801/106
Rb. Rotterdam, 18-07-2018, nr. C/10/481525 / HA ZA 15-798
ECLI:NL:RBROT:2018:6342, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-07-2018
- Zaaknummer
C/10/481525 / HA ZA 15-798
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2018:6342, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑07‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1043, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBROT:2017:7246, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑09‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBROT:2016:4941, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑06‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Op onrechtmatige daad gebaseerde vordering van Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit tegen handelaar in tweedehands auto-onderdelen. Het enkele in bezit hebben van onderdelen die later blijken uit gestolen auto’s afkomstig te zijn is niet onrechtmatig. Art. 437 Sr. Ingevolge artikel 437 Sr. en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit wordt aan handelaren in bepaalde soorten goederen een administratieplicht opgelegd, welke plicht kort gezegd inhoudt dat de handelaar deugdelijk administreert van wie hij zijn handel heeft ingekocht. Geen grondslag voor toewijzing vordering, zodat exacte omvang van de vorderingsgerechtigdheid (volmachten) niet nodig is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/481525 / HA ZA 15-798
Vonnis van 18 juli 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING VERZEKERINGSBUREAU VOERTUIGCRIMINALITEIT,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Köse te Rotterdam.
Partijen zullen hierna VbV en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 20 september 2017,
- -
de nadere conclusie van VbV,
- de nadere antwoordconclusie van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
[gedaagde] handelt in tweedehands auto-onderdelen. In geding is, zoals in het tussenvonnis reeds kort samengevat, de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, en deswege schadeplichtig is, jegens (achtermannen van) VbV, door onderdelen die afkomstig zijn uit gestolen auto’s in te kopen/ voorhanden te hebben, dan wel zelf gestolen te hebben.
Ingevolge artikel 437 Sr. en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit wordt aan handelaren in bepaalde soorten goederen een administratieplicht opgelegd, welke plicht kort gezegd inhoudt dat de handelaar deugdelijk administreert van wie hij zijn handel heeft ingekocht. De rechtbank heeft partijen de mogelijkheid geboden om zich bij nadere conclusie uit te laten over de vraag of artikel 437 Sr. ook geldt voor handelaren in auto-onderdelen, in plaats van alleen voor handelaren in gebruikte auto’s.
2.2.
Het nadere standpunt van VbV laat zich als volgt samenvatten:
Artikel 437 Sr. geldt ook voor handelaren in auto-onderdelen. Steun hiervoor valt te vinden in het volgende:
- artikel 437 Sr. beoogt blijkens het commentaar van prof. Mr. J.M. ten Voorde bij dit artikel in de Wolters Kluwer serie “Tekst en Commentaar” gezien te worden als een belangrijk instrument in de strijd tegen de handel in gestolen goederen.
- de definitie in artikel 1 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437 Sr. geldt voor álle “handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen.” Dus ook voor handelaren in auto-onderdelen. Dat volgt uit de bewoordingen van deze definitie. Dat een aantal handelaren, zoals handelaren in uurwerken en kunstvoorwerpen, (wel) met zoveel woorden wordt genoemd in deze definitie, maar handelaren in auto-onderdelen niet, maakt dit niet anders. Deze opsomming is niet limitatief.
- om discussies in deze steeds veranderende wereld te voorkomen, en om de administratieplicht zo verstrekkend mogelijk te doen gelden, bevat artikel 90bis Sr. (dat is opgenomen onder: Titel IX. Betekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen) een definitie van opkoper. Daar valt [gedaagde] onder.
- uit de parlementaire geschiedenis (kamerstukken 21 565, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1989-1990, nr. 3 Memorie van toelichting) blijkt duidelijk dat bedoeld is om ook de handelaren in auto-onderdelen onder de werking van artikel 437 Sr. te brengen.
- in jurisprudentie van de bestuursrechter wordt aangenomen dat artikel 437 Sr. ook geldt voor handelaren in auto-onderdelen (voorzieningenrechter van Rotterdam 10 november 2014, zaaknummer ROT 14/7249, ECLI:NL:RBROT:2014:9128 en uitspraak rechtbank Rotterdam 17 februari 2017 zaaknummer ROT 16/2061).
- de gemeente Schiedam heeft bestuursrechtelijke maatregelen genomen tegen [gedaagde] wegens schending van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De APV legt aan [gedaagde] de plicht op om de inkoop van auto-onderdelen deugdelijk te administreren. [gedaagde] heeft deze plicht geschonden. Deze APV is gebaseerd op artikel 437 Sr. en het Uitvoeringsbesluit.
