Rb. Utrecht, 04-02-2009, nr. 242280 / HA ZA 08-96
ECLI:NL:RBUTR:2009:BH1968
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
04-02-2009
- Magistraten
Mr. G.V.M. Veldhoen
- Zaaknummer
242280 / HA ZA 08-96
- LJN
BH1968
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BH1968, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 04‑02‑2009
Uitspraak 04‑02‑2009
Mr. G.V.M. Veldhoen
Partij(en)
Vonnis van 4 februari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARKERHOUSE FINANS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Reeuwijk,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Rijnbout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DHL EXPRESS (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna Parkerhouse en DHL genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 5 maart 2008
- —
het proces-verbaal van comparitie van 10 juni 2008.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 21 juli 2004 heeft DHL met de heer [X], handelende onder de naam ‘[bedrijf]’, (hierna te noemen: [X]) een raamovereenkomst gesloten met betrekking tot het verrichten door [X] van vervoerswerkzaamheden voor DHL. In de algemene bepalingen die van toepassing zijn op deze raamovereenkomst is — voor zover relevant — het volgende vermeld:
‘(…)
Artikel 20. Overdracht van rechten en verplichtingen
- 1.
Tenzij anders overeengekomen kan de vervoerder rechten en/of verplichtingen uit hoofde van de raamovereenkomst c.a. en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten slechts met voorafgaande schriftelijke toestemming van DHL overdragen aan derden. (…)
- 2.
(…)
Artikel 23. \Afstand van recht
Het in voorkomende gevallen door DHL niet eisen van nakoming van enige bepaling van de raamovereenkomst c.a., dan wel het geen beroep doen door DHL op haar rechten uit de raamovereenkomst c.a., zal niet mogen worden opgevat als een afstand van het recht dit op enigerlei tijdstip wel doen, noch zal dit op enigerlei wijze de raamovereenkomst en rechten van DHL daaronder kunnen aantasten. (…)’
2.2.
Op 22 mei 2006 heeft Parkerhouse met [X] een overeenkomst gesloten tot koop en levering van handelsvorderingen van [X] aan Parkerhouse. Deze overeenkomst luidt voor zover relevant als volgt:
‘(…)
Artikel 1
Parkerhouse en verkoper verbinden zich gedurende de looptijd en onder de (opschortende) voorwaarden van deze overeenkomst tot verkoop/koop van handelsvorderingen van verkoper welke nog dienen te worden gefactureerd aan afnemers van verkoper. Verkoper verklaart dat deze akte tot levering (bij voorbaat) van deze vorderingen is bestemd, welke levering door Parkerhouse wordt aanvaard.
(…)
Artikel 5.
(…)
Verkoper garandeert in dit verband aan Parkerhouse onvoorwaardelijk het navolgende:
(…)
Dat de vordering betrekking heeft op een transactie welke rechtsgeldig is gedaan en dat geen belemmering bestaat tot verkoop van de vordering op afnemer aan Parkerhouse. (…)’
2.3.
In de periode vanaf 24 september tot en met 28 oktober 2007 heeft [X] in opdracht en voor rekening van DHL vervoerswerkzaamheden verricht en terzake daarvan facturen verzonden voor een totaalbedrag van EUR 20.020,94. Op deze facturen is de volgende tekst opgenomen:
‘[bedrijf]’ maakt gebruik van factoring. In verband daarmede is deze factuur overgedragen aan Parkerhouse te Reeuwijk. Rechtsgeldige betaling van deze factuur kan enkel en alleen binnen 30 dagen na heden geschieden op rekening (…) ten name Parkerhouse Finans te Reeuwijk.’
DHL heeft deze facturen niet voldaan.
3. Het geschil
3.1.
Parkerhouse vordert samengevat — veroordeling van DHL tot betaling van EUR 20.020,94, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
DHL voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Parkerhouse aangevoerd dat [X] bij de onder 2.2 bedoelde overeenkomst alle handelsvorderingen op (onder meer) DHL aan Parkerhouse heeft gecedeerd, waaronder de vorderingen die voortvloeien uit de onder 2.3 bedoelde facturen, dat van deze cessie mededeling is gedaan aan DHL, zodat deze vorderingen rechtsgeldig zijn overgegaan, en dat DHL de facturen derhalve rechtstreeks aan Parkerhouse dient te betalen, hetgeen DHL heeft nagelaten.
4.2.
DHL heeft zich primair tegen de vordering verweerd met de stelling dat de uit de betreffende facturen voortvloeiende vorderingen op grond van de tussen [X] en DHL gesloten raamovereenkomst niet overdraagbaar zijn, zodat de gestelde cessie geen vat heeft gekregen op deze vorderingen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het bepaalde in artikel 3:83 lid 2 BW brengt mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding zoals in de raamovereenkomst tussen [X] en DHL is opgenomen. Een overdracht van een vordering in strijd met zo'n beding heeft ongeldigheid van die overdracht tot gevolg. Of Parkerhouse ten tijde van de cessie op de hoogte was van het cessieverbod, doet niet terzake (vgl. Hoge Raad 17 januari 2003, JOR 2003,52). Dit betekent dat de vorderingen waarvan Parkerhouse in deze nakoming vordert, niet door [X] zijn overgedragen aan Parkerhouse, zodat Parkerhouse in beginsel geen recht heeft op betaling van deze vorderingen door DHL. In beginsel kan dus alleen [X] (althans zijn eventuele bewindvoerder of curator) aanspraak maken op betaling van de onderhavige facturen.
4.4.
