun overeenkomende met het verschil tussen het vóór de toetreding bestaande niveau van de premie voor zoogkoeien en het niveau bedoeld in artikel 4 quinquies van Verordening (EEG) nr. 805/68.
- 3.
Steun in de sector levende planten en produkten van de bloementeelt bedoeld in Verordening (EEG) nr. 234/68 die:
- —
niet leiden tot een verhoging van de vóór de toetreding bestaande produktie;
- —
worden toegekend in het kader van de volgens de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 234/68 bedoelde procedure te bepalen individuele grenzen.
- 4.
Aanvullende steun op de steun bedoeld in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1117/78, die gedurende de twee verkoopseizoenen volgende op de toetreding wordt verleend aan de producenten van gedroogde groenvoedergewassen in traditionele produktiegebieden.
- 5.
Steun voor de produktie van specifieke variëteiten van gecertificeerd zaaizaad of zaaizaad voor handelsdoeleinden van een beperkt aantal soorten groenvoedergewassen vallende onder Verordening (EEG) nr. 2358/71. Deze steun wordt verleend per 100 kilogram, is beperkt tot vóór de toetreding geproduceerde hoeveelheden en vormt, voor zover het gecertificeerd of basiszaad betreft, een aanvulling op de steun krachtens Verordening (EEG) nr. 2358/71.
Deze steun kan met name worden verleend voor de volgende variëteiten gecertificeerd voederzaad: Timothee, Rode Klaver, Beemdlangbloem en Kropaar.
Bijlage XIV.
Lijst bedoeld in artikel 140 van de Toetredingsakte
Oostenrijk
- 1.
Aanvullende steun op die bedoeld in artikel 138 verleend binnen de grenzen van de vóór de toetreding bestaande produktieomvang aan de producenten van maïs bestemd voor de zetmeelindustrie.
- 2.
Steun voor producenten die land braak leggen op grond van Verordening (EEG) nr. 1765/92, verleend per hectare ter aanvulling van de in artikel 138 bedoelde steun.
- 3.
Steun voor het fokken van jonge runderen.
- 4.
Aanvullende steun op die bedoeld door artikel 138 voor producenten die kwaliteitsmelk leveren voor de produktie van kazen van het type ‘Bergkäse’, de grenzen van de produktieomvang die overeenstemt met die welke vóór de toetreding bestond.
- 5.
Steun voor investeringen in de sector varkens en de sector eieren en gevogelte, die krachtens artikel 6, lid 4, eerste alinea en lid 6 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 niet voor steun in aanmerking komen, maar wel voldoen aan de overige bepalingen van deze verordening.
Deze steun
- —
mag niet leiden tot een verhoging van de totale produktiecapaciteiten;
- —
wordt toegekend in het kader van volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde procedure te bepalen individuele grenzen.
- 6.
Steun voor investeringen van deeltijds werkende exploitanten als gedefinieerd in de Oostenrijkse wetgeving, toegekend boven het maximum bedoeld in artikel 12, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 2328/91, maar binnen de grenzen van artikel 7 van deze verordening. Deze steun mag worden toegekend gedurende drie jaar na de toetreding.
Finland
- 1.
Aanvullende steun op die bedoeld in artikel 2, verleend in traditionele produktiegebieden voor tarwe voor de broodbereiding, rogge voor de broodbereiding en gerst voor de moutbereiding.
- 2.
Steun voor investeringen in de sector varkens en de sector eieren en gevogelte, die krachtens artikel 6, lid 4, eerste alinea en lid 6 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 niet voor steun in aanmerking komen, maar wel voldoen aan de overige bepalingen van deze verordening.
Deze steun
- —
mag niet leiden tot een verhoging van de totale produktiecapaciteiten;
- —
wordt toegekend in het kader van volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde procedure te bepalen individuele grenzen.
- 3.
Steun ter aanvulling op de steun bedoeld in artikel 12, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 2328/91, toegekend voor investeringen in de sector tuinbouwprodukten waarvoor Verordening (EEG) nr. 1035/72 geldt en levende planten en produkten van de bloementeelt waarvoor Verordening (EEG) nr. 234/68 geldt. Deze steun:
- —
mag niet leiden tot een verhoging van de totale produktiecapaciteiten;
- —
wordt toegekend in het kader van volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde procedure te bepalen individuele grenzen.
Bijlage XV.
Lijst bedoeld in artikel 151 van de Toetredingsakte
I. Vrij verkeer van goederen
- 1.
370 L 0220: Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PB nr. L 76, 6.4.1970) zoals gewijzigd bij:
- —
1 72 B:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (PB nr. L 73 van 27.3.1972, blz. 14),
- —
374 L 0290: Richtlijn 74/290/EEG van de Raad van 28 mei 1974 (PB nr. L 159 van 15.6.1974, blz. 61),
- —
377 L 0102: Richtlijn 77/102/EEG van de Commissie van 30 november 1976 (PB nr. L 32 van 3.2.1977, blz. 32),
- —
378 L 0665: Richtlijn 78/665/EEG van de Commissie van 14 juli 1978 (PB nr. L 223 van 14.8.1978, blz. 48),
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17),
- —
383 L 0351: Richtlijn 83/351/EEG van de Raad van 16 juni 1983 (PB nr. L 197 van 20.7.1983, blz. 1),
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23),
- —
388 L 0076: Richtlijn 88/76/EEG van de Raad van 3 december 1987 (PB nr. L 36 van 9.2.1988, blz. 1),
- —
388 L 0436: Richtlijn 88/436/EEG van de Raad van 16 juni 1988 (PB nr. L 214 van 6.8.1988, blz. 36), zoals gerectificeerd bij PB nr. L 303 van 8.11.1988, blz. 36,
- —
389 L 0458: Richtlijn 89/458/EEG van de Raad van 18 juli 1989 (PB nr. L 226 van 3.8.1989, blz. 1),
- —
389 L 0491: Richtlijn 89/491/EEG van de Commissie van 17 juli 1989 (PB nr. L 238 van 15.8.1989, blz. 43),
- —
391 L 0441: Richtlijn 91/441/EEG van de Raad van 91/441/EEG van de Raad van 26 juni 1991 (PB nr. L 242 van 30.08.1991, blz. 1),
- —
393 L 0059: Richtlijn 93/59/EEG van de Raad van 28 juni 1993 (PB nr. L 186 van 28.7.1993, blz. 21).
De Republiek Oostenrijk mag tot 1 oktober 1995 binnen het kader van zijn nationale type-goedkeuringsprocedures zijn eigen regelgeving handhaven inzake emissies van lichte bedrijfsvoertuigen die zijn uitgerust met dieselmotoren met rechtstreekse injectie, maar laat vrij verkeer overeenkomstig het acquis communautaire toe vanaf 1 januari 1995. De Republiek Oostenrijk mag pas EG-type-goedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 93/59/EEG toekennen vanaf de datum waarop het deze richtlijn volledig toepast.
- 2.
375 L 0106: Richtlijn 75/106/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud (PB nr. L 42 van 15.2.1975, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
378 L 0891: Richtlijn 78/891/EEG van de Commissie van 28 september 1978 (PB nr. L 311 van 4.11.1978, blz. 21),
- —
379 L 1005: Richtlijn 79/1005/EEG van de Raad van 23 november 1979 (PB nr. L 308 van 4.12.1979, blz. 25),
- —
385 L 0010: Richtlijn 85/10/EEG van de Raad van 18 december 1984 (PB nr. L 4 van 5.1.1985, blz. 20),
- —
388 L 0316: Richtlijn 88/316/EEG van de Raad van 7 juni 1988 (PB nr. L 143 van 10.6.1988, blz. 26),
- —
389 L 0676: Richtlijn 89/676/EEG van de Raad van 21 december 1989 (PB nr. L 398 van 30.12.1989, blz. 18).
- 3.
377 L 0541: Richtlijn 77/541/EEG van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (PB nr. L 220 van 29.8.1977, blz. 95), zoals gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 108),
- —
381 L 0576: Richtlijn 82/319/EEG van de Raad van 20 juli 1981 (PB nr. L 209 van 29.7.1981, blz. 32),
- —
382 L 0319: Richtlijn 82/379/EEG van de Commissie van 2 april 1982 (PB nr. L 139 van 19.5.1982, blz. 17),
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23),
- —
387 L 0354: Richtlijn 87/354/EEG van de Raad van 25 juni 1987 (PB nr. L 192 van 11.7.1987, blz. 43),
- —
390 L 0628: Richtlijn 90/628/EEG van de Commissie van 30 oktober 1990 (PB nr. L 341 van 6.12.1990, blz. 1).
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden mogen tot 1 juli 1997 binnen het kader van hun nationale typegoedkeuringsprocedures het op de markt brengen weigeren van voertuigen uit categorie M1, M2 en M3 waarvan de veiligheidsgordels of bevestigingssystemen niet voldoen aan de vereisten van Richtlijn 77/541/EEG zoals laatst gewijzigd bij Richtlijn 90/628/EEG, maar weigeren niet het op de markt brengen van voertuigen die wel aan deze vereisten voldoen. De Republiek Finland mag pas EG-typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 90/628/EEG toekennen vanaf de datum waarop zij deze richtlijn volledig toepast. Het Koninkrijk Zweden mag EG-typegoedkeuring overeenkomstig deze richtlijnen alleen verlenen aan voertuigen die voldoen aan de verplichte eisen van Richtlijn 77/541/EEG als gewijzigd bij Richtlijn 90/628/EEG.
- 4.
388 L 0077: Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB nr. L 36 van 9.2.1988, blz. 33), zoals gewijzigd bij:
- —
391 L 0542: Richtlijn 91/542/EEG van de Raad van 1 oktober 1991 (Pb nr. L 295 van 25.10.1991, blz. 1)
Het Koninkrijk Zweden mag tot 31 oktober 1996 binnen het kader van zijn nationale type-goedkeuringsprocedures zijn eigen regelgeving inzake de emissies uit dieselmotoren van minder dan 85 kW handhaven, maar laat vrij verkeer overeenkomstig het acquis communautaire toe vanaf 1 januari 1995. Het Koninkrijk Zweden mag pas EG-typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 91/542/EEG toekennen vanaf de datum waarop het deze richtlijn volledig toepast.
II. Vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal
- 1.
378 L 0686: Richtlijn 78/686/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de beoefenaar der tandheelkunde, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (PB nr. L 233 van 24.8.1978, blz. 1) zoals gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 108)
- —
381 L 1057: Richtlijn 81/1057/EEG van de Raad van 14 december 1981 (PB nr. L 385 van 31.12.1981, blz. 25),
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 214),
- —
389 L 0594: Richtlijn 89/594/EEG van de Raad van 30 oktober 1989 (PB nr. L 341 van 23.11.1989, blz. 19)
- —
390 L 0658: Richtlijn 90/658/EEG van de Raad van 14 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 73)
Totdat de opleiding van tandheelkundigen in Oostenrijk onder de ingevolge Richtlijn 78/678/EEG vastgestelde voorwaarden is voltooid en uiterlijk tot en met 31 december 1998, geldt de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting in Oostenrijk niet voor gekwalificeerde tandheelkundigen uit de andere Lid-Staten en ook niet voor gekwalificeerde Oostenrijkse artsen die de tandheelkunde uitoefenen in de andere Lid-Staten.
Voor de duur van deze tijdelijke afwijking zullen eventueel ingevolge Oostenrijkse bepalingen of verdragen inzake de betrekkingen tussen de Republiek Oostenrijk en een andere Lid-Staat bestaande algemene of bijzondere faciliteiten betreffende het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting gehandhaafd blijven en zonder discriminatie met betrekking tot alle andere Lid-Staten worden toegepast.
- 2.
392 L 0096: Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 69/619/EEG (derde levensrichtlijn) (PB nr. L 360 van 9.12.1992, blz. 1)
- a.
Het Koninkrijk Zweden mag tot 1 januari 2000 een overgangsregeling toepassen om te voldoen aan artikel 22, lid 1, onder b., van Richtlijn 92/96/EEG, met dien verstande dat de Zweedse autoriteiten uiterlijk 1 juli 1994 een door de Commissie goed te keuren overzicht voorleggen van de maatregelen die moeten worden vastgesteld om de risico's die de limieten in artikel 22, lid 1, onder b., overschrijden, binnen deze limieten te brengen;
- b.
Niet later dan de datum van de Zweedse toetreding en op 31 december 1997 leggen de Zweedse autoriteiten aan de Commissie voortgangsverslagen voor over de maatregelen die zijn genomen om aan de richtlijn te voldoen. De Commissie zal deze maatregelen aan de hand van deze verslagen evalueren. Deze maatregelen worden zo nodig in het licht van de ontwikkelingen aangepast ten einde de risico's sneller te verminderen. De Zweedse autoriteiten zullen de betrokken levensverzekeringsondernemingen ertoe verplichten onmiddellijk met de vermindering van de betrokken risico's te beginnen. Deze ondernemingen zullen deze risico's nimmer verhogen tenzij zij al binnen de door de richtlijn voorgeschreven limieten liggen en een eventuele verhoging zal er nooit toe leiden dat de risico's deze limieten overschrijden. De Zweedse autoriteiten leggen tegen het einde van de overgangsperiode een slotverslag voor over de resultaten van genoemde maatregelen.
III. Vervoerbeleid
391 L 0439: Richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB nr. L 237 van 24.8.1991, blz. 1).
IV. Statistiek
- 1.
372 L 0211: Richtlijn 72/211/EEG van de Raad van 30 mei 1972 betreffende het houden van gecoördineerde enquêtes inzake conjunctuurstatistieken in de industrie en het ambacht (PB nr. L 128 van 3.6.1972, blz. 28), als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17),
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23),
De Republiek Finland mag het vergaren van de door deze richtlijn vereiste gegevens tot 1 januari 1997 uitstellen.
De maandelijkse gegevens over de industriële produktie-index moeten evenwel met ingang van de toetreding worden verschaft.
- 2.
390 R 3037: Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB nr. L 293 van 24.10.1990, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
393 R 0761: Verordening (EEG) nr. 93/761 van de Commissie van 24 maart 1993 (PB nr. L 83 van 3.4.1993, blz. 1).
De Republiek Finland mag de toepassing van deze verordening uitstellen tot 1 januari 1997.
De Republiek Finland dient evenwel bij de toetreding een tijdschema op te stellen waaruit duidelijk blijkt welke deadlines op de verschillende gebieden zullen worden aangehouden (nationale rekeningen, input-output, regelmatige onderzoeken, enz.). Zij zal alles in het werk stellen om de gegevens toe te zenden in een vorm die is aangepast aan ‘NACE Rev. 1’.
- 3.
391 D 3731: Besluit nr. 3731/91/EGKS van de Commissie van 18 oktober 1991 tot wijziging van de vragenlijsten in de bijlage bij de Besluiten nr. 1566/86/EGKS, nr. 4104/88/EGKS en nr. 3938/89/EGKS (PB nr. L 359 van 30.12.1991, blz. 1)
De Republiek Finland mag het vergaren van de gegevens van vragenlijst 2–73 in de bijlage van dit besluit uitstellen tot 1 januari 1996.
- 4.
391 R 3924: Verordening (EEG) nr. 3924/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de totstandbrenging van een communautaire enquête naar de industriële produktie (PB nr. L 374 van 31.12.1991, blz. 1)
De Republiek Finland mag de toepassing van deze verordening uitstellen tot 1 januari 1997.
De Republiek Finland dient evenwel bij de toetreding een tijdschema op te stellen waaruit duidelijk blijkt welke deadlines op de verschillende gebieden zullen worden aangehouden (nationale rekeningen, input-output, regelmatige onderzoeken, enz.). Zij zal alles in het werk stellen om de gegevens toe te zenden in een vorm die is aangepast aan ‘NACE Rev. 1’.
- 5.
393 R 06960: Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het produktiestelsel in de Gemeenschap (PB nr. L 76 van 30.3.1993, blz. 1).
Voor de Republiek Oostenrijk loopt de overgangsperiode bedoeld in artikel 4, lid 1, tot en met 31 december 1996.
- 6.
393 R 2186: Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de communautaire coördinatie van de inrichting van ondernemingsregisters voor statistische doeleinden (PB nr. L 196 van 5.8.1993, blz. 1).
De Republiek Oostenrijk mag de toepassing van deze verordening uitstellen tot en met 31 december 1996.
Vanaf de datum van toetreding dienen evenwel industriële statistische enquêtes te worden gehouden.
V. Sociaal beleid
376 L 0207: Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB nr. L 39 van 14.2.1976, blz. 40):
Artikel 5 van deze richtlijn inzake nachtarbeid voor vrouwen is tot 2001 niet van toepassing op Oostenrijk.
Vóór 31 december 1997 bespreekt de Raad, na ontvangst van een verslag van de Commissie over de ontwikkeling van de sociale en de juridische situatie, de resultaten van deze afwijking, in het licht van de vereisten van de communautaire wetgeving.
VI. Milieu
- 1.
375 L 0716: Richtlijn 75/716/EEG van de Raad van 24 november 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB nr. L 307 van 27.11.1975, blz. 22), als gewijzigd bij:
- —
387 L 0219: Richtlijn 87/219/EEG van de Raad van 30 maart 1987 (PB nr. L 91 van 3.4.1987, blz. 19),
- —
390 L 0660: Richtlijn 90/660/EEG van de Raad van 4 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 79),
- —
391 L 0692: Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 (PB nr. L 377 van 31.12.1991, blz. 48),
- —
93 L 0012: Richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 (PB nr. L 74 van 27.3.1993, blz. 81).
- a.
