Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR: BK2094, HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010 BN1728 (onzedelijke handelingen blijken alleen uit verklaring slachtoffer), HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4493, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6753 (onzedelijke handelingen blijken alleen uit verklaring slachtoffer), HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9336 (onzedelijke handelingen blijken alleen uit verklaringen slachtoffers), HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354 (onzedelijke handelingen blijken alleen uit verklaring slachtoffer), HR 3 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3472.
HR, 05-07-2016, nr. 15/03775
ECLI:NL:HR:2016:1426
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/03775
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1426, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:607
ECLI:NL:PHR:2016:607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1426
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0323
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. en svm. Artt. 36f.1 Sr, 51a, 361.6 en 592a Sv. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2000:ZD1786. De kosten voor rechtsbijstand kunnen niet in aanmerking worden genomen bij de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de b.p. en bij de oplegging van de svm. HR doet de zaak zelf af in aanmerking genomen dat de kosten voor rechtsbijstand in h.b. niet zijn betwist.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/03775
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2015, nummer 23/002304-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de toegewezen vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [betrokkene 1] in haar vordering voor zover daaronder de proceskosten zijn begrepen en toewijzing van die vordering tot een bedrag van € 1.080,- met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2013 onder de bepaling dat de verdachte evenals zijn mededader hoofdelijk voor dit bedrag aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, tot oplegging aan de verdachte van een schadevergoedingsmaatregel voor genoemd bedrag, subsidiair 21 dagen hechtenis, alsmede tot bepaling van de vergoeding voor [betrokkene 1] ter zake van kosten voor rechtsbijstand op € 862,13 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] voor zover deze betreft "kosten voor rechtsbijstand" en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten onrechte heeft toegewezen respectievelijk opgelegd.
2.2.
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.942,13 en aan de verdachte tevens als schadevergoedingsmaatregel de verplichting opgelegd aan de Staat een bedrag van gelijke hoogte te betalen, een en ander onder de bepaling dat indien en voor zover aan de ene betalingsverplichting wordt voldaan de andere betalingsverplichting in zoverre komt te vervallen. Het toegewezen bedrag bestaat uit een bedrag van € 942,13 als vergoeding voor materiële schade en uit een bedrag van € 1.000,- als vergoeding van immateriële schade. Het als vergoeding voor materiële schade toegewezen bedrag omvat een bedrag van € 862,13 "wegens kosten voor rechtsbijstand".
2.3.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51a Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die ingevolge het bepaalde in art. 361, zesde lid, Sv in het vonnis dient te worden opgenomen. (Vgl. HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ 2000/413.)
2.4.
Het Hof heeft onder het toegekende bedrag aan schadevergoeding de kosten voor rechtsbijstand begrepen en heeft dientengevolge die kosten ook in aanmerking genomen bij de oplegging van de maatregel van art. 36f, eerste lid, Sr. Daarmee heeft het Hof miskend hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. In aanmerking genomen dat de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep niet zijn betwist, zal de Hoge Raad, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
verklaart de benadeelde partij [betrokkene 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betreft "kosten voor rechtsbijstand";
verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft gemaakt, te weten € 862,13 ter zake van rechtsbijstand, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] toe tot een bedrag van € 1.080,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de mededader van de verdachte aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat, dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [betrokkene 1] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [betrokkene 1] , van een bedrag van € 1.080,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] of aan de Staat;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. en svm. Artt. 36f.1 Sr, 51a, 361.6 en 592a Sv. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2000:ZD1786. De kosten voor rechtsbijstand kunnen niet in aanmerking worden genomen bij de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de b.p. en bij de oplegging van de svm. HR doet de zaak zelf af in aanmerking genomen dat de kosten voor rechtsbijstand in h.b. niet zijn betwist.
Nr. 15/03775 Zitting: 24 mei 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 april 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens (in de zaak met parketnummer 15-703394-13 onder 1) ”diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, (in de zaak met parketnummer 15-703394-13 onder 2) “feitelijke aanranding van de eerbaarheid”, (in de zaak met parketnummer 15-082667-13)” poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en (in de zaak met parketnummer 15-171709-13) ”poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] toegewezen tot een bedrag van € 5.068,45, en de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.942,13. Voor deze bedragen zijn tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte heeft het Hof de benadeelde partijen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte heeft mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Mr.drs. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag, heeft namens de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het tweede respectievelijk het derde en vierde middel schriftelijk tegengesproken.