- het maken van onderscheid tussen auto’s en auto-onderdelen past niet in de strijd van de overheid tegen vermogenscriminaliteit veroorzaakt door heling. Het kan niet zo zijn dat artikel 437 Sr. uitsluitend in de wet is gekomen als instrument tegen de handel in gestolen, complete, auto’s en niet -ook- als instrument tegen de handel in gestolen auto-onderdelen. Dan zou het doel in zeer belangrijke mate buiten bereik blijven. Bovendien is de handel in gestolen auto-onderdelen de corebusiness van malafide auto-demontagebedrijven en handelaren als [gedaagde] en deze bedrijven maken juist met de handel in gestolen auto-onderdelen de grootste verdiensten.
2.3.
Het nadere standpunt van [gedaagde] houdt in dat de administratieplicht bij en krachtens artikel 437 Sr. niet geldt voor handelaren in auto-onderdelen. Hij baseert zich met name op de bewoordingen van dit artikel.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast staat dat [gedaagde] artikel 437 Sr. en het daarop gebaseerde “Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht” heeft geschonden.
Dit wordt als volgt toegelicht.
Tussen partijen is in confesso dat van een strafrechtelijke veroordeling geen sprake is. Het komt er dus op aan of in deze civielrechtelijke context buiten redelijke twijfel staat dat [gedaagde] bedoelde bepalingen heeft overtreden. Krachtens art. 437 Sr. en voornoemd besluit (een algemene maatregel van bestuur) wordt aan handelaren in bepaalde soorten goederen een administratieplicht opgelegd (“opkopersregister”), die inhoudt dat de handelaar zich vergewist van de identiteit van de verkoper van wie hij de goederen inkoopt en deze identiteit vastlegt. Deze handelaren plegen van oudsher wel te worden aangeduid met de term “gruthokkers.” Artikel 1 lid 1 van voormeld besluit luidt:
“De handelaren, bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zijn opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie.”
2.5.
Volgens de bewoordingen van deze definitie geldt de voormelde administratieplicht voor handelaren in auto’s, maar niet voor handelaren in auto-onderdelen. Het betreft hier een als limitatief aan te merken opsomming. Gelet op de rechtszekerheid en artikel 1 Sr. dient geen twijfel te bestaan over de vraag hoe de norm luidt, en wie de normadressant is.
Het door VbV aangehaalde definitie-artikel art. 90 bis Sr. (dat overigens reeds zeer geruime tijd bestaat) luidt: Onder opkoper wordt verstaan hij die van opkopen een beroep of een gewoonte maakt. Uit de (schaarse) jurisprudentie op dat punt blijkt, dat het enkel met een zekere regelmaat goederen kopen niet volstaat. Dat [gedaagde] een opkoper is in de zin van de bepaling staat dan ook geenszins vast.
Dat auto-onderdelen geheel in het algemeen als ongeregelde goederen hebben te gelden acht de rechtbank voorts onvoldoende duidelijk. Hieruit volgt dat niet vast staat dat [gedaagde] het bij en krachtens artikel 437 Sr. bepaalde heeft geschonden.
2.6.
De rechtbank onderschrijft evenmin de stelling dat [gedaagde] (wel) de strekking van deze bepaling heeft geschonden, en dat die schending van de strekking gelijk gesteld moeten worden met daadwerkelijke overtreding. Een strafrechtelijke bepaling leent zich naar haar aard niet voor een uitleg die deze bepaling, in feitelijke zin, een ruimere werking geeft dan er in te lezen valt. Ook dit verhoudt zich niet met art. 1 Sr. Wel kan het bestaan en de strekking van een strafrechtelijke bepaling als de onderhavige, waarvan de ratio als zodanig, zoals VbV terecht stelt (zie 2.2) inderdaad gelegen is in het voorkomen en bestrijden van (vermogens)criminaliteit rond auto’s, meewegen bij de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten.
2.7.
Zo resteert de vraag of [gedaagde] een “gewone” onrechtmatige daad (ex art. 6:162 BW) heeft gepleegd. Deze onrechtmatige daad zou er dan in moeten bestaan dat [gedaagde] auto-onderdelen heeft ingekocht waarvan hij wist of behoorde te weten dat zij afkomstig zijn van diefstal.
2.8.