De Republiek Oostenrijk mag haar nationale wetgeving betreffende het zwavelgehalte van dieselbrandstoffen in afwijking van artikel 2, lid 1, handhaven tot 1 oktober 1996.
- b.
De Republiek Finland mag haar nationale wetgeving betreffende het zwavelgehalte van dieselbrandstoffen in afwijking van artikel 2, lid 1, handhaven tot 1 oktober 1996.
- 2.
390 L 0641: Richtlijn nr. 90/641/90/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PB nr. L 349 van 13.12.1990, blz. 21).
De Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden passen vanaf 1 januari 1997 de artikelen 2, 3, 5 en 6, onder e) toe, welke artikelen verwijzen naar Richtlijn 80/836/Euratom van de Raad van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.
- 3.
390 R 0737: Verordening (EEG) nr. 737/90 van de Raad van 22 maart 1990 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwprodukten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl (PB nr. L 82 van 29.3.1990, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
393 R 1518: Verordening (EEG) nr. 1518/93 van de Commissie van 21 juni 1993 (PB nr. L 150 van 22.6.1993, blz. 30)
De Republiek Oostenrijk mag de betreffende nationale wetgeving handhaven tot en met 31 maart 1995.
- 4.
392 L 0112: Richtlijn 92/112/EEG van de Raad van 15 december 1992 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie (PB nr. L 409 van 31.12.1992, blz. 11).
- 5.
393 R 0259: Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB nr. L 30 van 6.2.1993, blz. 1).
De Republiek Oostenrijk mag tot 31 december 1996 haar nationale wetgeving inzake invoer, uitvoer en doorvoer van afval handhaven.
VII. Landbouw
A. Algemene bepalingen
I. ILBB
365 R 0079: Verordening (EEG) nr. 79/65/EEG van de Raad van 15 juni 1965 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Economische Gemeenschap (PB nr. L 109 van 23.6.1965, blz. 1859), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
390 R 3577: Verordening (EEG) nr. 3577/90 van de Raad van 4 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 23).
Finland en Zweden dienen uiterlijk op 31 december 1997 de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 79/65/EEG inzake de aard van de boekhoudkundige gegevens en de bedrijfstypes toe te passen.
II. Geïntegreerde controle
392 R 3508: Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB nr. L 355 van 5.12.1992, blz. 1), gewijzigd bij:
- —
394 R 0165: Verordening (EG) nr. 165/94 van de Raad van 24 januari 1994 (PB nr. L 24 van 29.1.1994, blz. 6).
In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is het geïntegreerd systeem in de nieuwe Lid-Staten van toepassing:
- —
vanaf 1 maart 1995 wat betreft de steunaanvragen en het in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerd controlesysteem,
- —
uiterlijk vanaf 1 januari 1997 wat betreft de overige in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde elementen.
De nieuwe Lid-Staten treffen alle nodige administratieve, budgettaire en technische maatregelen om ervoor te zorgen dat de respectieve elementen van het geïntegreerd systeem vanaf bovengenoemde data in werking kunnen treden. Indien één of meer elementen van het geïntegreerd systeem evenwel vóór die data kunnen worden toegepast, kunnen zij daarvan gebruik maken voor hun beheers- en controleactiviteiten.
De Commissie kan volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70 de praktische regels voor de toepassing van deze bepaling vaststellen, met name overgangsmaatregelen voor de periode tijdens welke het systeem in de nieuwe Lid-Staten in gebruik wordt genomen.
B. Ordening der markten
I. Melk en zuivelprodukten
371 R 1411: Verordening (EEG) nr. 1411/71 van de Raad van 29 juni 1971 houdende aanvullende voorschriften voor de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB nr. L 148 van 3.7.1971, blz. 4), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 R 2138: Verordening (EEG) nr. 2138/92 van de Raad van 23 juli 1992 (PB nr. L 214 van 30.7.92, blz. 6).
In afwijking van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 1411/71 gelden de voorschriften betreffende het minimum vetgehalte niet voor in Finland en Zweden geproduceerde melk voor menselijke consumptie tijdens een periode van drie jaar na de toetreding. Melk voor menselijke consumptie die niet voldoet aan de voorschriften inzake het minimum vetgehalte mag uitsluitend in het land van produktie in de handel worden gebracht of naar een derde land worden uitgevoerd. Tijdens bovengenoemde periode zal de indeling van melk voor menselijke consumptie waarin de verordening voorziet, worden herzien.
II. Rundvlees
368 R 0805: Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB nr. L 148 van 27.6.1968, blz. 24), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 3611: Verordening (EG) nr. 3611/93 van 22 december 1993 (PB nr. L 328 van 29.12.1993, blz. 7).
In afwijking van artikel 9, lid 1, mag Oostenrijk gedurende de overgangsperiode zijn douanerechten bij invoer uit derde landen voor de produkten van tariefpost 160250 van het gemeenschappelijk douanetarief geleidelijk aanpassen aan de uit de toepassing van het GDT voortvloeiende douanerechten.
De aanpassing vindt plaats bij het begin van elk vijfde jaar na de datum van toetreding en bedraagt respectievelijk ten minste, een zesde, een vijfde, een vierde, een derde en de helft van het verschil tussen die rechten.
De uit de toepassing van het GDT voortvloeiende douanerechten worden vanaf het jaar 2000 toegepast.
III. Fruit en groenten
372 R 1035: Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB nr. L 118 van 20.5.1972, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 3669: Verordening (EEG) nr. 3669/93 van de Raad van 20 december 1993 (PB nr. L 338 van 31.12.1993, blz. 26).
In afwijking van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1035/72 worden de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen toegepast onder volgens de procedure van artikel 33 van bovengenoemde verordening vast te stellen voorwaarden, gedurende een periode van:
- —
drie jaar wat betreft de Oostenrijkse produkten en twee jaar wat betreft de Finse produkten. Onverminderd de bepalingen vastgesteld ingevolge artikel 12, lid 1, tweede alinea kunnen deze produkten gedurende deze perioden uitsluitend op de nationale markt worden gebracht;
- —
twee jaar wat betreft in Zweden geproduceerde wortelen. Gedurende deze periode kunnen deze produkten naar derde landen worden uitgevoerd.
IV. Wijn en gedistilleerde dranken
- 1.
389 R 1576: Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken (PB nr. L 160 van 12.6.1989, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 R 3280: Verordening (EEG) nr. 3280/92 van de Raad van 9 november 1992 (PB nr. L 327 van 13.11.1992, blz. 3).
In afwijking van het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1576/89:
- —
mogen de in Oostenrijk vóór de toetreding en tussen 1 januari 1995 en 31 december 1995 conform de vigerende nationale wetgeving geproduceerde gedistilleerde dranken tot 31 december 1996 in de Gemeenschap in de handel worden gebracht onder een aanbiedingsvorm die voldoet aan de nationale bepalingen. De produkten die op die datum nog in de detailhandel in omloop zijn, kunnen worden afgezet tot de voorraden zijn opgebruikt;
- —
de benaming ‘Inländerrum’ mag nog tot en met 31 december 1998 worden gebruikt voor produkten van oorsprong uit Oostenrijk, voor zover de aanbiedingsvorm van het produkt voldoet aan de communautaire regelgeving inzake de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken, de ingrediënten duidelijk vermeld staan op het etiket aan de voorkant van de fles en op dat etiket duidelijk vermeld staat dat dit produkt geen rum bevat.
- 2.
389 R 2392: Verordening (EEG) nr. 2392/89 van de Raad van 24 juli 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivemost (PB nr. L 232 van 9.8.1989, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
391 R 3897: Verordening (EEG) nr. 3897/91 van de Raad van 16 december 1991 (PB nr. L 368 van 31.12.1991, blz. 5);
392 R 2333: Verordening (EEG) nr. 2333/92 van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van mousserende wijn en mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd (PB nr. L 231 van 13.8.1992, blz. 9).
- 1.
In afwijking van het bepaalde in de Verordeningen (EEG) nr. 2392/89 en (EEG) nr. 2333/92:
- —
mogen de wijnen en mousserende wijnen, de mousserende wijnen waaraan koolzuurgas is toegevoegd en de druivemost die zich op Oostenrijks grondgebied bevinden en waarvan de omschrijving en aanbiedingsvorm voldoen aan de vóór 1 maart 1995 vigerende Oostenrijkse bepalingen, in de handel worden gebracht tot de voorraden zijn opgebruikt;
- —
mogen de etiketten die vóór 1 maart 1995 gedrukt zijn en waarop gegevens vermeld staan die voldoen aan de op die datum vigerende Oostenrijkse bepalingen maar niet aan de communautaire bepalingen, tot 1 maart 1996 worden gebruikt.
Uitvoerige toepassingsregels worden, voor zover zulks nodig is, vastgesteld volgens de procedure van artikel 83 van Verordening (EEG) nr. 822/87.
- 2.
In afwijking van artikel 6, lid 6, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2333/92, mag het handelsmerk ‘Winzersekt’, dat vóór 1 maart 1994 in Oostenrijk is geregistreerd, tot en met 31 december 1999 worden gebruikt voor mousserende wijnen die in Oostenrijk zijn geproduceerd overeenkomstig de bepalingen die uit hoofde van bovengenoemd artikel 6 voor ‘Winzersekt’ zijn vastgesteld.
Uitvoerige toepassingsregels worden, voor zover zulks nodig is, vastgesteld volgens de procedure van artikel 83 van Verordening (EEG) nr. 822/87.
- 3.
391 R 1601: Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwprodukten (PB nr. L 149 van 14.6.1991, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 R 3279: Verordening (EEG) nr. 3279/92 van de Raad van 9 november 1992 (PB nr. L 327 van 13.11.1992, blz. 1).
- 4.
392 R 2332: Verordening (EEG) nr. 2332/92 van de Raad van 13 juli 1992 betreffende de in de Gemeenschap vervaardigde mousserende wijnen (PB nr. L 231 van 13.8.1992, blz. 1), gewijzigd bij:
- —
393 R 1568: Verordening (EEG) nr. 1568/93 van de Raad van 14 juni 1993 (PB nr. L 154 van 25.6.1993, blz. 42).
- 1.
In afwijking van artikel 17, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 2332/92 mag de duur van het bereidingsproces van in Oostenrijk geproduceerde mousserende kwaliteitswijnen, met uitzondering van v.m.q.p.r.d., wanneer de gisting in gesloten kuipen plaatsvindt, tot en met 31 december 1997 niet korter zijn dan:
- a.
wat betreft de duur van de rijping in het produktiebedrijf en gerekend vanaf de gisting die bestemd is om de wijn mousserend te maken:
- —
produktie 1995: geen minimumduur
- —
produktie 1996: geen minimumduur
- —
produktie 1997: 4 maanden;
- b.
wat betreft de duur van de gisting die bestemd is om de cuvée mousserend te maken en de duur van de aanwezigheid van de cuvée op de wijnmoer:
- —
produktie 1995: geen minimumduur
- —
produktie 1996: geen minimumduur
- —
produktie 1997: 60 dagen, of, wanneer de gisting plaatsvindt in recipiënten die van agitatoren zijn voorzien, 20 dagen.
- 2.
De mousserende kwaliteitswijnen waarvoor de in lid 1 bedoelde afwijkingen van toepassing waren, mogen alleen in Oostenrijk onder de benaming ‘mousserende kwaliteitswijn’ of ‘Sekt’ in de handel worden gebracht.
- 3.
Uitvoerige toepassingsregels worden, voor zover zulks nodig is, vastgesteld volgens de procedure van artikel 83 van Verordening (EEG) nr. 822/87.
C. Akkerbouwgewassen
392 R 1765: Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PB nr. L 181)
- —
394 R 0232: Verordening (EG) nr. 232/94 van de Raad van 24 januari 1994 (PB nr. L 30 van 3.2.1994, blz. 7).
- 1.
In afwijking van artikel 7, lid 6, mogen Zweedse producenten die overeenkomstig een nationale braakleggingsregeling een grotere oppervlakte uit de produktie hebben genomen dan de oppervlakte waarop zij voornemens zijn om in aanmerking komende akkerbouwgewassen te telen, en die nog niet opnieuw zijn begonnen met het telen van gewassen op de braakgelegde gronden, bij beëindiging van hun deelneming aan de nationale regeling gronden die reeds uit hoofde van de nationale regeling waren braakgelegd tijdens nog eens 60 maanden blijven braakleggen. De betaling voor de braaklegging zal gebeuren tegen het tarief van artikel 7, lid 6, voor het percentage dat het percentage voor akkerbouwgewassen waarvoor compensatie is aangevraagd overschrijdt.
- 2.
Tot het verkoopseizoen 1999/2000 mag Oostenrijk, mits daartoe vooraf door de Commissie toestemming is verleend, steun blijven verlenen aan de in artikel 8, lid 2, omschreven kleine producenten die een oppervlakte gelijk aan de oppervlakte waarvoor zij op 1 januari 1994 uit hoofde van een nationale regeling steun ontvingen, blijven braakleggen. Die steun moet door Oostenrijk zelf worden gefinancierd.
D. Structuren
- 1.
390 R 0866: Verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad van 29 maart 1990 inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten (PB nr. L 191 van 6.4.1990, blz. 1).
- —
393 R 3669: Verordening (EEG) nr. 3669/93 van de Raad van 22 december 1993 (PB nr. L 338 van 31.12.1993, blz. 26).
Voor de toepassing van artikel 16, lid 5:
- —
zal de Commissie deze bepalingen met betrekking tot Oostenrijk en Finland toepassen overeenkomstig de in de Slotakte opgenomen verklaring nr. 31.
De Commissie kan die toestemming evenwel alleen verlenen indien vaststaat dat de begunstigden van die investeringssteun zelf een passende bijdrage leveren.
- 2.
391 R 2328: Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB nr. L 218 van 6.8.1991, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 3669: Verordening (EG) nr. 3669/93 van de Raad van 22 december 1993 (PB nr. L 338 van 31.12.1993, blz. 26).
In afwijking van:
- a.
artikel 5, lid 1, onder c., kan de steun waarin deze verordening voorziet in Zweden tot en met 31 december 1999 worden toegekend aan landbouw/bosbouw-gezinsbedrijven, op voorwaarde dat de landbouwactiviteiten van het bedrijf minstens 15 hectare beslaan en de steun uitsluitend voor landbouwactiviteiten wordt toegekend. De maximumomvang van een landbouw/bosbouw-gezinsbedrijf wordt vastgesteld door de Commissie volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88;
- b.
de limieten van artikel 12, lid 2, eerste alinea, mag Finland, met inachtneming van de artikelen 92 tot en met 94 van het EG-Verdrag:
- —
tot en met 31 december 2001 nationale steun verlenen voor de in artikel 5 bedoelde investeringen aan landbouwbedrijven waarvan het bedrijfsinkomen het in die bepaling bedoelde referentie-inkomen overschrijdt;
- —
tot en met 31 december 2001 nationale steun verlenen ten gunste van bedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren;
- c.
artikel 35 mag de Republiek Oostenrijk, op voorwaarde dat de Commissie daartoe toestemming geeft:
- —
tot en met 31 december 2004 nationale steun blijven toekennen aan kleine producenten die in 1993 krachtens de nationale wetgeving recht hadden op steun, indien de compenserende vergoedingen van de artikelen 17 tot en met 19 niet voldoende compensatie bieden voor permanente natuurlijke handicaps. De totale steun die aan deze producenten wordt toegekend mag niet hoger liggen dan de in Oostenrijk in 1993 uitbetaalde bedragen.
Vóór 30 juni 1999 en 2004 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze maatregel, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel. De Raad neemt over dit voorstel een besluit volgens de procedure van artikel 43, lid 2, van het EG-Verdrag;
- —
ARTIKEL 5, 1, d), mag de Republiek Oostenrijk tot 31 december 1999 producenten uitzonderen van de in die bepaling opgenomen verplichting.
E. Diervoeding
- 1.
370 L 0524: Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB nr. L 270 van 14.12.1970, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 L 0114: Richtlijn 93/114/EEG van de Raad van 14 december 1993 (PB nr. L 334 van 31.12.1993, blz. 24).
- 1.
De Republiek Oostenrijk mag haar vóór de toetreding vigerende nationale wetgeving betreffende het in de handel brengen en het gebruik van additieven die behoren tot de categorie van de enzymen of de micro-organismen handhaven onder de volgende voorwaarden:
De Republiek Oostenrijk zendt vóór 1 november 1994 aan de Commissie:
- —
de lijst van de op haar grondgebied toegelaten enzymen, micro-organismen en hun preparaten, die volgens het model in bijlage II bij Richtlijn 93/113/EG van de Raad is opgesteld, en
- —
een gegevensfiche die voor elk additief is opgesteld door de persoon die verantwoordelijk is voor het in het vrije verkeer brengen, volgens het model in bijlage II bij Richtlijn 93/113/EG van de Raad.
Vóór 1 januari 1997 wordt volgens de procedure van artikel 7 van Richtlijn 70/524/EEG een besluit genomen over de door de Republiek Oostenrijk met het oog op de toelating van de betrokken additieven ingediende dossiers.