Het eerste middel klaagt dat het hof het bewijs dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit (in de zaak met parketnummer 15/703394-13) heeft begaan uitsluitend heeft aangenomen op de verklaring van één getuige, althans dat 's hofs oordeel dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal onjuist en/of niet zonder meer begrijpelijk is.
In de zaak met parketnummer 15/703394-13 is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 5 oktober 2013 te Hoorn,
door andere feitelijkheden [betrokkene 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
immers heeft hij, verdachte, meermalen:
- de (blote) vagina van [betrokkene 2] betast en
- de (blote) billen van [betrokkene 2] betast,
en bestaande die andere feitelijkheden uit dat hij:
- onverhoeds, terwijl [betrokkene 2] in bed lag, het nachthemd van [betrokkene 2] omhoog heeft getrokken en
- onverhoeds de (blote) vagina van [betrokkene 2] heeft betast en
- onverhoeds de (blote) billen van [betrokkene 2] heeft betast”.
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“Zaak met parketnummer 15/703394-13 onder 1 en 2
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PLI0RR-2013105233-1 van 9 oktober 2013 te 9.25 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 207- 214.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 oktober 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] , adres […]:
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: Wist ik de namen maar, twee jonge mannen van buitenlandse afkomst met een getinte huid.
V: Wanneer is het gebeurd?
A: Het was al 5 oktober 2013, het was tussen 02:00- 02:15 uur. Dat weet ik omdat ik dit later heb gehoord, toen wist ik de tijd niet want ik had geen wekker of zo. Ik heb die tijdstippen van de politie.
V: Waar is het gebeurd?
A: In onze woning […] te Hoorn.
V: Wat is er op zedengebied gebeurd?
A: Nou ik lag gewoon te slapen. Ik lag in het bed van mijn dochter [betrokkene 3] , omdat ik later thuis was gekomen van een bijeenkomst van mijn werk. Ik lag omstreeks 22:45 uur in bed, ik ben in diepe slaap gevallen en in de nacht werd ik wakker van een hand over mijn lijf, mijn hoofd en over mijn rug. Waarbij mijn nachthemd omhoog werd getrokken en ook werd geprobeerd mijn broek naar beneden te halen en waarbij één hand bij mijn vagina kwam en de vingers zaten wel degelijk tegen mijn vagina aan. Ik weet niet meer wat er gezegd werd maar ik ben uit bed gegaan en opgestaan en ik heb gezegd:” Doe normaal, blijf van me af, blijf van mijn lijf.”
Die jongen kwam achter me staan. Toen kreeg ik een handschoen voor mijn mond dat was dun katoen en dat stonk verschrikkelijk naar oud zweet en die jongen stonk zelf ook vreselijk vies, een heel vieze muffe geur. Het kan drank zijn of. Ik ben de trap af begeleid, ik wilde zelf ook, waarbij nog wel die hand op mijn mond werd gehouden en ik werd ook vast gehouden. En toen we beneden kwamen kwam ik er of in de gang of in de kamer achter dat er een tweede persoon was. Die twee zeiden wat tegen elkaar op de trap werd er al gevraagd naar de kluis. Ik hoorde dat ze zeiden: “ Waar is de kluis?” Ze spraken niet met een nette goede “ui”.
Toen werd ik verbaal weer wat drukker en zei: “Er is geen kluis, er is niks, wat willen jullie nou?” Toen was het van: ”Ho ho ho” ze wilden me rustig houden en die andere gast werd toen pissig en die trok me aan mijn haren en mijn mond werd weer dicht gehouden van stil en in het andere gedeelte van de kamer werd ik op de grond gegooid en waarbij ik weer werd vast gehouden. En mijn mond werd dichtgehouden en mijn arm werd vastgehouden achter mijn rug. er werd weer een poging gedaan om mijn nachtjapon omhoog te halen en mijn broek naar beneden te trekken. Wat lukte dat er een hand op mijn borst en mijn billen zat.
V: Wat is het eerste moment dat jij iets voelt?
A: Ik voelde een hand via mijn hoofd, onder de dekens naar mijn billen toe. Die hand voelde ik over mijn hoofd, mijn nek, schouders naar beneden gaan, via mijn rug naar mijn billen toe.
V: Over of onder de kleding?
A: Toen nog over.
V: Hij komt dan bij je billen en dan?
A: Toen trok hij mijn japon omhoog, aan de onderkant pakte hij deze beet en deed hem omhoog. Dit was aan de zij-achterkant en dit gebeurde natuurlijk in een paar seconden.