Op zich is niet in geding dát op het bedrijfsterrein van [gedaagde] auto-onderdelen zijn aangetroffen die afkomstig zijn uit auto’s die gestolen zijn. Evenmin is in geding dat [gedaagde] van deze onderdelen de bezitter was.
2.9.
De bezitter van een goed wordt (echter) vermoed te goeder trouw te zijn. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Is een bezitter eenmaal te goede trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven. Stelplicht en bewijslast van bezit niet te goeder trouw rusten op VbV.
2.10.
Uit deze rechtsregels volgt dat het op zich nog niet onrechtmatig is om roerende goederen in bezit te hebben waarvan uit een nadien door een ander ingesteld onderzoek is gebleken dat deze goederen afkomstig zijn uit auto’s die gestolen zijn. De kennelijk andersluidende opvatting van VbV stuit hierop af. De wet voorziet niet in een risicoaansprakelijkheid voor bezitters van roerende goederen die afkomstig zijn van diefstal. Het gaat er om dat [gedaagde] wist of behoorde te weten dat hij te maken had met onderdelen die afkomstig waren uit gestolen auto’s op het moment dat hij deze onderdelen verwierf.
2.11.
De verwerving door [gedaagde] van auto-onderdelen die afkomstig zijn uit gestolen auto’s kan op twee manieren hebben plaatsgevonden: [gedaagde] heeft deze onderdelen verworven ofwel als onderdeel van de handelsvoorraad die [gedaagde] overnam toen hij de onderneming kocht, ofwel [gedaagde] heeft deze onderdelen verworven nadat hij de onderneming zelf is gaan drijven, per 1 januari 2014.
2.12.
Wat betreft de gestolen auto-onderdelen die onderdeel uitmaakten van de door [gedaagde] overgenomen handelsvoorraad, heeft het volgende te gelden.
2.13.
VbV stelt in haar dagvaarding zelf dat [gedaagde] de onderneming (pas) op 1 januari 2014 is begonnen. Dit spoort met de stellingname van [gedaagde] dat hij de onderhavige onderneming (bestaande uit de handelsnaam, de inventaris, een handelsvoorraad van 300.000 auto-onderdelen en de goodwill) heeft gekocht van een derde en dat hij, [gedaagde] , de onderneming is gaan drijven per 1 januari 2014. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] als katvanger voor deze derde heeft gefungeerd, dan wel anderszins onder één hoedje heeft gespeeld met deze derde. In zoverre is het verwijt van VbV aan [gedaagde] dat op meerdere data voor 1 januari 2014 ook al uit gestolen auto’s afkomstige onderdelen waren aangetroffen op het bedrijfsterrein irrelevant, althans is [gedaagde] in ieder geval niet de persoon aan wie daarvan een verwijt mag worden gemaakt.
[gedaagde] legt voorts een geschrift over waarop staat aangegeven dat hij van 1 december 2009 tot 20 maart 2013 werkzaam was als bouwkundig ingenieur bij een bedrijf elders. Dat ondersteunt zijn stellingen en wijst er niet op dat [gedaagde] zich in pleegt te laten met handel in gestolen waar. VbV heeft geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde] niet te goeder trouw was toen hij de handelsvoorraad kocht. Ten aanzien van de auto-onderdelen die deel uitmaakten van de door [gedaagde] verworven handelsvoorraad, kan dan ook niet worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Aan een bewijsopdracht wordt niet toegekomen nu VbV niet heeft voldaan aan haar stelplicht.
2.14.
Dit betekent dat de mogelijkheid dat [gedaagde] niet te goeder trouw heeft gehandeld bij de verwerving van onderdelen die afkomstig zijn uit gestolen auto’s, nog slechts betrekking kan hebben op de auto-onderdelen die hij heeft verworven in de periode vanaf 1 januari 2014, toen [gedaagde] de onderneming zelf is gaan drijven.
2.15.
Dan rijst de vraag wélke auto-onderdelen [gedaagde] heeft verworven in de periode vanaf 1 januari 2014. Dit stelt VbV niet. Zou VbV dit wel stellen dan zou daarover tussen partijen een debat gevoerd kunnen worden waarin aan de orde had kunnen worden gesteld:
- welke prijs heeft [gedaagde] voor deze onderdelen betaald?
- was dit een reële prijs, dan wel een prijs die opvallend laag was zodat eerder een onderzoeksplicht van [gedaagde] kan worden aangenomen?