Tot er een communautair besluit is genomen, mag de Republiek Oostenrijk niet beletten dat additieven afkomstig uit de Unie die zijn opgenomen in nationale lijsten die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 93/113/EG, in de handel worden gebracht, voor zover die additieven eveneens voorkomen op de door Oostenrijk overeenkomstig het bovenstaande tweede streepje toegezonden lijst. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op voormengsels en op diervoeders die de betrokken additieven bevatten.
- 2.
De Republiek Finland mag tot en met 31 december 1997 haar voor de toetreding vigerende wetgeving handhaven waarbij het gebruik van onderstaande additieven in diervoeders wordt verboden:
- —
avoparcine - voor melkkoeien,
- —
tylosinefosfaat,
- —
spiramycine en,
- —
antibiotica met analoge werking.
Vóór 31 december 1997 wordt volgens de procedure van artikel 7 van Richtlijn 70/524/EEG een besluit genomen over de door de Republiek Finland ingediende aanpassingsverzoeken; die verzoeken dienen voor elk bovengenoemd additief vergezeld te gaan van een gedetailleerde wetenschappelijke motivering.
Deze afwijking mag geen gevolgen hebben voor het vrije verkeer van uit de Gemeenschap afkomstige produkten van dierlijke oorsprong.
- 3.
Vervallen.
- 4.
Het Koninkrijk Zweden mag zijn vóór de toetreding vigerende wetgeving handhaven:
- —
tot en met 31 december 1998, voor wat betreft de beperking van of het verbod op het gebruik in diervoeders van additieven van de volgende groepen:
- =
antibiotica,
- =
chemotherapeutica,
- =
coccidiostatica,
- =
groeibevorderaars;
- —
tot en met 31 december 1997, voor wat betreft de beperking van of het verbod op het gebruik in diervoeders van de volgende produkten:
- —
additieven van de categorie der carotenoïden, respectievelijk xanthofylen,
- —
koper,
- —
mierezuur,
- —
mierezuur gecombineerd met ethoxyquine.
Vóór bovengenoemde data zal volgens de procedure van artikel 7 van Richtlijn 70/524/EEG een besluit worden genomen over de door het Koninkrijk Zweden ingediende aanpassingsverzoeken; die verzoeken dienen vergezeld te gaan van een gedetailleerde wetenschappelijke motivering.
Deze afwijkingen mogen geen gevolgen hebben voor het vrije verkeer van uit de Gemeenschap afkomstige produkten van dierlijke oorsprong.
- 2.
374 L 0063: Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en produkten in diervoeders (PB nr. L 38 van 11.2.1974, blz. 31), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 L 0074: Richtlijn 92/88/EEG van de Raad van 13 september 1993 (PB nr. L 237 van 22.9.1993, blz. 23).
- 1.
Vervallen.
- 2.
Het Koninkrijk Zweden mag tot en met 31 december 1997 zijn vóór de toetreding vigerende wetgeving handhaven waarbij de aanwezigheid van aflatoxine B1, ochratoxine A, lood en PCB tot een bepaald niveau worden beperkt.
Vóór 31 december 1997 zal volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 74/63/EEG een besluit worden genomen over de door het Koninkrijk Zweden ingediende aanpassingsverzoeken; die verzoeken dienen voor elke ongewenste stof of produkt vergezeld te gaan van een gedetailleerde wetenschappelijke motivering.
Deze afwijking mag geen gevolgen hebben voor het vrije verkeer van uit de Gemeenschap afkomstige produkten van dierlijke oorsprong.
- 3.
377 L 0101: Richtlijn 77/101/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de handel in enkelvoudige diervoeders (PB nr. L 32 van 3.2.1977, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
389 L 0654: Richtlijn 90/654/EEG van de Raad van 4 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 48).
Het Koninkrijk Zweden mag tot en met 31 december 1997 zijn vóór de toetreding vigerende wetgeving handhaven waarbij het gebruik wordt verboden van voeders die zijn vervaardigd op basis van dieren die aan een natuurlijke oorzaak zijn gestorven of van delen van krengen van geslachte dieren die pathologische afwijkingen vertonen.
Vóór 31 december 1997 zal volgens de procedure van artikel 10 van Richtlijn 77/101/EEG een besluit worden genomen over het door het Koninkrijk Zweden ingediende aanpassingsverzoek; dat verzoek dient vergezeld te gaan van een gedetailleerde wetenschappelijke motivering.
Deze afwijking mag geen gevolgen hebben voor het vrije verkeer van uit de Gemeenschap afkomstige produkten van dierlijke oorsprong.
- 4.
379 L 0373: Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende de handel in mengvoeders (PB nr. L 86 van 6.4.1979, blz. 30), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 L 0074: Richtlijn 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 (PB nr. L 237 van 22.9.1993, blz. 23)
Het Koninkrijk Zweden mag tot en met 31 december 1997 zijn vóór de toetreding vigerende wetgeving handhaven waarbij de vermelding van het fosforgehalte op het etiket van mengvoeders bestemd voor vissen verplicht wordt gesteld.
Vóór 31 december 1997 zal volgens de procedure van artikel 10 van Richtlijn 79/373/EEG een besluit worden genomen over het door het Koninkrijk Zweden ingediende aanpassingsverzoek; dat verzoek dient vergezeld te gaan van een gedetailleerde wetenschappelijke motivering.
F. Zaden en plantgoed
- 1.
L 0401: Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PB nr. 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66).
De Republiek Finland mag zijn nationale schema van zaadproduktie betreffende het in de handel brengen op zijn grondgebied van zaad van de categorie ‘zaad voor handelsdoeleinden’ (‘Kauppasiemen’/handelsutsäde’) als gedefinieerd in de bestaande Finse wetgeving, handhaven tot en met uiterlijk 31 december 1996.
Dit zaad mag niet worden binnengebracht op het grondgebied van de andere Lid-Staten.
De Republiek Finland past zijn wetgeving ter zake aan om aan het einde van bovengenoemde periode te voldoen aan de betreffende bepalingen van de richtlijn.
De Republiek Finland past evenwel vanaf de toetreding die bepalingen van de richtlijn toe die betrekking hebben op de toegang tot het in de handel brengen op zijn grondgebied van materiaal dat aan de richtlijn voldoet.
- 2.
366 L 0402: Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PB nr. 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66).
De Republiek Finland mag zijn nationale zaadproduktiesysteem handhaven met betrekking tot het uiterlijk tot 31 december 1996 op zijn grondgebied in de handel brengen van:
- —
zaad dat niet voldoet aan de voorschriften van de richtlijn betreffende het maximumaantal vermeerderingen van zaad van de categorie ‘gecertificeerd zaad’ (‘Valiosiemen’/‘elitutsäde’) en
- —
zaad van de categorie ‘zaad voor handelsdoeleinden’ (‘Kauppasiemen’/‘handelsutsäde’) zoals omschreven in de bestaande Finse wetgeving.
Dergelijk zaad mag niet op het grondgebied van de andere Lid-Staten worden binnengebracht. De Republiek Finland past ter zake haar wetgeving aan teneinde na afloop van genoemde termijn aan de desbetreffende bepalingen van de richtlijn te voldoen.
De Republiek Finland past echter de bepalingen van de richtlijn die het mogelijk maken dat richtlijn-conform materiaal op zijn grondgebied in de handel wordt gebracht, vanaf de toetreding toe.
- 3.
366 L 0403: Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PB nr. 125 van 11.7.1966, blz. 2320/66).
Het Koninkrijk Zweden mag voor knollen die voor meer dan een tiende van hun oppervlakte aangetast zijn door schurft, een tolerantiegrens van 40 gewichtspercenten handhaven met betrekking tot het uiterlijk tot en met 31 december 1996 op zijn grondgebied in de handel brengen van pootaardappels. Deze tolerantiegrens is alleen van toepassing op pootaardappels die zijn geproduceerd in delen van het Koninkrijk Zweden waar zich bijzondere problemen met schurft hebben voorgedaan.
Dergelijke pootaardappelen mogen niet op het grondgebied van andere Lid-Staten worden binnengebracht. Het Koninkrijk Zweden past zijn wetgeving ter zake aan om na afloop van genoemde termijn te voldoen aan het desbetreffende deel van bijlage II van de richtlijn.
Het Koninkrijk Zweden past evenwel de bepalingen van de richtlijn waarmee het in de handel brengen op zijn grondgebied van richtlijnconform materiaal wordt mogelijk gemaakt vanaf de toetreding toe.
- 4.
366 L 0404: Richtlijn 66/404/EEG van de Raad van 4 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PB nr. 125 van 11.7.1966, blz. 2326/66).
- —
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden mogen hun nationale wetgeving betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal handhaven tot en met uiterlijk 31 december 1999.
- —
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden krijgen een extra periode tot en met 31 december 2001 voor de afbouw van de voorraden bosbouwkundig teeltmateriaal die voor het einde van de in het eerste streepje bedoelde overgangsperiode nog aanwezig zijn.
- —
Materiaal dat niet voldoet aan de bepalingen van de richtlijn mag niet op het grondgebied van andere Lid-Staten dan Finland en Zweden worden binnengebracht, tenzij een andersluidend besluit wordt genomen overeenkomstig het bepaalde in de richtlijn.
- —
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden passen evenwel vanaf de toetreding die bepalingen van de richtlijn toe die betrekking hebben op de toegang tot het in de handel brengen op hun grondgebied van materiaal dat aan de richtlijn voldoet.
- —
Zo nodig worden volgens de desbetreffende communautaire procedures nadere overgangsregelingen getroffen.
- 5.
370 L 0457: Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (PB nr. L 225 van 12.10.1970, blz. 1) en 370 L 0458: Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB nr. L 225 van 12.10.1970, blz. 7).
- —
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden mogen tot uiterlijk 31 december 1995 de toepassing van de twee genoemde richtlijnen op hun grondgebied uitstellen met betrekking tot het op hun grondgebied in de handel brengen van zaden die voorkomen op hun respectieve nationale lijsten van rassen van landbouwgewassen en rassen van groentegewassen die niet officieel zijn aanvaard overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijnen. Zaden van deze rassen mogen gedurende deze periode niet in de handel worden gebracht op het grondgebied van de andere Lid-Staten.
- —
Het in de handel brengen van rassen van landbouw- en groentegewassen die op de toetredingsdatum of later worden opgenomen op zowel de respectieve nationale lijsten van de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, als de gemeenschappelijke lijsten wordt niet onderworpen aan beperkingen wat het ras betreft.
- —
Tijdens de in het eerste streepje genoemde periode worden de rassen in de respectieve nationale lijsten van de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden die officieel zijn aanvaard overeenkomstig de bepalingen van genoemde richtlijnen, opgenomen in de gemeenschappelijke lijsten van landbouw- respectievelijk groentegewassen.
- 6.
371 L 0161: Richtlijn 71/161/EEG van de Raad van 30 maart 1971 betreffende de normen voor de uitwendige kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal dat binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht (PB nr. L 87 van 17.4.1971, blz. 14).
- —
De Republiek Finland mag zijn nationale wetgeving inzake uitwendige kwaliteitsnormen voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal uiterlijk tot 31 december 1999 handhaven.
- —
Voor zover dit materiaal niet voldoet aan de bepalingen van de richtlijn mag het niet op het grondgebied van andere Lid-Staten worden binnengebracht, tenzij overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn anders wordt besloten.
- —
De Republiek Finland past ter zake zijn wetgeving aan teneinde na afloop van genoemde termijn aan de bepalingen van de richtlijn te voldoen.
- —
De Republiek Finland past evenwel de bepalingen van de richtlijn die het op haar grondgebied in de handel brengen van richtlijn-conform materiaal mogelijk maken, vanaf de toetredingsdatum toe.
- 7.
393 L 0048: Richtlijn 93/48/EEG van de Commissie van 23 juni 1993 tot vaststelling van het schema met de voorwaarden waaraan fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt en teeltmateriaal daarvan overeenkomstig Richtlijn 92/34/EEG van de Raad moeten voldoen (PB nr. L 250 van 7.10.1993, blz. 1).
- 8.
393 L 0049: Richtlijn 93/49/EEG van de Commissie van 23 juni 1993 tot vaststelling van het schema met de voorwaarden waaraan siergewassen en teeltmateriaal daarvan overeenkomstig Richtlijn 91/682/EEG van de Raad moeten voldoen (PB nr. L 250 van 7.10.1993, blz. 9).
- 9.
393 L 0061: Richtlijn 93/61/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 tot vaststelling van de schema's met de eisen waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 92/33/EEG van de Raad moeten voldoen (PB nr. L 250 van 7.10.1993, blz. 19).
De Republiek Finland mag uiterlijk tot 31 december 1996 aanvullende voorwaarden opleggen met betrekking tot de etikettering inzake de oorsprong van overblijvende planten met het oog op het op hun grondgebied in de handel brengen daarvan.
Dergelijke voorwaarden mogen alleen op hun eigen binnenlandse produktie worden toegepast.
VIII. Visserij
- 1.
R 2115: Verordening (EEG) nr. 2115/77 van de Raad van 27 september 1977 (PB nr. L 247 van 28.9.1977, blz. 2).
In afwijking van artikel 1 zijn vaartuigen die onder de vlag varen van Finland en Zweden, gedurende een periode van 3 jaar na de datum van toetreding gemachtigd, de rechtstreekse vangst op haring uit te oefenen voor andere doeleinden dan de menselijke consumptie, op voorwaarde dat door genoemde bevissing geen gevaar ontstaat voor onomkeerbare ecologische schade, onder dezelfde voorwaarden als vóór de toetreding, rekening houdend met afzetgebieden en afhankelijk van een controlesysteem voor nevenvangsten onder toezicht van de Commissie.
In afwijking van artikel 2 mogen vaartuigen die onder de vlag varen van Finland en Zweden, gedurende een periode van 3 jaar na de datum van toetreding, in de Unie haringvangsten aan land brengen die zijn gevangen voor andere doeleinden dan de menselijke consumptie, onder dezelfde voorwaarden als vóór de toetreding, rekening houdend met afzetgebieden.
Vóór het verstrijken van een periode van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van toetreding, herziet de Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3760/92, de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2115/77.
De Raad zal besluiten nemen voor het optimaal gebruik van de haringvoorraden, waaronder haringvangst voor andere doeleinden dan de menselijke consumptie, op voorwaarde dat dit verenigbaar is met een rationele en verantwoorde exploitatie op een houdbare basis, waarbij rekening moet worden gehouden met de markten en met biologische gegevens en ervaringen op grond van controlesystemen en proefprojecten.
- 2.
386 R 3094: Verordening (EE)[lees: (EEG)] nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 (PB nr. L 288 van 11.10.1986, blz. 1).
In afwijking van bijlage 1, mogen Zweedse vaartuigen gedurende een periode van 18 maanden vanaf de datum van toetreding, in het Skagerrak en het Kattegat voor het vissen op sprot een maaswijdte van 16 mm gebruiken. De Raad zal vóór het einde van deze overgangsperiode de technische maatstaven en het controlesysteem voor deze vorm van bevissing in het licht van wetenschappelijke gegevens herzien.
- 3.
389 R 2136: Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad van 21 juni 1989 (PB nr. L 212 van 22.7.1989, blz. 79).
In afwijking van artikel 2, tweede streepje, is de handel in ingeblikte sprot onder de verkoopbenaming ‘sardines in blik’, gedurende een periode van zes maanden na de datum van toetreding, in Zweden toegestaan voor produkten die vóór de toetreding zijn verpakt.
IX. Belastingen
- 1.
L 0464: Richtlijn 72/464/EEG van de Raad van 19 december 1972 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PB nr. L 303 van 31.12.1972, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 L 0078: Richtlijn 92/78/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 (PB nr. L 316 van 31.10.1992, blz. 5).
Onverminderd artikel 4, lid 1, mag het Koninkrijk Zweden de toepassing van de proportionele accijns op sigaretten tot 1 januari 1996 uitstellen.
- 2.
377 L 0388: Zesde Richtlijn van de Raad (77/388/EEG) van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB nr. L 145 van 13.6.1977, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
394 L 0005: Richtlijn 94/5/EG van de Raad van 14 februari 1994 (PB nr. L 60 van 3.3.1994, blz. 16).
Oostenrijk
- a)
Onverminderd artikel 12 en 13, A, onder 1:
mag de Republiek Oostenrijk tot en met 31 december 1996:
- —
een lager BTW-tarief van 10 % blijven toepassen op ziekenhuisactiviteiten op het gebied van de volksgezondheid en maatschappelijk werk en op het vervoer van zieke of gewonde personen in speciaal en door naar behoren gemachtigde instanties daartoe ontworpen voertuigen;
- —
een normaal BTW-tarief van 20 % blijven toepassen op geneeskundige verstrekkingen door artsen op het gebied van volksgezondheid en maatschappelijk werk;
- —
vrijstelling van belasting met teruggave van de BTW-voordruk voor leveringen van sociale zekerheidsinstellingen en instellingen voor maatschappelijk werk. De toepassing van dit tarief mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- b)
Voor de toepassing van artikel 12, lid 3, onder a), mag de Republiek Oostenrijk in de gemeenten Jungholz en Mittelberg (Kleines Walsertal) een tweede normaal tarief toepassen dat lager ligt dan het overeenkomstige tarief dat in de rest van Oostenrijk wordt toegepast, maar dat niet minder dan 15 % mag bedragen.
