Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-12-2020, nr. 21-004341-19
ECLI:NL:GHARL:2020:10627
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-12-2020
- Zaaknummer
21-004341-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:10627, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑12‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte wegens het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Het hof verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Ter zake van het rijden onder invloed van amfetamine legt het hof verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden op.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004341-19
Uitspraak d.d.: 21 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-261481-18 en 18-051184-19, 18-171499-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-920159-16, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en afdoening conform het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht en hetgeen de raadsvrouw op voorhand schriftelijk heeft verstrekt.
Omvang van en ontvankelijkheid in het hoger beroep
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij enkel hoger beroep heeft ingesteld tegen het tenlastegelegde rijden onder invloed in de zaak met parketnummer 18-261481-18.
Het hof stelt vast dat de bij afzonderlijke dagvaarding aangebrachte zaken met parketnummers 18-051184-19, 18-171499-19 en 18-261481-18 ter terechtzitting van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2019 zijn gevoegd in het belang van het onderzoek. Uit de aantekening mondeling vonnis van 14 augustus 2019 blijkt dat 18-261481-18 het overkoepelende parketnummer voor deze zaken is geworden en dat de andere parketnummers daarna worden genoemd als gevoegde zaken. Dit is de gebruikelijke gang van zaken indien zaken worden gevoegd in eerste aanleg. Namens verdachte is op 14 augustus 2019 door mr. J.B. Pieters onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter dat op 14 augustus 2019 werd gewezen. Op deze akte is parketnummer 18-261481-18 opgenomen, hetgeen het zojuist genoemde overkoepelende parketnummer is van de gevoegde zaken. Het hof overweegt dan ook dat blijkens de appelakte namens verdachte onbeperkt hoger beroep is ingesteld.
Het hof gaat voor wat betreft het onder het (oorspronkelijke) parketnummer 18-051184-19 tenlastegelegde uit van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met betrekking tot het opzettelijk aanwezig hebben van de genoemde GHB en amfetamine. Ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van de GHB is verdachte door de politierechter vrijgesproken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal op grond van het bovenstaande de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze partiële vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte veroordeeld voor rijden onder invloed van amfetamine op 21 juli 2018, het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine op 15 januari 2019 en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB op 17 februari 2019. Ter zake van het rijden onder invloed heeft de politierechter een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden opgelegd. Ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB heeft de politierechter verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelplicht door VNN en de verplichting mee te werken aan controle op drugsgebruik door middel van urineonderzoek. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-920159-16 toegewezen en omgezet naar een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
Zaak met parketnummer 18-261481-18:
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof meer dan 700 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Zaak met parketnummer 18-051184-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25,89 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 18-171499-19 (gevoegd):
hij, op of omstreeks 17 februari 2019 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, amfetamine (speed), zijnde amfetamine (speed), en/of ongeveer 1960 milliliter, althans 2464,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur), (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het rijden onder invloed van amfetamine
De raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk aangevoerd dat het bloedonderzoek niet overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is op de vijftiende dag na ontvangst van de buisjes met bloed opgesteld. Het rapport vermeldt niet dat het onderzoek aan het bloed eerder heeft plaatsgevonden. De politierechter heeft volgens de raadsvrouw aangenomen dat het onderzoek wel tijdig, binnen veertien dagen na ontvangst, zal hebben plaatsgevonden. Dat is volgens de raadsvrouw een onjuiste maatstaf. Het moet vaststaan dat het onderzoek juist is uitgevoerd. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij juist niét voornemens was om met de auto te gaan rijden en daarom stil stond en wachtte tot zijn vriendin hem kwam ophalen. Derhalve dient hij (ook) te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de auto slechts een klein stukje heeft verplaatst, zodat de auto veiliger geparkeerd stond.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
In artikel 16 lid 1 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) is opgenomen - voor zover hier van belang - dat de onderzoeker, bedoeld in artikel 14 eerste lid van het besluit, het bloedonderzoek verricht binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het NFI op 25 juli 2018 de buisjes met bloed heeft ontvangen. Het rapport is gedateerd d.d. 9 augustus 2018 en is op diezelfde datum ondertekend door de apotheker-toxicoloog. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het rapport 15 dagen na ontvangst van de buisjes bloed is ondertekend. Of het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes bloed is verricht of dat dit is gebeurd op dezelfde dag als de ondertekening van het rapport, valt op grond van het dossier niet vast te stellen.