- is [gedaagde] bekend met de identiteit van de verkoper(s)?
- is de betaling contant geschied dan wel giraal, waardoor de identiteit van de verkoper (gemakkelijker) achterhaald kan worden?
- ging het steeds om dezelfde verkoper, terwijl het om onderdelen van vele verschillende auto’s ging (zodat [gedaagde] mogelijk eerder had moeten begrijpen dat er iets niet in orde was)?
Aan dit alles wordt echter niet toegekomen. Nu er niets relevants is gesteld over de omstandigheden waaronder [gedaagde] de diverse auto-onderdelen inkocht, mag aan [gedaagde] niet het verwijt worden gemaakt dat hij zijn verweer op dit onderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. De eis dat gemotiveerd verweer moet worden gevoerd kan pas worden gesteld als er in genoegzame mate is voldaan aan de stelplicht. Ook hier wreekt zich de onjuiste aanname van VbV dat het op zich al onrechtmatig is om onderdelen van auto’s in bezit te hebben waarvan uit nadien verricht onderzoek blijkt dat deze afkomstig zijn uit gestolen auto’s. Nu er geen enkel beeld bestaat over de omstandigheden waaronder [gedaagde] vanaf 1 januari 2014 auto-onderdelen heeft ingekocht die (nadien) afkomstig blijken te zijn uit gestolen auto’s, bestaat ook op dit onderdeel geen aanleiding om VbV toe te laten tot bewijslevering. Daarvoor is ook hier onvoldoende gesteld.
Ook het gegeven dat in het algemeen inderdaad diefstal, heling en ander maatschappelijk ongewenst gedrag in het kader van voertuigcriminaliteit voorkomen en bestreden dienen te worden, welk gegeven de ratio vormt van de hiervoor besproken strafrechtelijke bepalingen, brengt niet mee dat de stelplicht van VbV als eiser in een civiele procedure als de onderhavige verlicht wordt. Het brengt evenmin mee dat de motiveringsplicht ter zake van het verweer van [gedaagde] zodanig verzwaard wordt dat hij ook informatie dient te verschaffen over aspecten als in het begin van deze overweging bedoeld, nu die door VbV niet bij de grondslag van haar vordering zijn betrokken.
2.16.
Het gevorderde zal dan ook worden afgewezen. De vraag of VbV vorderingsgerechtigd is ter zake van alle in geding zijnde auto-onderdelen, behoeft, nu de vordering toch al niet toewijsbaar is, geen bespreking meer.
2.17.
VbV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze kosten worden begroot op € 13.101,-. Dit bedrag bestaat uit:
- € 1.533,- aan griffierecht;
- € 11.568,- aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven zoals geldend voor vonnissen vanaf 1 mei 2018, 3 punten in totaal, tarief VIII ad € 3.856,- per punt voor een vordering met een geldswaarde, na eiswijziging, van meer dan € 1.000.000,-).
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt VbV in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 13.101,-,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.
2517/106
Uitspraak 20‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad? Inkoop door autosloperij van onderdelen die afkomstig blijken te zijn uit gestolen auto's. Geldt de registratieplicht ex artikel 437 Sr. alleen voor inkopers van auto's of ook voor inkopers van auto-onderdelen? Verwijzing naar rol voor uitlaten partijen ter voorkoming verrassingsbeslissing.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/481525 / HA ZA 15-798
Vonnis van 20 september 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING VERZEKERINGSBUREAU VOERTUIGCRIMINALITEIT,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
zaak doende te [zaakadres] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Immerseel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna VbV en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 29 juni 2016,
- -
de “akte inlichtingen, tevens overlegging producties, alsmede wijziging eis,” van VbV,
- -
de antwoordakte van [gedaagde] ,
- -
de akte overlegging productie, van VbV,
- -
de verlening van akte niet dienen (geen antwoordakte genomen door [gedaagde] ).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
[gedaagde] handelt in tweedehands auto-onderdelen. In geding is, kort samengevat, de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, en deswege schadeplichtig is, jegens (achtermannen van) VbV, door onderdelen die afkomstig zijn uit gestolen auto’s in te kopen/ voorhanden te hebben, dan wel zelf gestolen te hebben.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door VbV omdat niet duidelijk was of VbV gerechtigd is om in rechte op te treden namens alle schadelijdende partijen. Vbv heeft deze akte genomen en [gedaagde] heeft daarop een antwoordakte genomen. De rechtbank komt hier later op terug.
2.3.