De toepassing van dit tarief mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- c)
Voor de toepassing van artikel 24, leden 2 tot en met 6, en in afwachting van de aanneming van communautaire voorschriften terzake, mag de Republiek Oostenrijk een BTW-vrijstelling verlenen aan belastingplichtigen tot een jaarlijkse omzetdrempel die niet hoger mag zijn dan het equivalent in de nationale valuta van 35.000 ecu.
Deze vrijstelling mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- d)
Voor de toepassing van artikel 27, lid 1, mag de Republiek Oostenrijk onder de volgende voorwaarden internationaal personenvervoer verricht door niet in Oostenrijk gevestigde belastingplichtigen door middel van niet in Oostenrijk geregistreerde motorvoertuigen blijven belasten:
- —
deze overgangsmaatregel geldt tot en met 31 december 2000;
- —
de in Oostenrijk afgelegde afstand moet worden belast op basis van een gemiddeld belastbaar bedrag per persoon en per kilometer;
- —
deze regeling mag niet gepaard gaan met fiscale controles aan de grenzen tussen Lid-Staten;
- —
deze maatregel, die dient om de belastingheffingsprocedure te vereenvoudigen, mag hooguit een verwaarloosbare invloed hebben op het belastingbedrag dat bij het eindgebruik verschuldigd is.
- e)
In afwijking van artikel 28, lid 2, mag de Republiek Oostenrijk tot en met 31 december 1998 een lager tarief toepassen op de verhuring van onroerend goed voor residentieel gebruik, op voorwaarde dat dit tarief niet lager ligt dan 10%.
De toepassing van dit tarief mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- f)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 2, onder d), mag de Republiek Oostenrijk een lager tarief toepassen voor restaurantdiensten.
De toepassing van dit tarief mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- g)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 2, onder e), mag de Republiek Oostenrijk een verlaagd tarief toepassen op de produktie van wijn vanaf de boerderij door de producerende boer en op de levering van elektrische voertuigen, op voorwaarde dat dit tarief minstens 12% bedraagt.
De toepassing van dit tarief mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- h)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, onder a), mag de Republiek Oostenrijk:
- —
uit hoofde van punt 2 van bijlage E, tot en met 31 december 1996 de door tandtechnici beroepsmatig geleverde diensten en door tandartsen en tandtechnici aan Oostenrijkse sociale zekerheidsinstellingen geleverde tandprothesen belasten;
- —
de in punt 7 van bijlage E opgesomde handelingen belasten.
Deze belasting mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- i)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, onder b), mag de Republiek Oostenrijk gedurende dezelfde overgangsperiode als de huidige Lid-Staten BTW-vrijstelling verlenen voor:
- —
door openbare postdiensten geleverde telecommunicatiediensten, totdat de Raad een gemeenschappelijke regeling voor de belasting van dergelijke diensten heeft aangenomen, of tot de datum waarop de huidige Lid-Staten die thans een volledige vrijstelling toepassen, daarmee ophouden, naargelang van welke van beide data eerst valt, maar in ieder geval niet langer dan tot en met 31 december 1995 ;
- —
de in punt 7 en 16 van bijlage F bedoelde handelingen, zolang de dezelfde vrijstellingen ten aanzien van één of meer van de huidige Lid-Staten worden toegepast;
- —
met teruggave van de BTW-voordruk, alle onderdelen van het internationaal personenvervoer per vliegtuig, over zee of via de waterwegen van Oostenrijk naar een Lid-Staat of een derde land en omgekeerd, met uitzondering van het personenvervoer op het Bodenmeer zolang de dezelfde vrijstellingen ten aanzien van één of meer van de huidige Lid-Staten worden toegepast.
Deze vrijstellingen mogen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom), nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
Finland
- j)
Ter uitvoering van artikel 24, punt 2 tot en met 6, en in afwachting van communautaire voorschriften ter zake, kan voor de Republiek Finland een vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde voor personen met een jaarlijkse omzet van minder dan de tegenwaarde in de nationale valuta van 10.000 ecu, gelden.
- k)
Voor de toepassing van artikel 27, lid 1, mag de Republiek Finland de verkoop, het leasen, de reparatie en het onderhoud van vaartuigen blijven vrijstellen van BTW, met terugbetaling van de BTW-voordruk, onder de volgende voorwaarden:
- —
deze overgangsmaatregel geldt uiterlijk tot en met 31 december 2000;
- —
deze vrijstelling kan gelden voor vaartuigen met een minimumlengte van 10 meter en die wegens hun constructie niet geschikt zijn als pleziervaartuig of voor sportbeoefening;
- —
deze maatregel die dient om de belastingheffingsprocedure te vereenvoudigen mag hooguit een verwaarloosbare invloed hebben op het belastingbedrag dat bij het eindgebruik verschuldigd is.
- l)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 2, onder a), mag de Republiek Finland tijdens de overgangsperiode bedoeld in artikel 28 1, vrijstellingen met teruggave van de BTW-voordruk toepassen op abonnementen van dagbladen en tijdschriften en op drukwerk voor de leden van verenigingen voor algemeen welzijn op voorwaarde dat de vrijstellingen in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht en voldoen aan de voorwaarden die zijn opgesomd in het laatste streepje van artikel 17 van de Tweede Richtlijn van de Raad van 11 april 1967.
Die vrijstellingen mogen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- m)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, onder a), en zolang deze transacties in één of meer van de huidige Lid-Staten belastbaar zijn, mag de Republiek Finland de in punt 7 van bijlage E bedoelde handelingen belasten.
Die belasting mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- n)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, onder b), en zolang dezelfde vrijstelling wordt toegepast door één of meer van de huidige Lid-Staten, mag de Republiek Finland BTW-vrijstelling verlenen voor:
- —
de in punt 2 van bijlage F, bedoelde diensten verricht door auteurs, kunstenaars en vertolkers van kunstwerken;
- —
de in punt 7, 16 en 17 van bijlage F bedoelde handelingen.
Deze vrijstellingen mogen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- o)
Vervallen.
- p)
Vervallen.
- q)
Vervallen.
- r)
Vervallen.
- s)
Vervallen.
- t)
Vervallen.
- u)
Vervallen.
- v)
Vervallen.
Zweden
- w)
Onverminderd artikel 12, lid 3, onder a) en punt 7 van bijlage H:
mag het Koninkrijk Zweden tot en met 31 december 1995, vanaf de toetreding BTW-vrijstelling verlenen voor bioscoopkaartjes.
Deze vrijstelling mag geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- x)
Met toepassing van artikel 24, leden 2 tot en met 6, en in afwachting van de aanneming van communautaire voorschriften ter zake, mag het Koninkrijk Zweden de volgende vereenvoudigde procedure voor KMO's toepassen, op voorwaarde dat de Zweedse regelingen in overeenstemming zijn met het Verdrag houdende oprichting van de Europese Gemeenschappen, en in het bijzonder met de artikelen 95 en 96:
- —
indiening van de BTW-aangiften drie maanden na het verstrijken van het directe-belastingjaar voor belastingplichtigen die uitsluitend binnenlandse belastbare handelingen verrichten;
- —
BTW-vrijstelling voor belastingplichtigen tot een jaarlijkse omzetdrempel die niet hoger mag zijn dan het equivalent in de nationale valuta van 10.000 ecu;
- y)
Voor de toepassing van artikel 252, punt 12, onder a), mag het Koninkrijk Zweden belastbare personen toestaan jaarlijkse samenvattende jaaraangiften onder de in die bepaling gestelde voorwaarden in te dienen.
- z)
Met toepassing van artikel 28, lid 2, onder a), mag het Koninkrijk Zweden tijdens de in artikel 28 duodecies bedoelde overgangsperiode BTW-vrijstellingen verlenen met teruggave van de BTW-voordruk voor de levering van nieuwsbladen, ook via radio en cassette voor visueel gehandicapten, van farmaceutische produkten aan ziekenhuizen of op voorschrift, en voor de produktie van periodieken van nonprofitorganisaties en andere daarmee samenhangende diensten, op voorwaarde dat die vrijstellingen in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht en voldoen aan de in het laatste streepje van artikel 17 van de Tweede Richtlijn van de Raad van 11 april 1967 bedoelde voorwaarden.
Deze vrijstellingen mogen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- aa)
Voor de toepassing van artikel 28, lid 3, onder b), en zolang dezelfde vrijstellingen voor één of meer van de huidige Lid-Staten worden toegepast, mag het Koninkrijk Zweden BTW-vrijstelling verlenen voor:
- —
de in punt 2 van bijlage F bedoelde diensten van auteurs, kunstenaars en vertolkers;
- —
de in punt 1, 16 en 17 van bijlage F bedoelde handelingen.
Deze vrijstellingen mogen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen waarvoor de grondslag overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom), nr. 1553/89 opnieuw zal moeten worden vastgesteld.
- 3.
392 L 0012: Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB nr. L 76 van 23.3.1992, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 L 0108: Richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992 (PB nr. L 390 van 31.12.1992, blz. 124)
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden mogen onder de voorwaarden van artikel 26 van Richtlijn 92/12/EEG kwantitatieve beperkingen handhaven voor de invoer van sigaretten en andere tabaksprodukten, gedistilleerde dranken, wijn en bier uit de andere Lid-Staten.
Deze beperkingen bedragen de volgende hoeveelheden:
Tabaksprodukten:
sigaretten
300
cigarillos (sigaren met
150
een maximum gewicht van 3 gram per stuk) of sigaren
75
rooktabak
400 gram
Alcoholhoudende dranken
—
gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van meer dan 22% vol
1 liter
of gedistilleerde dranken en aperitieven op basis
3 liter
van wijn of alcohol met een alcoholgehalte van ten hoogste 22% vol, mousserende wijnen, distillatiewijnen
—
stille wijnen
5 liter
—
bier
15 liter
Finland en Zweden nemen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat invoer van bier uit derde landen niet onderworpen is aan gunstiger voorwaarden dan invoer van dergelijke produkten uit andere Lid-Staten.
- 4.
392 L 0079: Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten (PB nr. L 316 van 31.10.1992, blz. 8).
Onverminderd artikel 2 mag het Koninkrijk Zweden de toepassing van een algemeen minimum accijnsrecht ten belope van 57 % van de detailhandelsprijs (met inbegrip van alle taksen) voor sigaretten uit de meest gevraagde prijsklasse tot 1 januari 1999 uitstellen.
- 5.
392 L 0081: Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB nr. L 316 van 31.10.1992, blz. 12), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 L 0108: Richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992 (PB nr. L 390 van 31.12.1992, blz. 124) en
- —
392 D 0510: Beschikking 92/510/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 waarbij de Lid-Staten toestemming wordt verleend om bestaande verlaagde accijnstarieven of vrijstellingen van accijnzen te blijven toepassen op bepaalde minerale oliën die voor bijzondere doeleinden worden gebruikt, in overeenstemming met de procedure van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad (PB nr. L 316 van 31.10.1992, blz. 16).
- a.
Vervallen.
- b.
Vervallen.
- c.
Vervallen.
- d.
Op basis van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad en onder de voorwaarden van Beschikking 92/510/EEG van de Raad, als aangevuld bij Beschikking 93/697/EG en onverminderd de verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad, mag de Republiek Oostenrijk vrijstelling van accijnzen blijven verlenen voor LPG die wordt gebruikt als brandstof voor voertuigen die worden ingezet voor plaatselijk openbaar vervoer.
- e.
Op basis van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad en onder de voorwaarden van Beschikking 92/510/EEG van de Raad, en met name op voorwaarde dat deze tarieven nooit onder de in Richtlijn 92/82/EEG vastgelegde minimumtarieven komen te liggen, mag de Republiek Finland een lager tarief blijven toepassen voor:
- —
de accijns op dieselbrandstof en dieselolie, met een laag zwavelgehalte;
- —
de accijns op gereformeerde ongelode en gelode benzine.
- f.
Op basis van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad en onder de voorwaarden van Beschikking 92/510/EEG van de Raad, en onverminderd de verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad, mag de Republiek Finland vrijstelling van accijnzen blijven verlenen voor:
- —
methaan en LPG voor alle doeleinden;
- —
minerale oliën die worden gebruikt voor particuliere pleziervaartuigen.
- g.
Op basis van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad en onder de voorwaarden van Beschikking 92/510/EEG van de Raad, en met name op voorwaarde dat deze tarieven nooit onder de in Richtlijn 92/82/EEG vastgelegde minimumtarieven komen te liggen, mag het Koninkrijk Zweden een lager tarief blijven toepassen voor:
- —
de accijns op minerale oliën voor industriële doeleinden;
- —
diesel en lichte stookolie, in overeenstemming met milieuclassificaties.
- h.
Op basis van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad en onder de voorwaarden van Beschikking 92/510/EEG van de Raad, en onverminderd de verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad, mag het Koninkrijk Zweden vrijstelling van accijnzen blijven toepassen voor biologisch geproduceerd methaan en andere afvalgassen.
- 6.
392 L 0083: Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB nr. L 316 van 31.10.1992, blz. 21).
Onverminderd artikel 5, lid 1, mag het Koninkrijk Zweden tot en met 31 december 1997 een verlaagd accijnstarief handhaven voor bier met een alcoholgehalte van niet meer dan 3,5 % vol., mits dat tarief nooit onder de in Richtlijn 92/82/EEG vastgelegde minimumtarieven komt te liggen.
X. Diversen
389 L 0622: Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 13 november 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van tabaksprodukten en het verbod van het op de markt brengen van bepaalde soorten tabak voor oraal verbruik (PB nr. L 359 van 8.12.1989, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
392 L 0041: Richtlijn 92/41/EEG van de Raad van 15 mei 1992 (PB nr. L 158 van 11.6.1992, blz. 30):
- a.
Het verbod in artikel 8 bis van Richtlijn 89/622/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 92/41/EEG betreffende op de markt brengen van het produkt omschreven in artikel 2, lid 4, van Richtlijn 89/688/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 92/41/EEG is niet van toepassing op het Koninkrijk Zweden met uitzondering van het verbod om dit produkt op de markt te brengen in een vorm die lijkt op een voedingsprodukt.
- b.
Het Koninkrijk Zweden neemt alle maatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat het onder a. genoemde produkt niet op de markt wordt gebracht in de Lid-Staten waarvoor de Richtlijnen 89/622/EEG en 92/941/EEG volledig van toepassing zijn.
- c.
De Commissie zal toezicht houden op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onder b. bedoelde maatregelen.
- d.
De Commissie zal de Raad drie jaar na de Zweedse toetreding een verslag voorleggen over de tenuitvoerlegging van de onder b. genoemde maatregelen door het Koninkrijk Zweden. Dit verslag kan zo nodig vergezeld gaan van passende voorstellen.
Bijlage XVI.
Lijst bedoeld in artikel 165, lid 1 van de Toetredingsakte
- 1.
Comité van het Europees Sociaal Fonds
Ingesteld bij artikel 124 van het EEG-Verdrag en bij 388 R 2052: Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 (PB nr. L 185 van 15.7.1988, blz. 9), als gewijzigd bij:
- —
393 R 2081: Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB nr. L 193 van 31.7.1993, blz. 5).
- 2.
Raadgevend Comité vrij verkeer van werknemers
Ingesteld bij 368 R 1612: Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 (PB nr. L 257 van 19.10.1968, blz. 2), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
392 R 2434: Verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad van 27 juli 1992 (PB nr. L 245 van 26.8.1992, blz. 1).
- 3.
Raadgevend Comité voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers
Ingesteld bij 371 R 1408: Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 (PB nr. L 149 van 5.7.1971, blz. 2), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 1949: Verordening (EEG) nr. 1945/93 van de Raad van 30 juni 1993 (PB nr. L 181 van 23.7.1993, blz. 1).
- 4.
Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats
Ingesteld bij 374 D 0325: Beschikking 74/325/EEG van de Raad van 27 juni 1974 (PB nr. L 185 van 9.7.1974, blz. 15), als gewijzigd bij
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17).
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
- 5.
Raad van Beheer van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden:
Ingesteld bij 375 R 1365: Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1976 (PB nr. L 139 van 30.5.1975, blz. 1, als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17).
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
- —
393 R 1947: Verordening (EEG) nr. 1947/93 van de Raad van 30 juni 1993 (PB nr. L 181 van 23.7.1993, blz. 13).
- 6.
Deskundigencomité van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden:
Ingesteld bij 375 R 1365: Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 (PB nr. L 139 van 30.5.1975, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17).
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
393 R 1947: Verordening (EEG) nr. 1947/93 van de Raad van 30 juni 1993 (PB nr. L 181 van 23.7.1993, blz. 13).
- 7.
Raadgevend Comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen:
Ingesteld bij 382 D 0043: Beschikking 82/43/EEG van de Commissie van 9 december 1981 (PB nr. L 20 van 28.1.1982, blz. 35), als gewijzigd bij:
- —
1 85 I: Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
- 8.
Comité voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en andere winningsindustrieën:
Ingesteld bij Besluit van 9 juli 1957 van de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, in het kader van de Bijzondere Raad van Ministers bijeen (PB nr. 28 van 31.8.1957, blz. 487), als gewijzigd bij:
- —
365 D: Besluit van de Raad van 11 maart 1965 (PB nr. 46 van 22.3.1965, blz. 698/65),
- —
374 D 0326: Besluit 74/326/EEG van de Raad van 27 juni 1974 (PB nr. L 185 van 9.7.1974, blz. 18).
- 9.