V: Gebeurde dit hard of zachtjes?
A: Het deed geen pijn, het gebeurde vooral heel snel.
V: Die nachtjapon ging omhoog en wat ging die hand toen doen?
A: Toen merkte hij dus ook dat ik een broek aanhad en toen voelde ik die hand nog steeds bij mijn rechterzijkant en toen voelde ik die hand via mijn billen van achteren naar voren tussen mijn benen naar mijn vagina toe aan en op dat moment reageerde ik, toen werd ik eigenlijk goed wakker en dacht ik: “he wat is dit” en die vieze hand met die handschoen zat toen echt al tegen mijn vagina aan, en toen draaide ik me om naar hem toe. Ik denk dat op het moment dat ik draaide hij zijn hand en die handschoen/sok terugtrok en ik voelde toen die jas op het moment van draaien tegen de rechterkant van mijn gezicht komen. Ik ging toen zitten en daarna staan.
V: Dat betasten van jouw vagina ging dat in of over je broek/legging?
A: Nee, in mijn legging.
V: Je hebt eerder gezegd dat toen je op de grond lag er geprobeerd is om je japon om hoog te doen en je legging naar beneden.
A: Ja mijn broek hadden ze vast en die deden ze naar beneden, ik weet gerust dat ik niet in mijn blote kont heb gelegen, ik lag natuurlijk niet stil en […] schreeuwde natuurlijk op een gegeven moment. Mijn nachtjapon deden ze omhoog en ik voelde een hand op mijn blote borst.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 10R.R-2013105073-67 van 3 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op woensdag 9 oktober 2013 te 9:25 uur heeft slachtoffer [betrokkene 2] aangifte gedaan van de hierboven genoemde aanranding c.q. verkrachting. Deze aangifte is opgenomen door gecertificeerde zedenrechercheurs en geregistreerd onder nummer 2013105233-1.
Na dit verhoor kregen wij het verzoek van coördinator van het overvallenteam [verbalisant 5] om van het slachtoffer [betrokkene 2] na het zedenverhoor, dus diezelfde dag, een aangifte op te nemen van de diefstal met geweld, omdat beide delicten op dat moment nog als aparte zaken werden behandeld.
Ter voorbereiding op het uitvoeren van de aangifte hebben wij het zedenverhoor 2013105233-1 doorgelezen. Wij lazen daar dat in die aangifte al zaken waren besproken die ook relatie hadden met de diefstal met geweld. Om slachtoffer [betrokkene 2] niet teveel te belasten met vragen waarop zij eerder die dag in het zedenverhoor al antwoord op had gegeven en wij ons nog konden richten op enkele verdiepingsvragen over de diefstal met geweld, hebben wij delen tekst uit haar zedenverhoor overgenomen in de aangifte diefstal met geweld. Aspecten die betrekking hadden op het zedendelict hebben wij uit deze tekst weggelaten.
Op woensdag 9 oktober 2013 te 13:30 uur heeft slachtoffer [betrokkene 2] aangifte gedaan van de diefstal met geweld. Bij aanvang van het verhoor aangifte hebben wij haar medegedeeld dat wij haar niet nog een keer wilden vermoeien met vragen waar zij eerder die dag reeds antwoord op had gegeven en dat we dit op eerdergenoemde wijze hadden opgelost, of zij het betreffende stuk tekst wilde doorlezen en of zij daarmee akkoord ging. Nadat zij de tekst had gelezen, hoorden wij [betrokkene 2] zeggen dat zij hiermee akkoord ging.
Hierop hebben wij [betrokkene 2] bij de aangifte diefstal met geweld nog enkele verdiepende vragen gesteld die betrekking hadden op de overval. Aangeefster [betrokkene 2] volhardde in de uiteindelijke aangifte diefstal met geweld en heeft deze ondertekend. Deze aangifte is geregistreerd onder nummer 2013105073-51.
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 20140214 1500 5691 van 14 februari 2104, inde wettelijke vórm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde dossierpagina’s 518-519.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 februari 2014 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
V: [betrokkene 2] , ik ga een verklaring van u opnemen. Alleen het geluid van het verhoor wordt opgenomen.
A: Goed.
V: Hoe gaat het met u?
A: Moeilijk als je zo geconfronteerd wordt met die gasten. Het puzzeltje valt wel zo in elkaar. Ik ben moe van de emoties.
V: Wat bedoel je met “het puzzeltje valt zo wel in elkaar”?