VbV maakt aan [gedaagde] de verwijten dat hij:
- zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of heling,
- niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht bij en krachtens art. 437 Sr.,
- onrechtmatig heeft gehandeld (ex art. 6:162 BW) omdat op het bedrijfsterrein van [gedaagde] meermaals gestolen auto-onderdelen zijn aangetroffen.
diefstal en/ of heling
2.4.
VbV stelt niet dat [gedaagde] ooit is veroordeeld voor diefstal of heling. Van een - al dan niet onherroepelijk - strafrechtelijk vonnis waarbij [gedaagde] , is veroordeeld voor diefstal of heling is geen sprake, althans daar wordt niets over gesteld. Op de grondslag van een strafrechtelijke veroordeling is de vordering derhalve niet toewijsbaar.
2.5.
Ook zonder een strafrechtelijke veroordeling kan echter sprake zijn geweest van diefstal of heling. Dat zou dan in de onderhavige procedure vastgesteld moeten worden. Het standpunt van VbV laat zich aldus samenvatten dat er auto-onderdelen zijn aangetroffen op het bedrijfsterrein van [gedaagde] die afkomstig zijn uit gestolen auto’s. Dit standpunt zou hoogstens kunnen betekenen dat sprake is geweest van heling, maar niet dat (ook) sprake is geweest van diefstal. VbV onderbouwt haar stelling dat [gedaagde] zich (zelf) heeft bezondigd aan diefstal in het geheel niet. Op die grondslag zal de vordering derhalve worden afgewezen. De vraag of mogelijk sprake is geweest van heling worden beoordeeld bij de vraag of [gedaagde] artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) heeft geschonden.
art. 437 Sr.
2.6.
De eerste vraag is of het beroep van VbV op artikel 437 Sr. en het daarop gebaseerde “Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan slagen. Krachtens art. 437 Sr. en dit besluit (een algemene maatregel van bestuur) wordt aan handelaren in bepaalde soorten goederen een administratieplicht opgelegd die inhoudt dat de handelaar zich vergewist van de identiteit van de verkoper van wie hij deze goederen inkoopt en diens identiteit vastlegt, in het geautomatiseerde systeem “DOR.” Deze handelaren plegen van oudsher te worden aangeduid met de term “gruthokkers” (goudsmid, rijwielhandelaar, uitdrager, tagrijn, horlogemaker, opkoper en kashouder). Artikel 1 lid 1 van voormeld besluit luidt:
“De handelaren, bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zijn opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie.”
Volgens deze definitie geldt de voormelde administratieplicht voor handelaren in auto’s,
maar niet voor handelaren in auto-onderdelen. VbV lijkt dit overigens zelf ook al te onderkennen, nu zij in haar dagvaarding stelt dat de aan [gedaagde] verweten gedragingen (slechts) onder de “strekking” van artikel 437 Sr. vallen, en dus niet onder de letterlijke wettekst.
2.7.
Deze kwestie is nog niet (voldoende) aan de orde geweest in de onderhavige procedure. Ter vermijding van een verrassingsbeslissing zal VbV in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de vraag of art. 437 Sr een wettelijke administratieplicht voor de professionele inkoper van auto-onderdelen inhoudt. [gedaagde] zal hierop mogen reageren.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de schriftelijke rolzitting van 18 oktober 2017 voor het nemen van een nadere conclusie door VbV over de vraag of art. 437 Sr. geldt voor handelaren in auto-onderdelen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017.
2517/106
Uitspraak 29‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Is de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit gemachtigd om namens verzekeraars die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden schade en kosten te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen (diefstal/heling)? De Aanwijzing van de minister (Beschikking 4 juli 2006/nr. HDJZ/AWW/2006-888 Hoofddirectie Juridische Zaken), bezien in combinatie met een Kamerbrief (Kamerstukken II 1994/95, 23 900 XII, nr. 26), levert daartoe onvoldoende grond op.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/481525 / HA ZA 15-798
Vonnis van 29 juni 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING VERZEKERINGSBUREAU VOERTUIGCRIMINALITEIT,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. R.R. Schuldink,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. CIKO CARS & PARTS,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Immerseel.
Partijen zullen hierna Vbv en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 november 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2016 en de daarin genoemde processtukken;
- -
de brief van 23 februari 2016 van mr. Schuldink.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 12 maart 2015 heeft de afdeling Handhaving en Toezicht van de gemeente Schiedam in samenwerking met de Politie Eenheid Rotterdam District Rijnmond-Noord, Het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit en de Belastingdienst een controle uitgevoerd in het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (hierna: het bedrijfspand).