Raadgevend Comité voor de controle en vermindering van verontreiniging veroorzaakt door de lozing van koolwaterstoffen en andere gevaarlijke stoffen in zee:
Ingesteld bij 380 D 0686: Besluit 80/686/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 (PB nr. L 188 van 22.7.1980, blz. 11), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
387 D 0144: Besluit 87/744/EEG van de Commissie van 13 februari 1987 (PB nr. L 57 van 27.2.1987, blz. 57).
- 10.
Raadgevend Comité voor de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt:
Ingesteld bij 390 D 0067: Besluit 90/67/EEG van de Commissie van 9 februari 1990 (PB nr. L 44 van 20.2.1990, blz. 30).
- 11.
Raadgevend Wetenschappelijk Comité voor het onderzoek naar de toxiciteit en de ecotoxiciteit van chemische verbindingen:
Ingesteld bij 378 D 0618: Besluit 78/618/EEG van de Commissie van 28 juni 1978 (PB nr. L 198 van 22.7.1978, blz. 17), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
388 D 0241: Besluit 88/241/EEG van de Commissie van 14 maart 1988 (PB nr. L 105 van 26.4.1988, blz. 29).
- 12.
Comité voor het Beheer van afvalstoffen:
Ingesteld bij 376 D 0431: Besluit 76/431/EEG van de Commissie van 21 april 1976 (PB nr. L 115 van 1.5.1976, blz. 13), als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17).
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
- 13.
Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij :
Ingesteld bij 393 D 0619: Besluit 93/619/EG van de Commissie van 19 november 1993 (PB nr. L 297 van 2.12.1993, blz. 25).
- 14.
Raadgevend Comité voor de medische opleiding:
Ingesteld bij 375 D 0364: Besluit 75/364/EEG van de Raad van 16 juni 1975 (PB nr. L 167 van 30.6.1975, blz. 17).
- 15.
Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied van de verpleegkunde:
Ingesteld bij 377 D 0454: Besluit 77/454/EEG van de Raad van 27 juni 1977 (PB nr. L 176 van 15.7.1977, blz. 11).
- 16.
Raadgevend Comité voor de opleiding van beoefenaars der tandheelkunde:
Ingesteld bij 378 D 0688: Besluit 78/688/EEG van de Raad van 25 juli 1978 (PB nr. L 233 van 24.8.1978, blz. 15).
- 17.
Raadgevend Comité voor de opleiding van dierenartsen:
Ingesteld bij 378 D 1028: Besluit 78/1028/EEG van de Raad van 18 december 1978 (PB nr. L 362 van 23.12.1978, blz. 10).
- 18.
Raadgevend Comité voor de opleiding van verloskundigen:
Ingesteld bij 380 D 0156: Besluit 80/156/EEG van de Raad van 21 januari 1980 (PB nr. L 33 van 11.2.1980, blz. 13).
- 19.
Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied van architectuur:
Ingesteld bij 385 D 0385: Besluit 85/385/EEG van de Raad van 10 juni 1985 (PB nr. L 233 van 21.8.1985, blz. 26).
- 20.
Raadgevend Comité voor de apothekersopleiding:
Ingesteld bij 385 D 0434: Besluit 85/434/EEG van de Raad van 16 september 1985 (PB nr. L 253 van 24.9.1985, blz. 43).
- 21.
Raadgevend Comité voor de bekendmakingen van overheidsopdrachten:
Ingesteld bij 387 D 0305: Beschikking 87/305/EEG van de Commissie van 26 mei 1987 (PB nr. L 152 van 12.6.1987, blz. 32), als gewijzigd bij:
- —
387 D 0560: Beschikking 87/560/EEG van de Commissie van 17 juli 1987 (PB nr. L 338 van 28.11.1987, blz. 37).
- 22.
Raadgevend Comité voor de overheidsopdrachten:
Ingesteld bij 371 L 0306: Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 (PB nr. L 185 van 16.8.1971, blz. 15), als gewijzigd bij:
- —
377 D 0063: Besluit 77/63/EEG van de Raad van 21 december 1976 (PB nr. L 13 van 15.1.1977, blz. 15).
- 23.
Adviescollege voor de doorvoer van elektriciteit:
Ingesteld bij 392 D 0167: Besluit 92/167/EEG van de Commissie van 4 maart 1992 tot instelling van een adviescollege voor de doorvoer van elektriciteit via de hoofdnetten (PB nr. L 74 van 20.3.1992, blz. 43).
- 24.
Comité van Vertegenwoordigers van de Lid-Staten
Ingesteld onder artikel 4 bij 393 D 0379: Besluit 93/379/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende een meerjarenprogramma van communautaire acties ter versterking van de prioritaire krachtlijnen en ter verzekering van de continuïteit en de consolidatie van het beleid ten aanzien van de ondernemingen, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf in de Gemeenschap (PB nr. L 161 van 2.7.1993, blz. 68).
- 25.
Comité voor het toerisme:
Ingesteld bij 392 D 0421: Besluit 92/421/EEG van de Raad van 13 juli 1992 betreffende een actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van toerisme (PB nr. L 231 van 13.8.1992, blz. 26).
Bijlage XVII.
Lijst bedoeld in artikel 165, lid 2 van de Toetredingsakte
- 1.
Raadgevend Comité voor de Beroepsopleiding:
Ingesteld bij 363 D 0266: Besluit 63/266/EEG van de Raad van 2 april 1963 (PB nr. 63 van 20.4.1963, blz. 1338/63) en waarvoor het Statuut is vastgesteld bij 363 X 0688: Besluit 63/688/EEG van de Raad van 18 december 1963 (PB nr. 190, 30.12.1963, blz. 3090/63), als gewijzigd bij:
- —
368 D 0189: Besluit 68/189/EEG van de Raad van 9 april 1968 (PB nr. L 91 van 12.4.1968, blz. 26),
- —
1 72 B:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen —Toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (PB nr. L 73 van 27.3.1972, blz. 14),
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen —Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17).
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassingen in de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23).
- 2.
Raadgevend Comité voor de Visserij:
Ingesteld bij 371 D 0128: Besluit 71/128/EEG van de Commissie van 25 februari 1971 (PB nr. L 68 van 22.3.1971, blz. 18), als gewijzigd bij:
- —
373 D 0429: Besluit 73/429/EEG van de Commissie van 31 oktober 1973 (PB nr. L 355 van 24.12.1973, blz. 61),
- —
389 D 0004: Besluit 89/4/EEG van de Commissie van 21 december 1988 (PB nr. L 5 van 7.1.1989, blz. 33).
- 3.
Raadgevend Comité op het gebied van douanezaken en indirecte belastingen:
Ingesteld bij 391 D 0453: Besluit 91/453/EEG van de Commissie van 30 juli 1991 (PB nr. L 241 van 30.8.1991, blz. 43).
Bijlage XVIII.
Lijst bedoeld in artikel 167 van de Toetredingsakte
A. Eieren en pluimvee
- 1.
375 R 2782: Verordening (EEG) nr. 2782/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende de produktie van en de handel in broedeieren en kuikens van pluimvee (PB nr. L 282 van 1.11.1975, blz. 100), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
391 R 1057: Verordening (EEG) nr. 1057/91 van de Commissie van 26 april 1991 (PB nr. L 107 van 27.4.1991, blz. 11).
Zweden: 1 januari 1997.
- 2.
390 R 1906: Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees en pluimvee (PB nr. L 173 van 6.7.1990, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 3204: Verordening (EEG) nr. 3204/93 van de Raad van 16 november 1993 (PB nr. L 289 van 24.11.1993, blz. 3).
Zweden: 1 januari 1997.
- 3.
390 R 1907: Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PB nr. L 173 van 6.7.1990, blz. 5), gewijzigd bij:
- —
393 R 2617: Verordening (EEG) nr. 2617/93 van de Raad van 21 september 1993 (PB nr. L 240 van 25.9.1993, blz. 1).
Zweden: 1 januari 1997.
B. Rundvlees
381 R 1208: Verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad van 28 april 1981 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen (PB nr. L 123 van 7.5.1981, blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
391 R 1026: Verordening (EEG) nr. 1026/91 van de Raad van 22 april 1991 (PB nr. L 106 van 26.4.1991, blz. 2).
Finland: 1 januari 1996.
C. Varkensvlees
384 R 3220: Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte varkens (PB nr. L 301 van 20.1.1984, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij:
- —
393 R 3513: Verordening (EEG) nr. 3513/93 van de Raad van 14 december 1993 (PB nr. L 320 van 22.12.1993, blz. 5).
Finland: 1 januari 1996.
D. Plantengezondheid
- 1.
369 L 0464: Richtlijn 69/464/EEG van de Raad van 8 december 1969 betreffende de bestrijding van de wratziekte (PB nr. L 323 van 24.12.1969, blz. 1).
Finland: 1.1.1996.
Zweden: 1.1.1997.
Gedurende de overgangsperiode mogen geen aardappelen van deze Lid-Staten worden binnengebracht op het grondgebied van de andere Lid-Staten.
- 2.
369 L 0465: Richtlijn 69/465/EEG van de Raad van 8 december 1969 betreffende de bestrijding van het aardappelcystenaaltje (PB nr. L 323 van 24.12.1969, blz. 3).
Zweden: 1.1.1997.
Gedurende de overgangsperiode mogen geen aardappelen van deze Lid-Staat worden binnengebracht op het grondgebied van de andere Lid-Staten.
- 3.
393 L 0085: Richtlijn 93/85/EEG van de Raad van 4 oktober 1993 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (PB nr. L 259 van 18.10.1993, blz. 1)
Finland: 1.1.1996.
Zweden: 1.1.1996.
Gedurende de overgangsperiode mogen geen aardappelen van deze Lid-Staten worden binnengebracht op het grondgebied van de andere Lid-Staten.
Bijlage XIX.
Lijst als bedoeld in artikel 168 van de Toetredingsakte
I. Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal
378 L 0686: Richtlijn 76/686/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de beoefenaar der tandheelkunde, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB nr. L 233 van 24.8.1978, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17),
- —
381 L 1057: Richtlijn 81/1057/EEG van de Raad van 14 december 1981 (PB nr. L 385 van 31.12.1981, blz. 25)
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 212),
- —
389 L 0594: Richtlijn 89/594/EEG van de Raad van 30 oktober 1989 (PB nr. L 341 van 23.11.1989, blz. 19)
- —
390 L 0658: Richtlijn 90/658/EEG van de Raad van 4 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 73)
Oostenrijk: 1 januari 1999.
II. Vervoerbeleid
391 L 0440: Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB nr. L 237 van 24.8.1991, blz. 25).
Oostenrijk: 1 juli 1995.
III. Milieu
- 1.
376 L 0160: Richtlijn 76/160/EEG van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater (PB nr. L 31 van 5.2.1976, blz. 1), als gewijzigd bij:
- —
1 79 H:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van de Helleense Republiek (PB nr. L 291 van 19.11.1979, blz. 17),
- —
1 85 I:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB nr. L 302 van 15.11.1985, blz. 23),
- —
390 L 0656: Richtlijn 90/656/EEG van de Raad van 4 december 1990 (PB nr. L 353 van 17.12.1990, blz. 59),
- —
391 L 0692: Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 (PB nr. L 377 van 31.12.1991, blz. 48).
Oostenrijk: 1 januari 1997.
- 2.
380 L 0836: Richtlijn 80/836/Euratom van de Raad van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, als gewijzigd bij:
- —
384 L 0467: Richtlijn 84/467/Euratom van de Raad van 3 september 1984 (PB nr. L 265 van 5.10.1984, blz. 4).
- a)
Oostenrijk: 1 januari 1997
- b)
Finland: 1 januari 1997
- c)
Zweden: 1 januari 1997.
- 3.
392 L 0014: Richtlijn van de Raad 92/14/EEG van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)(PB nr. L 76 van 23.3.1992, blz. 21).
Oostenrijk: 1 april 2002.
IV. Energie
368 L 0414: Richtlijn 68/414/EEG van de Raad van 20 december 1968 houdende verplichting voor de Lid-Staten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieprodukten in opslag te houden (PB nr. L 308 van 23.12.1968, blz. 14), als gewijzigd bij:
- —
1 72 B:Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en aanpassingen van de Verdragen — Toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (PB nr. L 73 van 27.3.1972, blz. 14),
- —
372 L 0425: Richtlijn 72/425/EEG van de Raad van 19 december 1972 (PB nr. L 291 van 28.12.1972, blz. 154).
Finland: 1 januari 1996.
V. Landbouw
- 1.
L 0023: Richtlijn 93/23/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de varkensporduktie (PB nr. L 149 van 21.06.1993, blz. 1).
Finland: 1 januari 1996.
- 2.
393 L 0024: Richtlijn 93/24/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de rundvleesproduktie (PB nr. L 149 van 21.06.1993, blz. 5).
Finland: 1 januari 1996.
Protocol nr. 1
betreffende de statuten van de europese investeringsbank
Eerste deel Aanpassing van de statuten van de Europese Investeringsbank
Artikel 1
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 2
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 3
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 4
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Artikel 5
Bevat wijzigingen in andere internationale regelgeving.
Tweede deel Andere bepalingen
Artikel 6
1
De nieuwe Lid-Staten storten de volgende bedragen overeenkomende met hun aandeel in het kapitaal dat door de Lid-Staten op 1 januari 1995 is gestort:
Zweden | 137.913.558 ecu, |
Oostenrijk | 103.196.917 ecu, |
Finland | 59.290.577 ecu. |
Deze bedragen worden gestort in vijf gelijke halfjaarlijkse termijnen die telkens vervallen op 30 april en 31 oktober. De eerste termijn dient te worden voldaan op de eerstvolgende van de twee genoemde data na de datum van toetreding.
2
Wat betreft het gedeelte dat op de datum van toetreding nog moet worden gestort uit hoofde van de kapitaalsverhoging en waartoe op 11 juni 1990 is besloten, zullen de nieuwe Lid-Staten deelnemen met de volgende bedragen:
Zweden | 14.069.444 ecu, |
Oostenrijk | 10.527.778 ecu |
Finland | 6.048.611 ecu. |
Deze bedragen worden betaald in acht halfjaarlijkse termijnen die telkens vervallen op de data waarop deze kapitaalsverhoging moet plaatsvinden, te beginnen op 30 april 1995.
Artikel 7
De nieuwe Lid-Staten dragen in vijf gelijke halfjaarlijkse termijnen die vervallen op de in artikel 6, lid 1, vermelde data bij tot het reservefonds, de aanvullende reserve, de met reserves gelijk te stellen voorzieningen, alsmede het nog naar de reserves en voorzieningen over te boeken saldo van de verlies- en winstrekening, zoals deze zijn vastgesteld op 31 december van het jaar voorafgaande aan de toetreding en zoals deze voorkomen in de balans van de Bank, een en ander voor bedragen die overeenkomen met de volgende percentages van de reserves en voorzieningen:
Zweden | 3,51736111%, |
Oostenrijk | 2,63194444%, |
Finland | 1,51215278%. |
Artikel 8
De in de artikelen 6 en 7 van dit Protocol bedoelde stortingen worden door de nieuwe Lid-Staten verricht in ecu of in hun nationale valuta.
Indien een nationale valuta voor de betaling wordt gebruikt, worden de bedragen berekend op de basis van de koers van de omrekening van de ecu die geldt op de laatste werkdag van de maand voorafgaande aan de betrokken stortingen. Deze berekeningswijze wordt ook gebruikt voor de aanpassing van het kapitaal als bedoeld in artikel 7 van het Protocol betreffende de statuten van de Bank.
Artikel 9
1
Onmiddellijk bij de toetreding vult de Raad van Gouverneurs de Raad van Bewind aan door de benoeming van drie bewindvoerders aangewezen door de respectieve nieuwe Lid-Staten, alsmede één plaatsvervanger aangewezen in onderlinge overeenstemming door de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.
2
De ambtsperiode van de aldus benoemde bewindvoerders en plaatsvervanger loopt af aan het einde van de jaarvergadering van de Raad van Gouverneurs tijdens welke het jaarverslag over het boekjaar 1997 wordt behandeld.
Protocol nr. 2
inzake de Åland-eilanden
Gelet op de speciale status van de Åland-eilanden in het internationale recht, zijn de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, op de Åland-eilanden van toepassing met de volgende afwijkingen:
Artikel 1
Het bepaalde in het EG-Verdrag staat niet in de weg aan de toepassing van de per 1 januari 1994 op de Åland-eilanden bestaande bepalingen inzake:
- —
beperkingen, op niet-discriminatoire basis, van het recht van natuurlijke personen die niet het regionale burgerschap hembygdsrätt/ kotiseutuoikeus (regional citizenship) in Åland genieten, en voor rechtspersonen, om onroerend goed te verkrijgen en in eigendom te hebben op de Åland-eilanden zonder de toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Åland-eilanden;
- —
beperkingen, op niet discriminatoire basis, van het recht van vestiging en het recht diensten te verlenen door natuurlijke personen die niet het regionale burgerschap hembygdsrätt/ kotiseutuoikeus (regional citizenship) in Åland genieten, of door rechtspersonen, zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Åland-eilanden.
Artikel 2
- a.