Dat kan anders zijn, indien Parkerhouse (zoals zij heeft gesteld) aan verklaringen of gedragingen van DHL onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de betekenis heeft mogen toekennen dat er geen sprake was van een cessieverbod, en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld. In een dergelijk geval brengt het bepaalde in artikel 3:36 BW mee dat door DHL op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep kan worden gedaan.
4.5.
In dit kader heeft Parkerhouse onweersproken gesteld dat DHL andere facturen van [X] zonder protest rechtstreeks aan Parkerhouse heeft voldaan, en dat DHL niet heeft geprotesteerd tegen de vermelding op de facturen van [X] dat de facturen zijn overgedragen aan Parkerhouse en dat betaling rechtstreeks aan Parkerhouse dient plaats te vinden.
4.6.
Daar staat tegenover dat in de overeenkomst tussen [X] en DHL duidelijk een cessieverbod is vermeld (artikel 20). Parkerhouse heeft ter comparitie aangegeven dat zij niet bekend was met deze overeenkomst en dat het ook niet gebruikelijk is om een overeenkomst op te vragen. Zij laat klanten bij het aangaan van een factoringovereenkomst een aantal standaardvragen beantwoorden afhankelijk van de branche waarin iemand opereert, maar doet geen actief onderzoek.
Daarmee heeft Parkerhouse naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar onderzoeksplicht die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 3:36 jo artikel 3:11 BW. Zij is immers een professional op het gebied van factoring en dit brengt mee dat zij moet weten dat het in het handelsverkeer regelmatig voorkomt dat de mogelijkheid van cessie contractueel wordt uitgesloten. Zij heeft verder niet betwist de stelling van DHL dat contractuele cessieverboden in de vervoersbranche veel voorkomen. Gezien deze feiten en omstandigheden mag van een professionele partij als Parkerhouse verwacht worden dat zij voordat zij een overeenkomst tot cessie sluit, nagaat of er een contractueel beletsel bestaat voor overdracht van de vorderingen. In artikel 20 van de raamovereenkomst is duidelijk vermeld dat overdracht van vorderingen niet is toegestaan (behoudens schriftelijke toestemming). Door desondanks alleen af te gaan op de garantie die [X] haar terzake verstrekte, heeft zij het risico aanvaard dat niet-overdraagbaarheid van de vordering zou betekenen dat zij in de richting van DHL met lege handen zou komen te staan, en enkel een vordering op [X] zou hebben uit wanprestatie.
4.7.
Voor zover Parkerhouse heeft gesteld dat zij uit de gedragingen van DHL heeft afgeleid dat DHL afstand had gedaan van het cessieverbod geldt het volgende. Ook hier geldt dat Parkerhouse voor een beroep op goede trouw aan haar uit artikel 3:36 jo 3:11 BW voortvloeiende onderzoeksplicht moet hebben voldaan, en derhalve voldoende moet hebben gedaan om te voorkomen dat zij in een onjuiste veronderstelling zou komen te verkeren. Dit bracht naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval mee dat Parkerhouse voor het bepalen van de betekenis die zij zou mogen toekennen aan de hiervoor beschreven gedragingen van DHL, zich op de hoogte had dienen te stellen van de inhoud van de overeenkomst waar deze gedragingen uit voortvloeiden: de raamovereenkomst tussen [X] en DHL. Bij lezing van de raamovereenkomst zou Parkerhouse onmiddellijk zijn gestuit op het bepaalde in artikel 23, inhoudende dat indien DHL in een bepaald geval geen beroep zou doen op haar rechten uit deze overeenkomst, dit niet zou mogen worden opgevat als een afstand van recht. Uit deze bepaling van de overeenkomst had Parkerhouse moeten afleiden dat de omstandigheid dat DHL zich niet verzette tegen de vermelding van de factoring op de facturen en betalingen rechtstreeks aan Parkerhouse verrichtte, niet betekende dat dat mocht worden aangemerkt als het afstand doen van het recht om in de toekomst wel nakoming van het cessieverbod te eisen.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat Parkerhouse onder de gegeven omstandigheden aan het niet protesteren door DHL tegen de vermelding op de facturen dat deze zijn overgedragen aan Parkerhouse, alsmede de rechtstreekse betaling door DHL van facturen van [X] aan Parkerhouse, redelijkerwijs niet de betekenis mocht toekennen dat DHL afstand had gedaan van het cessieverbod.
4.9.
Voor zover Parkerhouse heeft betoogd dat het cessieverbod haar werking heeft verloren dan wel teniet is gegaan, dan wel het beroep op het cessieverbod in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat DHL zich niet eerder op het cessieverbod heeft beroepen, faalt het in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.10.
Het voorgaande dient tot de conclusie leiden dat de uit de onderhavige facturen voortvloeiende vorderingen, niet op Parkerhouse zijn overgegaan, zodat zij in rechte geen betaling van de facturen kan vorderen van DHL. De vordering moet op die grond worden afgewezen.
4.11.
Parkerhouse zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DHL worden begroot op:
— | explootkosten | EUR | 0,00 | |
— | vast recht | 510,00 | ||
— | getuigenkosten | 0,00 | ||
— | deskundigen | 0,00 | ||
— | overige kosten | 0,00 | ||
— | salaris advocaat | 1.158,00 | (2,0 punten × tarief EUR 579,00) | |
Totaal | EUR | 1.668,00 |
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Parkerhouse in de proceskosten, aan de zijde van DHL tot op heden begroot op EUR 1.668,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.V.M. Veldhoen en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.?
w.g. griffier
w.g. rechter