2.2.
In het bedrijfspand is gevestigd de onderneming Ciko Cars & Parts, die zich blijkens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de volgende activiteiten bezighoudt:
- -
groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en –accessoires (geen banden);
- -
handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe);
- -
groothandel (daaronder begrepen de im- en export) in tweedehands automobielen en auto-onderdelen.
2.3.
Ciko Cars & Parts is een eenmanszaak die eigendom is van [gedaagde] . Het bedrijfspand waarin Ciko Cars & Parts is gevestigd is een huurpand. [gedaagde] drijft de onderneming sinds 1 januari 2014.
2.4.
Bij de onder 2.1 bedoelde controle zijn goederen (auto-onderdelen) aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn en/of waarvan de herkomst niet meer is te achterhalen omdat het voertuigidentificatienummer (VIN) is verwijderd of zodanig is bewerkt dat het niet meer te lezen is. Ook bij een eerdere controle, uitgevoerd op 28 augustus 2014, zijn in het bedrijfspand goederen (auto-onderdelen) aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn. Dit heeft (onder meer) geleid tot de toepassing van bestuursdwang in de vorm van een tijdelijke spoedsluiting van het bedrijfspand (voor publiek) voor de duur van drie maanden. Ook op grond van de onder 2.1 bedoelde controle en het naar aanleiding daarvan ingestelde onderzoek is bestuursdwang toegepast in de vorm van (onder meer) een tijdelijke spoedsluiting van het bedrijfspand (voor publiek) voor de duur van drie maanden.
2.5.
Het VbV is een gemeenschappelijk initiatief van alle Nederlandse schadeverzekeraars om voertuig-, vaartuig-, werkmaterieel- en transportcriminaliteit te bestrijden. Het VbV treedt op namens verzekeraars, lease- en verhuurbedrijven en particulieren die door inschrijving van hun gestolen of verduisterde voertuig in het VbV Vermiste Auto Register (VAR) het VbV hebben gemachtigd om hun voertuig en/of onderdelen daarvan terug te vinden en terug te bezorgen.
3. Het geschil
3.1.
Het VbV vordert, na wijziging van eis, samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.562.574, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt het VbV (in essentie) het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Het VbV is gemachtigd om namens de verzekeraars die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden schade en kosten te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen. Eén en ander is vastgelegd in een Aanwijzing van de minister (Beschikking 4 juli 2006/nr. HDJZ/AWW/2006-888 Hoofddirectie Juridische Zaken) en een Kamerbrief (Kamerstukken II 1994/95, 23 900 XII, nr. 26).
3.2.2.
Het voorhanden hebben van gestolen auto-onderdelen is een strafbaar feit. Door dit handelen maakt [gedaagde] eveneens inbreuk op het eigendomsrecht van de oorspronkelijke eigenaren van de gestolen auto’s, dan wel van de gesubrogeerde verzekeraars en handelt hij in strijd met een wettelijke plicht, te weten diefstal (artikel 310 e.v. Sr) en/of heling (artikel 416 e.v. Sr), en maakt hij zich schuldig aan onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW.
3.2.3.
Met zijn handelen heeft [gedaagde] aan de oorspronkelijke eigenaren van de gestolen auto’s, dan wel aan de gesubrogeerde verzekeraars die de verzekeringspenningen hebben uitgekeerd ernstig nadeel en schade toegebracht. Uit dien hoofde hebben de oorspronkelijke eigenaren, dan wel de gesubrogeerde verzekeraars een vordering jegens [gedaagde] verkregen strekkende tot vergoeding van de door hen in verband met de diefstal en/of heling geleden schade (artikel 6:95 e.v. BW).
3.2.4.
Een dergelijk handelen kan aan [gedaagde] worden toegerekend, dat geldt zeker nu sprake is van recidive, nu zij te wijten is aan zijn schuld, dan wel aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Immers, [gedaagde] had als opkoper van auto-onderdelen beter moeten controleren en registreren en al helemaal nu hij een ‘gewaarschuwd mens’ is.
3.2.5.