Het gebied van de Åland-eilanden — beschouwd als een derde grondgebied in de zin van artikel 3, lid 1, derde streepje van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad als gewijzigd, en als een nationaal gebied dat buiten het toepassingsgebied valt van de richtlijnen inzake de harmonisatie van accijnzen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad — valt buiten de territoriale toepassing van de EG-bepalingen op het gebied van de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake omzetbelastingen en accijnzen en andere vormen van indirecte belastingen. Deze uitzondering heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Gemeenschap.
Deze bepaling is niet van toepassing op het bepaalde in Richtlijn 69/335/EEG van de Raad, als gewijzigd, betreffende kapitaalrecht.
- b.
Deze afwijking heeft ten doel een leefbare lokale economie op de eilanden in stand te houden en zal geen negatieve gevolgen hebben voor de belangen van de Unie noch haar gemeenschappelijk beleid op diverse terreinen. Indien de Commissie van oordeel is dat het bepaalde onder a) niet langer gerechtvaardigd is, met name in verband met eerlijke concurrentie of de eigen middelen, zal zij passende voorstellen aan de Raad voorleggen die een besluit zal nemen overeenkomstig de desbetreffende artikelen van het EG-Verdrag.
Artikel 3
Finland draagt er zorg voor dat alle natuurlijke en rechtspersonen van de Lid-Staten op de Åland-eilanden op dezelfde wijze worden behandeld.
Protocol nr. 3
betreffende de Sami-bevolking
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
ERKENNENDE de verplichtingen en verbintenissen van Zweden en Finland ten aanzien van de Sami-bevolking krachtens het nationale en het internationale recht,
ER NOTA VAN NEMEND, in het bijzonder, dat Zweden en Finland zich ertoe hebben verbonden om de middelen van bestaan, de taal, de cultuur en de levenswijze van de Sami-bevolking in stand te houden en te ontwikkelen,
OVERWEGENDE dat de traditionele cultuur en middelen van bestaan van de Sami's afhankelijk zijn van primaire economische activiteiten als rendierhouderij in de traditionele gebieden van de Sami-nederzettingen,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Niettegenstaande de bepalingen van het EG-Verdrag, kunnen exclusieve rechten inzake rendierhouderij binnen de traditionele Sami-gebieden aan de Sami-bevolking worden toegekend.
Artikel 2
Dit Protocol kan worden uitgebreid om rekening te houden met eventuele toekomstige ontwikkelingen van de exclusieve Sami-rechten in verband met hun traditionele middelen van bestaan. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen de nodige wijzigingen van dit Protocol vaststellen.
Protocol nr. 4
Vervallen.
Protocol nr. 5
betreffende de deelneming van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
De bijdragen van de nieuwe Lid-Staten aan het vermogen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal worden als volgt vastgesteld:
— | de Republiek Oostenrijk | 15.300.000 ecu, |
— | de Republiek Finland | 12.100.000 ecu, |
— | het Koninkrijk Zweden | 16.700.000 ecu. |
Deze bijdragen worden gestort in twee gelijke jaarlijkse gedeelten, zonder rente, het eerste op 1 januari 1995 en het tweede op 1 januari 1996.
Protocol nr. 6
betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de structuurfondsen in Finland en Zweden
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
gelet op de verzoeken van Finland en Zweden om bijzondere bijstand uit hoofde van de Structuurfondsen voor hun minst bevolkte gebieden, overwegende dat de Unie een nieuwe aanvullende prioritaire Doelstelling 6 heeft voorgesteld;
overwegende dat deze overgangsregeling ook opnieuw moet worden bekeken en herzien tegelijkertijd met de Kaderverordening (EEG) nr. 2081/93 betreffende structuurinstrumenten en -beleid in 1999;
overwegende dat een besluit moet worden genomen betreffende de criteria die voor deze doelstelling gelden en betreffende de lijst van regio's die onder deze doelstelling vallen;
overwegende dat extra middelen moeten worden vrijgemaakt voor deze nieuwe doelstelling;
overwegende dat de procedures die op deze doelstelling van toepassing zijn, moeten worden vastgesteld,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Tot en met 31 december 1999 dragen de Structuurfondsen, het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) en de Europese Investeringsbank elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van een nieuwe prioritaire doelstelling naast de vijf doelstellingen van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad. Met die doelstelling wordt het volgende beoogd:
bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een buitengewoon geringe bevolkingsdichtheid (hierna te noemen ‘doelstelling 6’ ).
Artikel 2
De onder doelstelling 6 vallende regio's vertegenwoordigen of behoren in principe tot regio's van niveau II van NUTS met een bevolkingsdichtheid van ten hoogste 8 personen per km2. De bijstandsverlening van de Gemeenschap kan bovendien, op voorwaarde dat zij daadwerkelijk wordt geconcentreerd, ook worden uitgebreid tot aangrenzende en kleinere gebieden die aan hetzelfde criterium inzake bevolkingsdichtheid voldoen.
Dergelijke regio's en gebieden, in dit Protocol ‘regio's van doelstelling 6’ genoemd, staan in de lijst van bijlage 1.
Artikel 3
Voor de periode 1995 tot en met 1999 wordt een bedrag van 741 miljoen ecu, tegen prijzen van 1995, aan communautaire middelen passend geacht voor de vastleggingen uit hoofde van de Structuurfondsen en het FIOV ten behoeve van de in bijlage I[lees: 1] opgesomde regio's van doelstelling 6. In bijlage 2 staat de verdeling van die middelen per jaar en per Lid-Staat. Deze middelen vormen een aanvulling op de middelen die reeds zijn vastgelegd uit hoofde van de Structuurfondsen en het FIOV krachtens Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad.
Artikel 4
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 3, gelden de bepalingen van onderstaande verordeningen, en in het bijzonder de bepalingen betreffende doelstelling 1, eveneens voor doelstelling 6:
- —
Verordening (EEG) nr. 2080/93 van de Raad;
- —
Verordeningen (EEG) nr. 2052/88, nr. 4253/88, nr. 4254/88, nr. 4255/88 en nr. 4256/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordeningen (EEG) nr. 2081/93, nr. 2082/93, nr. 2083/93, nr. 2084/93 en nr. 2085/93 van de Raad.
Artikel 5
Het bepaalde in dit Protocol, met inbegrip van de bepalingen betreffende eventuele steunverlening uit hoofde van de Structuurfondsen aan de in bijlage I[lees: 1] opgenomen regio's, wordt in 1999 samen met de Kaderverordening (EEG) nr. 2052/88, als gewijzigd bij nr. 2081/93, betreffende de structuurinstrumenten en de structurele maatregelen herzien volgens de procedures van die verordening.
Bijlage 1.
Regio's die onder doelstelling 6 vallen
Finland
De noordelijke en oostelijke regio's van niveau II van NUTS bestaande uit de ‘Maakunta’ (regio van niveau III van NUTS) van Lappi en de drie ‘Maakunnat’ Kainuu, Pohjois-Karjala en Etelä-Savo, met inbegrip van de volgende aangrenzende gebieden:
- —
in de ‘Maakunta’ Pohjois-Pohjanmaa: de ‘Seutukunnat’ li, Pyhäntä, Kuusamo en Nivala
- —
in de ‘Maakunta’ Pohjois-Savo: de ‘Seutukunta’ Nilsiä
- —
in de ‘Maakunta’ Keski-Suomi: de ‘Seutukunnat’ Saarijfärvi en Viitasaari
- —
in de ‘Maakunta’ Keski-Pohjanmaa: de ‘Seutukunta’ Kaustinen.
Zweden
De noordelijke regio van niveau II van NUTS bestaande uit de ‘Iän’ (regio van niveau III van NUTS) van Norrbotten, Västerbotten en Jämtland, met uitzondering van de volgende gebieden:
- —
in Norrbotten: de ‘kommun’ Luleå, de ‘församling’ Överluleå in de ‘kommun’ Boden en de ‘kommun’ Piteå (met uitzondering van het ‘folkbokföringsdistrikt’ van Markbygden)
- —
in Västerbotten: de ‘kommuner’ Nordmaling, Robertsfors, Vännäs en Umeå en de ‘församlingar’ Boliden, Bureå, Burträsk, Byske, Kågedalen, Lövånger, Sankt Olov, Sankt Örjan en Skellefteå in de ‘kommun’ Skellefteå
maar met inbegrip van de volgende aangrenzende gebieden:
- —
in de ‘Iän’ Västernorrland: de ‘kommuner’ Ånge en Sollefteå, de ‘församlingar’ Holm en Liden in de ‘kommun’ Sundsvall, en de ‘församlingar’ Anundsjö, Björna, Skorped en Trehörningsjö in de ‘kommun’ Örnsköldsvik
- —
in de ‘Iän’ Gävleborg: de ‘kommun’ Ljusdal
- —
in de ‘Iän’ Kopparberg: de ‘kommuner’ Älvdalen, Vansbro, Orsa en Malung en de ‘församlingar’ Venjan en Våmhus in de ‘kommun’ Mora
- —
in de ‘Iän’ Varmland: de ‘kommun’ Torsby.
De verwijzingen naar NUTS in deze bijlage lopen niet vooruit op de definitieve definities van de NUTS-niveaus in bovengenoemde regio's en gebieden.
Bijlage 2.
Indicatieve verdeling van de vastleggingskredieten voor doelstelling 6
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 1995–1999 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Finland | 90 | 95 | 101 | 110 | 115 | 511 |
Zweden | 41 | 43 | 46 | 49 | 51 | 230 |
Totaal | 131 | 138 | 147 | 159 | 166 | 741 |
Deze cijfers omvatten, naast de vastleggingen voor de doelstellingen 3, 4 en 5a, waar zulks relevant is, de vastleggingskredieten voor proefprojecten, vernieuwende acties, studies en communautaire initiatieven uit hoofde van artikel 3 en artikel 12, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad.
Protocol nr. 7
Vervallen.
Protocol nr. 8
betreffende de verkiezingen van het Europees parlement in bepaalde nieuwe lid-staten tijdens de interimperiode
De hoge overeenkomstsluitende partijen
Overwegende dat sommige nieuwe Lid-Staten verkiezingen voor het Europees Parlement wensen te houden in de periode tussen de ondertekening van dit Verdrag en de inwerkingtreding ervan,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Elke nieuwe Lid-Staat mag overeenkomstig artikel 31, lid 3, van deze Toetredingsakte, verkiezingen voor het Europees Parlement houden tijdens de interimperiode tussen de ondertekening van de Toetredingsakte en de inwerkingtreding ervan met betrekking tot die Staat.
Artikel 2
De desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, die is opgenomen als bijlage bij Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom, laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte, worden geacht van toepassing te zijn op de overeenkomstig dit Protocol te houden verkiezingen.
De verkiezingen worden gehouden overeenkomstig de regelingen in de bijlage bij dit Protocol.
Artikel 3
De uitslag van de overeenkomstig de artikelen 1 en 2 gehouden verkiezingen treedt in werking vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag met betrekking tot de nieuwe Lid-Staten die dergelijke verkiezingen hebben gehouden.
Artikel 4
Met betrekking tot de overeenkomstig dit Protocol verkozen vertegenwoordigers en vanaf de datum van toetreding van de betrokken Lid-Staten:
- —
heeft het Europees Parlement de bevoegdheden bedoeld in artikel 11 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen;
- —
heeft het Hof van Justitie dezelfde bevoegdheden alsof deze verkiezingen zouden zijn gehouden overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de Toetredingsakte.
Bijlage
Regelingen voor de verkiezingen van het Europees Parlement in bepaalde nieuwe Lid-Staten tijdens de interimperiode
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- —
‘verkiezingen voor het Europees Parlement’: de verkiezing door middel van rechtstreekse en algemene verkiezingen van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement overeenkomstig de Akte van 20 september 1976 (PB nr. L 278 van 8.10.1976, blz. 5);
- —
‘kiesgebied’: het grondgebied van de nieuwe Lid-Staat, waar overeenkomstig bovengenoemde Akte en, binnen het kader daarvan, overeenkomstig de kieswet van deze Staat, de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door het volk van deze Staat worden verkozen;
- —
‘kandidaat-Staat’: de nieuwe Lid-Staat die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag verkiezingen voor het Europees Parlement houdt overeenkomstig dit Protocol;
- —
‘kandidaat-Staat van verblijf’: een kandidaat-Staat waar een burger van de Unie verblijft zonder dat hij de nationaliteit van deze Staat bezit;
- —
‘Lid-Staat van herkomst’: de Lid-Staat waarvan een burger van de Unie onderdaan is;
- —
‘communautaire kiezer’: elke burger van de Unie die overeenkomstig deze bijlage van deze regeling in de kandidaat-Staat van verblijf actief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft;
- —
‘communautair verkiesbaar persoon’: elke burger van de Unie die overeenkomstig de bepalingen van deze regeling in de kandidaat-Staat van verblijf passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft;
- —
‘kiezerslijst’: het officiële register van alle personen die in een bepaalde kieskring of een bepaald onder een lokale overheid ressorterend gebied kiesgerechtigd zijn, dat overeenkomstig de kieswet van de kandidaat-Staat van verblijf door de bevoegde autoriteit wordt opgesteld en bijgewerkt, of het bevolkingsregister indien daarin de hoedanigheid van kiezer is vermeld;
- —
‘referentiedag’: de dag/de dagen waarop de burgers van de Unie volgens het recht van de kandidaat-Staat van verblijf moeten voldoen aan de voorwaarden om aldaar kiesgerechtigd of verkiesbaar te zijn;
- —
‘formele verklaring’: de verklaring van de betrokkene, op de onjuistheid waarvan in de desbetreffende nationale wet sancties zijn gesteld.
Artikel 2
Een ieder die op de referentiedag
- a.
burger is van de Unie in de zin van artikel 8, lid 1, tweede alinea, van het EG-Verdrag, en
- b.
zonder de nationaliteit van de kandidaat-Staat van verblijf te bezitten voor het overige aan alle voorwaarden voldoet waaraan de wetgeving van deze Staat het actief en passief kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt,
heeft in de kandidaat-Staat van verblijf het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, tenzij hij uit hoofde van de artikelen 5 of 6 deze rechten heeft verloren.
Indien de onderdanen van de kandidaat-Staat van verblijf, om verkozen te kunnen worden, hun nationaliteit sedert een bepaalde minimumperiode moeten bezitten, worden burgers van de Unie geacht aan die voorwaarde te voldoen wanneer zij de nationaliteit van een Lid-Staat sedert diezelfde periode bezitten.
Artikel 3
1
Niemand mag in de kandidaat-Staat zijn stem uitbrengen indien hij in een van de Lid-Staten zijn stem heeft uitgebracht in de verkiezingen van 1994.
2
Niemand is verkiesbaar in de kandidaat-Staat indien hij in 1994 in een van de Lid-Staten verkiesbaar was.
Artikel 4
Indien de onderdanen van de kandidaat-Staat van verblijf, om kiezer of verkiesbaar te kunnen zijn, sedert een bepaalde minimumperiode in het kiesgebied van deze Staat moeten hebben verbleven, worden de communautaire kiezers en verkiesbare personen geacht aan deze voorwaarde te voldoen, indien hun verblijf in andere Lid-Staten van gelijke duur was. Deze bepaling laat de bijzondere voorwaarden in verband met de duur van het verblijf in een bepaalde kieskring of bepaald onder een lokale overheid ressorterend gebied, onverlet.
Artikel 5
1
Een burger van de Unie die in een kandidaat-Staat verblijf houdt zonder dat hij de nationaliteit van deze Staat bezit, en die ingevolge een individuele strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing, hetzij overeenkomstig het recht van de kandidaat-Staat van verblijf, hetzij overeenkomstig het recht van zijn Staat van herkomst, het passief kiesrecht heeft verloren, is bij de verkiezingen voor het Europees Parlement uitgesloten van de uitoefening van dat recht in de kandidaat-Staat van verblijf.
2
De kandidaatstelling van een burger van de Unie bij verkiezingen voor het Europees Parlement in de kandidaat-Staat van verblijf wordt onontvankelijk verklaard indien de burger de in artikel 9, lid 2, bedoelde verklaring niet kan overleggen.
Artikel 6
1
De kandidaat-Staat van verblijf kan zich ervan vergewissen dat de burger van de Unie die blijk heeft gegeven van zijn wil zijn actief kiesrecht aldaar uit te oefenen, dat recht in de Lid-Staat van herkomst niet ingevolge een individuele strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing heeft verloren.
2
Voor de toepassing van lid 1 kan de kandidaat-Staat van verblijf de in artikel 8, lid 2, bedoelde verklaring aan de Lid-Staat van herkomst toezenden. De relevante en normaal beschikbare gegevens uit de Lid-Staat van herkomst worden daartoe op passende wijze en binnen een passende termijn toegezonden; die gegevens mogen alleen de informatie bevatten die absoluut noodzakelijk is voor de toepassing van dit artikel en mogen alleen voor dat doel worden gebruikt. Indien de verstrekte gegevens de inhoud van de verklaring ontkrachten, neemt de Lid-Staat van verblijf de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokkene zijn stem uitbrengt.
3
De Lid-Staat van oorsprong kan bovendien op passende wijze en binnen een passende termijn aan de kandidaat-Staat van verblijf alle informatie verstrekken die nodig is voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 7
1
Een communautair kiezer oefent het actief kiesrecht in de kandidaat-Staat van verblijf uit indien hij blijk heeft gegeven van de wil daartoe.