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Aan de orde is de vraag of het voorschrift van artikel 8 lid 5 van Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), in verbinding met art. 16 Besluit, behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994 is omringd. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen. Immers, indien het resultaat van het bloedonderzoek niet meer betrouwbaar zou zijn indien dat resultaat voortvloeit uit een onderzoek dat niet binnen twee weken na ontvangst is verricht, dan zou een tegenonderzoek per definitie niet een betrouwbaar resultaat kunnen opleveren omdat dit altijd pas plaatsvindt nadat het initiële bloedonderzoek is verricht. Aldus is er bij een bloedonderzoek waarbij niet kan worden vastgesteld of het onderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht geen sprake van het niet nakomen van een waarborg die in verband staat met de betrouwbaarheid of juistheid van het gegenereerde onderzoeksresultaat. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat het vervoer en het bewaren van het bloedmonster conform de geldende regeling heeft plaatsgevonden.
Het hof oordeelt dat - nu niet vastgesteld kan worden of het bloedonderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht - in zoverre wel sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het rapport is 15 dagen na ontvangst van het bloed opgemaakt. Weliswaar gaat het hier om een onherstelbaar vormverzuim en is sprake van een belangrijk voorschrift, de verdediging heeft niet gemotiveerd uiteengezet of en zo ja, welk nadeel verdachte aan dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen consequenties verbinden.
Ter terechtzitting van de politierechter en bij het hof heeft verdachte verklaard dat hij slechts een klein stukje in de auto heeft gereden en de auto vervolgens tot stilstand heeft gebracht. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat verdachte – zoals hij zelf stelt – maar een klein stukje heeft gereden niet maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 21 juli 2018 een personenauto heeft bestuurd. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-261481-18 en in de zaak met parketnummer 18-051184-19 en in de zaak met parketnummer 18-171499-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-261481-18:
hij op 21 juli 2018 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof meer dan 700 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Zaak met parketnummer 18-051184-19 (gevoegd):
hij op 15 januari 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25,89 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Zaak met parketnummer 18-171499-19 (gevoegd):
hij, op 17 februari 2019 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,42 gram van een materiaal bevattende, amfetamine (speed), zijnde amfetamine (speed), en ongeveer 2464,3 gram, van een materiaal bevattende, GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-261481-18 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 18-051184-19 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-171499-19 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft onder invloed van amfetamine een personenauto bestuurd. Zodoende heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij juist zijn verantwoordelijkheid wilde nemen door de auto enkel een stukje te verplaatsen en te wachten tot zijn vriendin hem kwam ophalen, dat neemt niet weg dat verdachte überhaupt niet onder invloed van amfetamine achter het stuur had moeten plaatsnemen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en voor dergelijke drugs is in de Nederlandse samenleving geen plaats.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer overtreding van artikel 8 WVW 1994.
Het hof heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met hetgeen verdachte met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden ter zitting naar voren heeft gebracht.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 12 april 2019 komt naar voren dat verdachte naar het oordeel van de reclassering moeite heeft om lastige situaties op een adequate manier op te lossen, en daarom de oplossing voor een groot deel zoekt in het gebruik van drugs. De reclassering heeft de indruk dat verdachte bezig is na te denken over het minderen en/of stoppen van zijn speedgebruik en daar ook ondersteuning bij wil. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en middelencontrole.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij vorig jaar voor het laatst amfetamine heeft gebruikt en veel afleiding vindt in zijn werk. Hij is tevens bezig met een MBO niveau 4 opleiding. Naar het zich laat aanzien lijkt verdachte dus zijn leven een positieve wending te hebben gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof tevens verklaard dat hij soms nog contact heeft met zijn vorige reclasseringsmedewerker en dat contact ook als prettig ervaart.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de advocaat-generaal en de politierechter - van oordeel dat ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en GHB een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden is. Het hof verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast legt het hof verdachte ter zake van het rijden onder invloed van amfetamine een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden op.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen van 29 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, parketnummer 18-920159-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen, nu verdachte ter terechtzitting van de politierechter heeft verklaard dat de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke veroordeling eerder al deels is toegewezen en zodoende dertig dagen gevangenisstraf zijn omgezet in zestig uren taakstraf, hetgeen het hof – mede gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte – aannemelijk acht.
Op grond van hetgeen omtrent de verdachte ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf conform het vonnis van de politierechter en de eis van de advocaat-generaal een taakstraf voor de duur van zestig uren, te vervangen door dertig dagen hechtenis gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep uitsluitend voor wat betreft het onder het (oorspronkelijke) parketnummer 18-051184-19 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van GHB ter zake waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-261481-18 en in de zaak met parketnummer 18-051184-19 en in de zaak met parketnummer 18-171499-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-261481-18 en in de zaak met parketnummer 18-051184-19 en in de zaak met parketnummer 18-171499-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
- dat veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de reclassering en dat hij zich zal blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde dient zich hierbij te houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
- dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde dient zich hierbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat veroordeelde meewerkt aan controle op zijn drugsgebruik door middel van urineonderzoek, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-261481-18 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 29 juni 2016 met parketnummer 18-920159-16, (waarbij is opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren), een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 21 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.