Verder is geconstateerd dat geen, althans op onjuiste wijze gebruik is gemaakt van het Digitale Opkoper Register (hierna: DOR-systeem). Het is zeer wel mogelijk dat (een deel van) de gestolen auto-onderdelen die in het bedrijfspand zijn aangetroffen door [gedaagde] zijn gestolen. Ook is het zeer wel mogelijk dat (een deel van) de gestolen auto-onderdelen in het bezit van [gedaagde] zijn gekomen door heling. De strafbaarstelling van heling strekt (mede) tot bescherming van de belanghebbenden op gestolen zaken. [gedaagde] heeft meerdere keren één of meer strafrechtelijke normen geschonden door zich schuldig te maken aan diefstal en/of heling, alsmede meerdere keren een civielrechtelijke norm geschonden door inbreuk te maken op een eigendomsrecht.
3.2.6.
Er wordt voldaan aan het relativiteitsvereiste. Derhalve is artikel 6:163 BW niet van toepassing.
3.2.7.
Het VbV vordert uit hoofde van het onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW door [gedaagde] de volgende bedragen:
- -
hoofdsom (schade, bestaande in de door de verzekeringsmaatschappijen uitgekeerde bedragen aan eigenaren van de gestolen voertuigen): € 1.562.574,00 (inclusief BTW);
- -
kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid: € 2.808,59 (exclusief BTW);
- -
beslagkosten: € 1.236,35 (inclusief BTW);
- -
buitengerechtelijke kosten: € 4.569,76 (inclusief BTW).
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van VbV in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Eiswijziging
4.1.
VbV heeft bij akte haar eis gewijzigd in die zin dat zij - kort en zakelijk weergegeven - haar vordering tot betaling van de hoofdsom, alsmede de (neven)vorderingen tot betaling van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de beslagkosten heeft vermeerderd.
4.2.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] formeel geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, maar aangegeven schriftelijk te willen reageren op de akte wijziging van eis van VbV. De rechtbank heeft [gedaagde] hiertoe in de gelegenheid gesteld en de zaak verwezen naar de rol van 22 maart 2016, opdat [gedaagde] een antwoordakte zal kunnen nemen in reactie op de gewijzigde eis.
4.3.
[gedaagde] heeft verzuimd op de daarvoor bepaalde roldatum een antwoordakte in vorenbedoelde zin te nemen. Daarom is aan hem op de rol van 4 mei 2016 akte niet dienen verleend.
4.4.
Nu tegen de gewijzigde eis geen bezwaar is gemaakt en de eiswijziging naar het oordeel van de rechtbank evenmin in strijd is met de eisen van de goede procesorde, zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.
Machtiging VbV
4.5.
[gedaagde] betwist dat het VbV gemachtigd is om namens verzekeraars die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden, schade en kosten te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stelling dat het VbV gemachtigd is om namens verzekeraars die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden, schade en kosten te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen, heeft het VbV (aanvankelijk) verwezen naar een Aanwijzing van de minister (Beschikking 4 juli 2006/nr. HDJZ/AWW/2006-888 Hoofddirectie Juridische Zaken) en een Kamerbrief (Kamerstukken II 1994/95, 23 900 XII, nr. 26).
4.7.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat deze Aanwijzing en Kamerbrief, ieder voor zich maar ook in samenhang bezien, onvoldoende grond opleveren om te kunnen aannemen dat het VbV gemachtigd is om namens verzekeraars die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden, schade en kosten als in deze procedure aan de orde te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen. Immers, in die regelingen is het VbV slechts aangewezen als organisatie aan welke gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een motorrijtuig of aanhangwagen uit het kentekenregister kunnen worden verstrekt ten behoeve van - kort gezegd - een efficiënte(re) aanpak van voertuigcriminaliteit en stroomlijning van (fraude)gevoelige informatie over voertuigen ten behoeve van (onder meer) verzekeraars en de politie; niet meer en niet minder.
4.8.