2
Indien in de kandidaat-Staat van verblijf stemplicht bestaat, geldt deze voor de communautaire kiezers die blijk hebben gegeven van de wil tot uitoefening van het actief kiesrecht.
Hoofdstuk II. De uitoefening van het actief en passief kiesrecht
Artikel 8
1
De kandidaat-Staat treft de nodige maatregelen om communautaire kiezers die blijk hebben gegeven van de wil daartoe, de mogelijkheid te bieden tijdig voor de verkiezingen op een kiezerslijst te worden ingeschreven.
2
Om op een kiezerslijst te worden ingeschreven moet een communautaire kiezer dezelfde bewijzen overleggen als een nationale kiezer. Hij moet bovendien een formele verklaring overleggen waarin hij:
- a.
zijn nationaliteit en zijn adres in het kiesgebied van de kandidaat-Staat van verblijf vermeldt,
- b.
in voorkomend geval aangeeft, op de kiezerslijst van welk onder een lokale overheid ressorterend gebied of van welke kieskring in een andere Lid-Staat hij de laatste maal was ingeschreven, en
- c.
verklaart zijn kiesrecht in de verkiezingen van 1994 niet in een andere Lid-Staat te hebben uitgeoefend.
3
De kandidaat-Staat van verblijf kan bovendien eisen dat de communautaire kiezer
- a.
in diens in lid 2 bedoelde verklaring aangeeft dat hij in de Lid-Staat van herkomst zijn actief kiesrecht niet verloren heeft,
- b.
een geldig identiteitsbewijs voorlegt,
- c.
aangeeft sedert wanneer hij in die Staat of in een andere Lid-Staat verblijft.
4
De communautaire kiezers die op de kiezerslijst zijn ingeschreven, blijven onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezers daarop ingeschreven totdat zij verzoeken daarvan te worden geschrapt, of totdat zij ambtshalve daarvan worden geschrapt omdat zij niet langer aan de voorwaarden voor uitoefening van het actief kiesrecht voldoen.
Artikel 9
1
Een communautair verkiesbaar persoon moet bij het indienen van zijn kandidaatstelling dezelfde bewijzen overleggen als een nationaal kandidaat. Hij moet bovendien een formele verklaring overleggen waarin hij:
- a.
zijn nationaliteit en zijn adres in het kiesgebied van de kandidaat-Staat van verblijf vermeldt,
- b.
te kennen geeft dat hij niet tegelijkertijd in een andere Lid-Staat kandidaat bij de verkiezingen in 1994 voor het Europees Parlement was,
- c.
in voorkomend geval aangeeft, op de kiezerslijst van welk onder een lokale overheid ressorterend gebied of van welke kieskring in een andere Lid-Staat hij de laatste maal was ingeschreven.
2
Een communautair verkiesbaar persoon moet bij zijn kandidaatstelling tevens een verklaring overleggen van de bevoegde administratieve autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst waaruit blijkt dat hij zijn passief kiesrecht in die Lid-Staat niet verloren heeft of dat deze autoriteiten daarvan niets bekend is.
3
De kandidaat-Staat van verblijf kan bovendien eisen dat een communautair verkiesbaar persoon een geldig identiteitsbewijs voorlegt; hij kan eveneens verlangen dat de verkiesbare persoon aangeeft sedert wanneer hij onderdaan van een Lid-Staat is.
Artikel 10
1
De kandidaat-Staat van verblijf deelt de betrokkene mee welk gevolg aan zijn verzoek om inschrijving op de kiezerslijst is gegeven of welk besluit inzake de ontvankelijkheid van zijn kandidaatstelling is genomen.
2
Wordt de betrokkene inschrijving op de kiezerslijst ontzegd of wordt zijn kandidaatstelling verworpen, dan kan hij de beroepsprocedures instellen die volgens de wetgeving van de kandidaat-Staat van verblijf in hetzelfde geval voor de nationale kiezers en verkiesbare personen openstaat.
Artikel 11
De kandidaat-Staat van verblijf stelt de communautaire kiezers en verkiesbare personen tijdig en op passende wijze in kennis van de voorwaarden en nadere bepalingen die gelden voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht in die Staat.
Artikel 12
De huidige Lid-Staten en de kandidaat-Staten wisselen de voor de toepassing van artikel 3 vereiste gegevens uit.
Hoofdstuk III. Afwijkingen en overgangsbepalingen
Artikel 13
1
Indien in een kandidaat-Staat op 1 januari 1993 het aantal burgers van de Unie die aldaar verblijf houden zonder de nationaliteit van deze Lid-Staat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal personen die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, kan de kandidaat-Staat in afwijking van de artikelen 2, 8 en 9:
- a.
het actief kiesrecht uitsluitend toekennen aan de communautaire kiezers die ten minste sedert een bepaalde tijd, welke op niet meer dan vijf jaar mag worden vastgesteld, in de kandidaat-Staat verblijf houden,
- b.
het passief kiesrecht uitsluitend toekennen aan de communautaire verkiesbare personen die ten minste sedert een bepaalde tijd, die op niet meer dan tien jaar mag worden vastgesteld, in deze kandidaat-Staat verblijf houden.
Deze bepalingen laten de maatregelen onverlet die de kandidaat-Staat ten aanzien van de samenstelling van de kandidatenlijsten kan treffen, met name om de integratie van de burgers van de Unie die geen onderdaan van die Lid-Staat zijn, te vergemakkelijken.
De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden inzake verblijfsduur zijn evenwel niet van toepassing op de communautaire kiezers en verkiesbare personen die ingevolge hun verblijf buiten hun Lid-Staat van herkomst, of ingevolge de duur van dit verblijf, aldaar niet het actief of passief kiesrecht hebben.
2
De kandidaat-Staten die overeenkomstig lid 1 afwijkende bepalingen vaststellen, verstrekken de Commissie alle nodige gegevens ter rechtvaardiging hiervan.
Protocol nr. 9
betreffende vervoer over de weg en per spoor, alsmede gecombineerd vervoer in Oostenrijk
Deel I. Definities
Artikel 1
In dit Protocol zijn de volgende definities van toepassing:
- a.
‘voertuig’: een voertuig als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 881/92, zoals die van toepassing is op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag;
- b.
‘internationaal vervoer’: internationaal vervoer als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 881/92, zoals die van toepassing is op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag;
- c.
‘transitovervoer door Oostenrijk’: vervoer over Oostenrijks grondgebied van en naar een plaats buiten Oostenrijk;
- d.
‘vrachtwagen’: een in een Lid-Staat geregistreerd motorvoertuig met een maximaal toegestaan gewicht van meer van 7,5 ton[lees: meer dan 7,5 ton], bestemd voor het vervoer van goederen of het trekken van aanhangwagens, met inbegrip van trekkers van opleggers, en trekkers met een maximaal toegestaan gewicht van meer van 7,5 ton[lees: meer dan 7,5 ton], getrokken door een in een Lid-Staat geregistreerd motorvoertuig met een maximaal toegelaten gewicht van ten hoogste 7,5 ton;
- e.
‘transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk’: transitovervoer door Oostenrijk met vrachtwagens, ongeacht of zij met of zonder lading rijden;
- f.
‘gecombineerd vervoer’: vervoer door vrachtwagens of ladingeenheden, dat gedeeltelijk plaatsvindt per spoor en waarbij het begin- of het eindtraject plaatsvindt over de weg, met dien verstande dat het transitovervoer over Oostenrijks grondgebied tijdens het begin- en het eindtraject in geen geval uitsluitend over de weg mag plaatsvinden;
- g.
‘bilaterale rit’: een internationale vervoersrit met een voertuig waarbij het begin- of eindpunt in Oostenrijk en het eind- of beginpunt respectievelijk in een andere Lid-Staat is gelegen, alsmede vervoersritten zonder lading in verband met voornoemde ritten.
Deel II. Vervoer per spoor en gecombineerd vervoer
Artikel 2
Dit Deel is van toepassing op maatregelen betreffende vervoer per spoor en gecombineerd vervoer over het grondgebied van Oostenrijk.
Artikel 3
De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten treffen, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden, maatregelen voor de ontwikkeling en de bevordering van het vervoer per spoor en het gecombineerd vervoer voor het vervoeren van goederen door de Alpen; zij stemmen deze maatregelen nauw op elkaar af.
Artikel 4
Bij de vaststelling van de in artikel 129 C van het EG-Verdrag bedoelde richtsnoeren, draagt de Gemeenschap er zorg voor dat de in bijlage 1 vermelde hoofdroutes deel uitmaken van de Transeuropese Netwerken voor vervoer per spoor en gecombineerd vervoer en tevens worden aangemerkt als projecten van gemeenschappelijk belang.
Artikel 5
De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten leggen in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden de in bijlage 2 vermelde maatregelen ten uitvoer.
Artikel 6
De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten stellen alles in het werk om de in bijlage 3 bedoelde aanvullende spoorwegcapaciteit te ontwikkelen en te gebruiken.
Artikel 7
De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten nemen maatregelen ter bevordering van het vervoer per spoor en gecombineerd vervoer; indien passend worden deze maatregelen, behoudens andere bepalingen van het EG-Verdrag, vastgesteld in nauwe samenwerking met spoorwegondernemingen en andere instellingen die vervoer per spoor aanbieden.
Er zal voorrang worden gegeven aan de in het Gemeenschapsrecht vervatte maatregelen betreffende vervoer per spoor en gecombineerd vervoer. Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen wordt bijzondere aandacht besteed aan het concurrentievermogen, de doeltreffendheid en de kostentransparantie van het vervoer per spoor en het gecombineerd vervoer. De Lid-Staten richten hun aandacht inzonderheid op maatregelen om ervoor te zorgen dat de prijzen voor gecombineerd vervoer concurrerend zijn met de prijzen van andere wijzen van vervoer. Eventuele steun in dit verband moet verenigbaar zijn met de Gemeenschapsvoorschriften.
Artikel 8
De Gemeenschap en de betrokken Lid-Staten treden, ingeval van een ernstige verstoring van het transitovervoer per spoor, bijvoorbeeld bij natuurrampen, zoveel mogelijk gezamenlijk op om de verkeersstroom in stand te houden. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan gevoelige ladingen, zoals bederfelijke levensmiddelen.
Artikel 9
De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van dit Deel volgens de procedure van artikel 16.
Deel III. Vervoer over de weg
Artikel 10
Dit Deel is van toepassing op het vervoer van goederen over de weg binnen het grondgebied van de Gemeenschap.
Artikel 11
1
Op ritten waarbij transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk is betrokken, is de regeling van toepassing die is vastgesteld bij de Eerste Richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 en Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad voor ritten voor eigen rekening en voor ritten met gehuurde voertuigen of tegen betaling, behoudens het bepaalde in dit artikel.
2
Tot 1 januari 1998 zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- a.
de totale NOx-uitstoot van vrachtwagens in transito op Oostenrijks grondgebied wordt tussen 1 januari 1992 en 31 december 2003 met 60% verlaagd volgens de tabel in bijlage 4.
- b.
De verlaging van de totale NOx-uitstoot van vrachtwagens wordt geadministreerd via een ecopuntensysteem. Volgens dit systeem moet elke vrachtwagen in transito op Oostenrijks grondgebied een aantal ecopunten hebben dat overeenstemt met het niveau van de NOx-uitstoot van dat type vrachtwagen (ingeschreven op grond van zijn Conformity of Production (COP)-niveau, afgeleid van de type-goedkeuring). De toewijzing van de punten en de werking van het stelsel worden in bijlage 5 beschreven.
- c.
Indien het aantal transitoritten in een jaar het voor 1991 bepaalde referentieaantal met meer[lees: met meer dan] 8% overschrijdt, treft de Commissie, volgens de procedure van artikel 16, passende maatregelen overeenkomstig bijlage 5, punt 3.
- d.
Oostenrijk stelt een ecopuntenkaart op en stelt deze tijdig ter beschikking voor vrachtwagens in transito door Oostenrijk met het oog op het administreren van het ecopuntensysteem overeenkomstig bijlage 5.
- e.
De ecopunten worden door de Commissie verdeeld over de Lid-Staten overeenkomstig volgens lid 6 vast te stellen bepalingen.
3
Vóór 1 januari 1998 evalueert de Raad, aan de hand van een verslag van de Commissie, de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende het transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk. Deze evaluatie vindt plaats overeenkomstig de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht, zoals de goede werking van de interne markt, inzonderheid het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van dienstverrichting, de milieubescherming in het belang van de Gemeenschap in haar geheel en de verkeersveiligheid. Tenzij de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen, een andere beslissing neemt, wordt de overgangsperiode verlengd en wel tot 1 januari 2001, tijdens welke periode het bepaalde in lid 2 van toepassing is.
4
Vóór 1 januari 2001 maakt de Commissie, in samenwerking met het Europees Milieuagentschap, een wetenschappelijke studie over de mate waarin de in lid 2, onder a., bedoelde doelstelling betreffende de vermindering van de vervuiling is verwezenlijkt. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat deze doelstelling op permanente grondslag is verwezenlijkt, treedt lid 2 op 1 januari 2001 buiten werking. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, kan de Raad, overeenkomstig artikel 75 van het EG-Verdrag, in een communautair kader, maatregelen treffen met het oog op een gelijkwaardige bescherming van het milieu, inzonderheid een vermindering van de vervuiling met 60%. Indien de Raad deze maatregelen niet aanneemt, wordt de overgangsperiode automatisch verlengd met een laatste tijdvak van 3 jaar, tijdens welk tijdvak het bepaalde in lid 2 van toepassing is.
5
Aan het einde van de overgangsperiode wordt het acquis communautaire volledig toegepast.
6
De Commissie neemt overeenkomstig de procedure van artikel 16 gedetailleerde maatregelen betreffende de procedures inzake het ecopuntensysteem, de verdeling van de ecopunten en technische kwesties betreffende de toepassing van dit artikel. Deze maatregelen treden in werking op de datum van toetreding van Oostenrijk.
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen moeten ervoor zorgen dat de feitelijke situatie die voor de huidige Lid-Staten voortvloeit uit de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3637/92 van de Raad en van de op 23 december 1992 ondertekende Administratieve Overeenkomst betreffende de datum van inwerkingtreding en de procedures voor de invoering van het ecopuntensysteem als bedoeld in de Transito-overeenkomst, gehandhaafd blijft. Daarbij zal alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat bij de toekenning van ecopunten aan Griekenland in voldoende mate rekening wordt gehouden met de Griekse behoeften in dit verband.
Artikel 12
1
Voor het internationale goederenvervoer op ritten tussen Lid-Staten is de regeling van Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van toepassing, behoudens het bepaalde in dit artikel. Deze bepalingen zijn van toepassing tot en met 31 december 1996.
2
Voor bilaterale ritten worden de bestaande contingenten geleidelijk geliberaliseerd; de volledige vrijheid om vervoerdiensten aan te bieden moet op 1 januari 1997 een feit zijn. Een eerst etappe[lees: eerste etappe] van vrijmaking vangt aan op de datum van toetreding van Oostenrijk, een tweede op 1 januari 1996.
Zo nodig kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, passende maatregelen te dien einde treffen.
3
De Raad treft, uiterlijk op 1 januari 1997, overeenkomstig artikel 75 van het EG-Verdrag, passende en eenvoudige maatregelen om te voorkomen dat het bepaalde in artikel 11 wordt ontdoken.
4
Zolang het bepaalde in artikel 11, lid 2, van toepassing is, treffen de Lid-Staten in het kader van hun onderlinge samenwerking zo nodig maatregelen, verenigbaar met het EG-Verdrag, tegen misbruik van het ecopuntensysteem.
5
Trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in Oostenrijk, mogen geen internationaal goederenvervoer verrichten op ritten waarbij in Oostenrijk noch geladen noch gelost wordt, behoudens op ritten met transito door Oostenrijk. Al deze ritten waarbij transitovervoer door Oostenrijk is betrokken zijn evenwel onderworpen aan het bepaalde in artikel 11 en ook, behalve wat de ritten tussen Duitsland en Italië betreft, aan bestaande quota die zijn onderworpen aan het bepaalde in lid 2 van het onderhavige artikel.
Artikel 13
1
Tot en met 31 december 1996, is Verordening (EEG) nr. 3118/93 niet van toepassing op trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in Oostenrijk, voor het verrichten van nationaal wegvervoer in andere Lid-Staten.
2
Gedurende dat tijdvak is Verordening (EEG) nr. 3118/93 niet van toepassing op trekkers met een Gemeenschapsvergunning, afgegeven door de bevoegde instanties in een andere Lid-Staat voor het verrichten van nationaal wegvervoer in Oostenrijk.
Artikel 14
1
Aan de grenzen van Oostenrijk en andere Lid-Staten vinden geen controles plaats. In afwijking van de Verordeningen (EEG) nr. 4060/89 en nr. 3912/92 mogen, niettegenstaande artikel 153 van de Toetredingsakte, tot en met 31 december 1996, niet-discriminatoire fysieke controles worden uitgevoerd waarbij voertuigen tot stilstand mogen worden gebracht, zulks uitsluitend ter verificatie van de krachtens artikel 11 verstrekte ecopunten en de in artikel 12 van dit protocol bedoelde vervoersvergunningen. Deze controles mogen de normale verkeersstroom niet onnodig vertragen.