Echter, ter gelegenheid van de comparitie heeft het VbV (bijlage 7 bij de brief van mr. Schuldink van 8 januari 2016) diverse machtigingen van verzekeraars overgelegd om inzake de daarin bepaald aangeduide voertuigen (door vermelding van kentekens) hun belangen te behartigen in de onderhavige civiele procedure tegen [gedaagde] . Het betreft machtigingen van de volgende rechtspersonen/verzekeraars ten aanzien van de in de laatste kolom genoemde voertuigen:
verzekeraar/volmachtgever kenteken
- Aegon Nederland N.V. [kenteken 1]
[kenteken 2]
- Allianz Benelux N.V. [kenteken 3]
[kenteken 4]
[kenteken 5]
- Bovemij N.V. [kenteken 6]
[kenteken 7]
[kenteken 8]
- Delta Lloyd N.V. [kenteken 9]
[kenteken 10]
[kenteken 11]
[kenteken 12]
- Reaal Schadeverzekeringen N.V. [kenteken 13]
[kenteken 14]
[kenteken 15]
[kenteken 16]
- TVM N.V. [kenteken 17]
- Univé Schade N.V. [kenteken 18]
- ASR Nederland N.V. [kenteken 19]
[kenteken 20]
[kenteken 21]
- DSM Assurantiën [kenteken 22]
- Generali Nederland [kenteken 23]
[kenteken 24]
[kenteken 25]
- HDI-Gerling Verzekeringen N.V. [kenteken 26]
- Ansvar/Turien [kenteken 27]
- H&L Assuradeuren [kenteken 28]
- IAK Volmacht B.V. [kenteken 29]
- Intasurance B.V. [kenteken 30]
- Jacobs & Brom B.V. [kenteken 31]
[kenteken 32]
- Leaseplan Nederland N.V. [kenteken 33]
[kenteken 34]
[kenteken 35]
[kenteken 36]
- Meijers Assuradeuren B.V. [kenteken 37]
- N.V. Noordhollandsche van [kenteken 38]
- Zuiderhuis Assurantiën [kenteken 39]
- Van Kampen Assuradeuren [kenteken 40]
[kenteken 41]
- Van Loon Volmacht B.V. [kenteken 42]
- V.C.N. Verzekeringen [kenteken 43]
- Voogd & Voogd verzekeringen C.V. [kenteken 44]
[kenteken 45]
[kenteken 46]
[kenteken 47]
- VVAA Schadeverzekeringen N.V. [kenteken 48]
- Slegt & Sealtiel B.V. [kenteken 49]
- Meeus Assuradeuren B.V. [kenteken 50]
[kenteken 51]
[kenteken 52]
[kenteken 53]
- Achmea N.V. [kenteken 54]
[kenteken 55]
[kenteken 56]
[kenteken 57]
[kenteken 58]
[kenteken 59]
[kenteken 60]
[kenteken 61]
[kenteken 62]
[kenteken 63]
[kenteken 64]
[kenteken 65]
[kenteken 66]
[kenteken 67]
[kenteken 68]
- Nationale Nederlanden N.V. [kenteken 69]
[kenteken 70]
[kenteken 71]
[kenteken 72]
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hiervoor weergegeven machtigingen, welke ruim omschreven zijn (“haar belangen te behartigen”) en op zich door [gedaagde] niet zijn weersproken, genoegzaam worden aangenomen dat het VbV inzake de daarin bepaald aangeduide voertuigen (kentekens) gemachtigd is om namens de volmachtgevers voor zover zij verzekeraars zijn die zijn gesubrogeerd in de vorderingen van hun verzekerden, schade en kosten te verhalen die het gevolg zijn van onrechtmatig handelen. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat alle hiervoor genoemde kentekens staan vermeld op de door het VbV in het geding gebrachte “schadelast”, welke onderdeel uitmaakt van de als bijlage 6 bij de brief van mr. Schuldink van 8 januari 2016 overgelegde tussenrapportage inzake [adres] d.d. 5 januari 2016 van het VbV aan de officier van justitie.
4.10.
Echter, op genoemde “schadelast” staan tevens een aantal kentekens van voertuigen vermeld waarvoor geen machtiging van een verzekeraar is overgelegd. Het betreft de volgende kentekens (voertuigen):
- -
[kenteken 73]
- -
[kenteken 74]
- -
[kenteken 75]
- -
[kenteken 76]
- -
[kenteken 77]
- -
[kenteken 78]
- -
[kenteken 79]
Het is de rechtbank ten aanzien van deze voertuigen (kentekens) niet duidelijk wat het standpunt van het VbV is. De rechtbank zal het VbV bij akte in de gelegenheid stellen dit nader toe te lichten. [gedaagde] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren.
Voorts zijn sommige van de volmachtgevers kennelijk geen gesubrogeerde verzekeraars/risicodragers (maar, wellicht, slechts assuradeuren/gevolmachtigden). Ook op dit punt is toelichting noodzakelijk.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 27 juli 2016 voor uitlating bij akte door het VbV uitsluitend over hetgeen onder 4.10 is overwogen, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordakte kan reageren;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑06‑2016