2
Voor zover nodig worden voor de periode na 31 december 1996 controlemethoden, met inbegrip van geautomatiseerde systemen, met het oog op de toepassing van artikel 11 vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.
Artikel 15
1
Oostenrijk mag in afwijking van artikel 7, onder f., van Richtlijn 93/89/EEG tot en met 31 december 1995 gebruiksrechten van ten hoogste 3.750 ecu per jaar, met inbegrip van de administratieve kosten, en tot en met 31 december 1996 gebruiksrechten van ten hoogste 2.500 ecu per jaar, met inbegrip van de administratieve kosten, toepassen.
2
Indien Oostenrijk gebruik maakt van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid, past het overeenkomstig artikel 7, onder g., eerste zin, van Richtlijn 93/89/EEG tot en met 31 december 1995 een gebruiksrecht van ten hoogste 18 ecu per dag, 99 ecu per week en 375 ecu per maand met inbegrip van de administratieve kosten, toe en, tot en met 31 december 1996, gebruiksrechten van ten hoogste 12 ecu per dag, 66 ecu per week en 250 ecu per maand, met inbegrip van de administratieve kosten.
3
Oostenrijk past op de in de leden 1 en 2 bedoelde gebruiksrechten tot en met 31 december 1996, een verlaging van 50% toe voor voertuigen geregistreerd in Ierland en Portugal, en tot en met 31 december 1997 voor voertuigen geregistreerd in Griekenland.
4
Tot en met 31 december 1995 mag Italië op in Oostenrijk geregistreerde voertuigen een gebruiksrecht van ten hoogste 6,5 ecu per binnenkomst, met inbegrip van de administratieve kosten toepassen en, tot en met 31 december 1996 van ten hoogste 3,5 ecu per binnenkomst, met inbegrip van de administratieve kosten. Dit recht wordt beheerd op een wijze die overeenstemt met artikel 7, onder c., van Richtlijn 93/89/EEG.
Deel IV. Algemene bepalingen
Artikel 16
1
De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
2
Indien wordt verwezen naar de procedure van dit artikel, dient de vertegenwoordiger van de Commissie een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de Voorzitter kan bepalen naargelang van de urgentie van het vraagstuk. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid bedoeld in artikel 148, lid 2, van het EG-Verdrag in de gevallen waarin de Raad moet besluiten op voorstel van de Commissie. De stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten in het Comité worden gewogen op de wijze als vermeld in dat artikel. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
3
De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
4
Indien na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast.
Bijlage 1.
Hoofdroutes voor vervoer per spoor en gecombineerd vervoer door de Alpen als bedoeld in artikel 4 van het Protocol
- 1.
Hierna volgt een overzicht van de Europese hoofdspoorverbindingen door Oostenrijk die van belang zijn voor het transitovervoer:
- 1.1.
Brenner
München — Verona — Bologna
- 1.2.
Tauern
München — Salzburg — Vilach — Tarvisio — Udine/Rosenbach/Ljubljana
- 1.3.
Pyhrn - Schoberpas
Regensburg - Graz - Spielfeld/Strasz - Maribor
- 1.4.
Donau
Nürnberg - Wenen - Nickelsdorf/Sopron/Bratislava
- 1.5.
Pontebbana
Praag - Wenen - Tarvisio - Pontebbana - Udine
- 2.
Tot deze hoofdspoorwegverbindingen worden ook de daarbij behorende aansluitingen en terminals gerekend.
Bijlage 2.
Infrastructuurmaatregelen voor spoorwegvervoer en gecombineerd vervoer als bedoeld in artikel 5 van het Protocol
- a)
IN OOSTENRIJK:
- 1.
Brenner
- 1.1.
Maatregelen op korte termijn:
- —
beveiligingstechnische en bedrijfsorganisatorische maatregelen,
- —
invoering van de computerondersteunende verkeersleidingspost,
- —
nieuwe blokverdeling,
- —
aanleg van overloopplaatsen tussen de stations,
- —
verbouwing van het station Wörgl,
- —
verlenging van de inhaalsporen in de stations.
- 1.2.
Maatregelen op lange termijn:
Deze maatregelen zullen afhankelijk zijn van het besluit inzake de aanleg van de basistunnel onder de Brenner.
- 2.
Tauern
- 2.1.
Maatregelen op korte termijn:
- —
voortzetting van het tweesporig maken,
- —
beveiligingstechnische verbeteringen.
- 2.2.
Maatregelen op middellange termijn:
- —
plaatselijke verbeteringen op bepaalde lijnen,
- —
inkorting van de blokafstanden,
- —
voortzetting van het tweesporig maken.
- 3.
Phyrn-Schober
- 3.1.
Maatregelen op korte termijn:
- —
opheffing van het verbod op nachtelijk vervoer op het Pyhrntraject,
- —
opheffing van het verbod op nachtelijk vervoer op het traject via Hieflau,
- —
aanleg van de spoorlus Traun-Marchtrenk.
- 3.2.
Maatregelen op middellange termijn:
- —
stationsuitbreiding en -verbouwingen,
- —
verbetering van de beveiligingsinstallaties,
- —
inkorting van de blokafstanden,
- —
opheffing van spoorwegkruisingen,
- —
het selectief tweesporig maken.
- 3.3.
Maatregelen op lange termijn:
- —
voortzetting van het tweesporig maken op de hoofdlijn Passau — Spielfeld/Strasz,
- —
reconstructie van het traject St. Michael — Bruck.
- 4.
Donau
Maatregelen voor capaciteitsverhoging op het traject Wenen — Wels.
- b)
IN DUITSLAND:
- 1.
Maatregelen op korte termijn:
- —
terminals voor gecombineerd vervoer in München — Riem en Duisburg Port,
- —
uitbreiding van het traject München — Rosenheim — Kufstein; met name: aparte sporen voor de S-Bahn (stadsspoorweg) tussen Zorneding en Grafing,
- —
inkorting van de blokafstanden (verbetering van de indeling in trajecten) tussen Grafing en Rosenheim en tussen Rosenheim en Kiefersfelden,
- —
aanleg van inhaalsporen (bijvoorbeeld tussen de stations Grosz-karolinenfeld, Raubling en Fischbach),
- —
aanleg van railsvrije toegangen tot de perrons in het station Groszkarolinenfeld, en
- —
wijzigingen van de sporenindeling in het station Rosenheim en diverse maatregelen in de stations Aszling, Ostermünchen, Brannenburg, Oberaudorf en Kiefersfelden.
- 2.
Maatregelen op middellange termijn (tot eind 1988, behoudens planologische goedkeuring):
- —
uitbreiding van de corridor München — Freilassing.
- c)
IN ITALIË:
Brenner:
- —
verbreding van de tunnelprofielen op het traject Brenner — Verona om het transport van vrachtwagens die op de hoeken vier meter meten in het kader van begeleid en onbegeleid vervoer mogelijk te maken,
- —
uitbreiding van het intermodaal centrum Verona-Quadrante Europa,
- —
versterking bovenleiding en bouw van nieuwe tunnels,
- —
het treffen van aanvullende technische maatregelen (automatisch blokstelsel en beveiliging op de drukke baanvakken aansluitend op de stations Verona, Trente, Bozen en Brenner) om de circulatie en de veiligheid verder te verbeteren.
- d)
IN NEDERLAND:
Bouw van een Rail-Service-Centrum bij Rotterdam.
Spoorwegverbinding voor goederenvervoer (Betuwelijn)
Definities:
‘korte termijn’: beschikbaar vanaf eind 1995;
‘middellange termijn’: beschikbaar vanaf eind 1997;
‘lange termijn’: beschikbaar
- —
vanaf eind 2000 wat betreft de Pyhrn-Schoberpasverbinding;
- —
vanaf eind 2010 wat betreft de Brennerpasverbinding.
Bijlage 3.
Spoorwegcapaciteit als bedoeld in artikel 6 van het Protocol
1. Aanvullende capaciteit van de Oostenrijkse spoorwegen voor goederenvervoer door Oostenrijk
Verbinding | Aanvullende capaciteit: goederen per trein/dag (in beide richtingen) | |||
---|---|---|---|---|
Onmiddellijk (1.1.1995) | Op korte termijn (1996) | Op middellange termijn (1998) | Op lange termijn (2000 en later) | |
[Brennerverbinding | 70(1) | — | 50(2) | 200(3) |
Tauernverbinding | 4 | 50(4) | — | — |
Pyhrn-Schoberverbinding | 11 | 22 | 60 | — |
Donauverbinding (Passau-Salzburg-Wenen) | — | — | — | 200 |
Boedapest-Wenen | — | 40(5) | — | — |
Bratislava-Wenen | — | — | 80(6) | — |
Praag-Wenen | —(7) | — | — | — |
Pontebba via Tarvisio | — | — | 30 | — |
2. Mogelijke capaciteitsvergroting in zendingen of tonnen
Onmiddellijk:
Sinds 1 december 1989, 39 extra treinen voor goederen- en gecombineerd vervoer ingezet op de Brennerroute.
Op korte termijn:
Dank zij de uitbreiding op korte termijn zullen de spoorwegvervoerscapaciteiten door Oostenrijk meer dan worden verdubbeld. Vanaf 1996 staat, afhankelijk van de techniek van het gecombineerd vervoer, een uitbreiding van maximaal 1,8 miljoen zendingen of maximaal 33 miljoen ton goederen per jaar in het gecombineerd vervoer ter beschikking.
Op middellange termijn:
Dank zij verdere werkzaamheden met het oog op het selectief tweesporig maken en beveiligingstechnische en bedrijfstechnische verbeteringen op de transitoroutes wordt deze capaciteit vóór 1998 met nog eens 10 miljoen ton per jaar uitgebreid.
Op lange termijn:
De Pyhrn-Schoberverbinding zal tweesporig worden gemaakt. De bouw van een basistunnel onder de Brenner kan zorgen voor een verdere verbetering van de treincapaciteit op de Brenner-route tot 400 treinen per dag. Na het jaar 2010 kan de extra spoorwegcapaciteit in het gecombineerd vervoer, afhankelijk van de techniek van het gecombineerd vervoer, oplopen tot een goederenvolume tussen de 60 en 89 miljoen ton per jaar.
Er dient te worden verstaan:
‘onmiddellijk’: | beschikbaar vanaf 1 januari 1995 |
‘op korte termijn’: | beschikbaar vanaf eind 1995 |
‘op middellange termijn’: | beschikbaar vanaf eind 1997 |
‘op lange termijn’: | beschikbaar |
— op de Pyhrn-Schober-route vanaf eind 2000. | |
— op de Brenner-route vanaf eind 2010. |
Bijlage 4.
genoemd in artikel 11, lid 2, onder a. van het Protocol
Jaar (1) 1991 | % ecopunten (2) 100,0 % | Ecopunten voor Oostenrijk en de bestaande Lid-Staten (3) 23.306.580 |
---|---|---|
1995 | 71,7 % | 16.710.818 |
1996 | 65,0 % | 15.149.277 |
1997 | 59,1 % | 13.774.189 |
1998 | 54,8 % | 12.772.006 |
1999 | 51,9 % | 12.096.115 |
2000 | 49,8 % | 11.606.677 |
2001 | 48,5 % | 11.303.691 |
2002 | 44,8 % | 10.441.348 |
2003 | 40,0 % | 9.322.632 |
De getallen in kolom 3 worden aangepast overeenkomstig de procedure van artikel 16 om rekening te houden met de transitoritten van in Finland en Zweden geregistreerde vrachtwagens, aan de hand van indicatieve waarden voor de respectieve landen die worden berekend op basis van het aantal transitoritten in 1991 en een standaardniveau van NOx-emissie van 15,8 gram NOx/kWh.
Bijlage 5.
Berekening en beheer van de ecopunten genoemd in artikel 11, lid 2, onder b. van het Protocol
- 1.
Voor elke vrachtwagen die in transito door Oostenrijk rijdt (in beide richtingen), moeten bij elke rit de volgende documenten worden overgelegd:
- a.
een document waaruit het COP-niveau voor de NOx-emissie van de vrachtwagen blijkt;
- b.
een door de bevoegde autoriteiten afgegeven geldige ecopuntenkaart.
Ad a
Voor na 1 oktober 1990 voor het eerst ingeschreven vrachtwagens moet het document waaruit het COP-niveau blijkt een door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat zijn, waarin het officieel bevestigde COP-niveau voor de NOx-emissie is vermeld, of het typegoedkeuringscertificaat waarin de goedkeuringsdatum en het bij de goedkeuring gemeten niveau zijn vermeld. Voor laatstgenoemd document kan het COP-niveau worden berekend door verhoging van het voor de typegoedkeuring vastgestelde niveau met 10%. Het eenmaal voor een voertuig vastgestelde niveau kan gedurende de gehele levensduur van het voertuig niet meer worden gewijzigd.
Het COP-niveau voor vóór 1 oktober 1990 voor het eerst ingeschreven vrachtwagens en voor vrachtwagens waarvoor geen certificaat wordt overgelegd, wordt op 15,8 g/kWh vastgesteld.
Ad b
De ecopuntenkaart telt een aantal punten en wordt op basis van het COP-niveau van het gebruikte voertuig als volgt ontwaard:
- 1.
per g/kWh NOx-emissie overeenkomstig punt 1, onder a., wordt één punt afgeboekt:
- 2.
decimalen worden naar boven afgerond, wanneer zij 0,5 of meer bedragen;
2
De Commissie berekent overeenkomstig de procedures van artikel 16 om de drie maanden het aantal ritten en het gemiddelde NOx-niveau van de vrachtwagens, gespecificeerd naar elke nationaliteit.
3
Indien artikel 12, lid 2, onder c., van toepassing is, wordt het aantal ecopunten als volgt vastgesteld:
Op basis van de kwartaalwaarden van het lopende jaar, berekend overeenkomstig punt 2 hierboven, wordt een extrapolatie gemaakt om het gemiddelde NOx-niveau van vrachtwagens voor het volgende jaar te ramen. Deze geraamde waarde levert bij vermenigvuldiging met 0,0658 en met het aantal ecopunten voor 1991 als bedoeld in bijlage 4, het aantal ecopunten voor het betrokken jaar op.
Protocol nr. 10
inzake het gebruik van specifieke Oostenrijkse termen binnen de Duitse taal in het kader van de Europese Unie
In het kader van de Europese Unie geldt het volgende:
- 1.
De specifieke Oostenrijkse termen binnen de Duitse taal die zijn opgenomen in het Oostenrijks rechtsstelsel en die in de bijlage bij dit Protocol worden genoemd hebben dezelfde status en dezelfde rechtsgevolgen als de daarmee overeenkomende, in Duitsland gebruikte termen die in die bijlage worden genoemd.
- 2.
In de Duitse taalversie van nieuwe rechtshandelingen worden de in de bijlage bij dit Protocol genoemde specifieke Oostenrijkse termen in de juiste vorm toegevoegd aan de daarmee overeenkomende, in Duitsland gebruikte termen.
Bijlage
Oostenrijk | Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen |
Beiried | Roastbeef |
Eierschwammerl | Pfifferlinge |
Erdäpfel | Kartoffeln |
Faschiertes | Hackfleisch |
Fisolen | Grüne Bohnen |
Grammeln | Grieben |
Hüferl | Hüfte |
Karfiol | Blumenkohl |
Kohlsprossen | Rosenkohl |
Kren | Meerrettich |
Lungenbraten | Filet |
Marillen | Aprikosen |
Melanzani | Aubergine |
Nuß | Kugel |
Obers | Sahne |
Paradeiser | Tomaten |
Powidl | Pflaumenmus |
Ribisel | Johannisbeeren |
Rostbraten | Hochrippe |
Schlögel | Keule |
Topfen | Quark |
Vogerlsalat | Feldsalat |
Weichseln | Sauerkirschen |
Voetnoten
IBSFC: Internationale Commissie voor de Visserij in de Oostzee.
Wateren van de Gemeenschap.
IBSFC-omschrijving.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Onderafdeling 32 van de IBSFC.
Het Skagerrak wordt omschreven als het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn die loopt van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes en in het zuiden door een lijn die loopt van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijzijnde punt van de Zweedse kust.
Omschreven als het gedeelte van III a dat niet valt onder de in voetnoot (5) gegeven omschrijving van Skagerrak.
Wateren van de Gemeenschap.
Dit percentage geldt voor de eerste 50.000 ton van de communautaire vangstmogelijkheden.Voor de communautaire vangstmogelijkheden die de 50.000 ton overschrijden, bedraagt het Zweedse aandeel 40,000%. Deze toegewezen hoeveelheden houden geen rekening met de voortdurende overdracht van quota tussen Zweden en de huidige Lid-Staten van de Unie, die voortvloeien uit de EER-Overeenkomst van 1992.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
Wateren van de Gemeenschap.
PB nr. L 341 van 31–12–1993, blz. 104.
Deze contingenten zijn geraamd aan de hand van gegevens inzake het nationale verbruik in 1993.
Gedeeltelijk reeds verwezenlijkt.
2000.
De beschikbaarheid van 200 extra treinen is afhankelijk van de aanleg van de basistunnel van de Brenner en uitbreiding van de aanvoerlijnen in de aangrenzende landen.
Met inbegrip van de nodige capaciteit voor het Oost-Westtransito.
1995.
1999.
50 treinen per dag vrije capaciteit.