A: Toen zij binnen kwamen herkende ik ze gelijk. Ik herkende gelijk diegene die bij mij in de slaapkamer was geweest. Ik herkende ook die grotere die er later bij kwam toen we bij de trap kwamen.
V: Kan je mij vertellen wat er precies met je gebeurde qua emoties toen jij in de rechtszaal de verdachten zag binnenkomen?
A: Ik herkende direct de verdachte die in de slaapkamer van mijn dochter kwam waar ik lag te slapen. Ik begon gelijk te trillen en moest gelijk huilen. Het is nog zo’n snotaap, zo’n jochie. Ik herkende zijn postuur, zijn gezicht en zijn lengte en zijn manier van bewegingen. Dan herbeleef je ook gelijk alles weer. Hij beweegt heel snel, vluchtig dat deed hij die nacht ook. Hij heeft: achter mij gestaan en hield toen zijn hand over mijn mond. Hij was ongeveer net zo lang als mij, ik ben 1.66 meter lang.
V: Om welke verdachte gaat dit?
A: Hij heet [verdachte] .
V: Wat dacht jij toen jij hem zag?
A: Ik wees gelijk naar hem. Ik raakte gelijk overstuur. Het klopte gewoon met wat er in mijn hoofd omgaat sinds wat er gebeurd is.
V: Wat herkende jij van wat hij heeft gedaan?
A: Hij heeft de aanranding gedaan, de betasting. Ik heb dat bij de aangifte al verteld.
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 20131005 04:28 1758 van 5 oktober 2013 omstreeks 04:28 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde dossierpagina’s 223-224.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 oktober 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Gisteravond, vrijdag 4 oktober 2013 waren wij als gezin thuis. Daarmee bedoel ik mijn vriendin [betrokkene 2] en mijn dochter [betrokkene 3] (8 jaar oud). Mijn zoon [betrokkene 4] (6 jaar oud) die was bij een vriendje te eten. [betrokkene 2] ging om 19.15 uur naar een receptie van haar werk en ik ging [betrokkene 4] ophalen.
Om 20.00 uur was ik weer thuis. Op dat moment was ik dus thuis met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] .
Omstreeks 20.30 uur zijn wij naar boven gegaan en zijn op de ouderslaapkamer een film gaan kijken.
Omstreeks 22.30 uur kwam [betrokkene 2] volgens mij thuis. Ik hoorde gestommel. De kinderen sliepen bij mij in bed. Ik heb [betrokkene 2] niet gezien of gesproken. [betrokkene 2] ging slapen in het bed van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben een slaapkamer op de 1e verdieping. Op een gegeven moment maakte [betrokkene 3] mij wakker. Zij zei tegen mij: “Papa papa ik hoor stemmen en vreemde mannen in huis”. Ik werd dus toen wakker en hoorde inderdaad ook gestommel en hoorde [betrokkene 2] zeggen:”Oke oke ik ga mee naar beneden en iets over een kluis”.
Ik heb de inbrekers/jongens niet gezien. Ik heb ze wel horen praten. [betrokkene 2] hoorde ik zeggen:
”Er is geen kluis en ik ga toch mee naar beneden”.
Eenmaal beneden zag ik dat de computer weg was. Dit is een IMAC. Type weet ik niet. Achterkant is zilverkleurig. Ik zag later deze buiten op het terras staan. Het hoesje van de ipad zag op de terrastafel liggen. De ipad zat er niet in. Die is dus weg. Verder is mijn sleutelbos weg. Ook was er een keukenla open. Hierin lagen waarschijnlijk twee fototoestellen die ook zijn meegenomen. Ik werd namelijk gebeld door de politie of er ook fototoestellen weg waren. Ik neem aan dat die uit die keukenla kwamen. Zojuist heeft een agent mij in het politiebureau mijn sleutelbos getoond. Ik herken die sleutelbos als mijn eigendom.
Bij deze doe ik dus aangifte van inbraak in mijn woning. Het heeft zich allemaal afgespeeld om een uur of 2 half 3.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL10AL-20131005073-21 van 5 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , doorgenummerde dossierpagina 036.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 oktober 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wat had jij om je handen?
A: Volgens mij een paar sokken ofzo. Om geen vingersporen achter te laten. Ik heb die sok volgens nog bij me. Die zit volgens mij in mijn jas.
Zaak met parketnummer 15/703394-13 onder 1
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik samen met [betrokkene 5] op 5 oktober 2013 naar dat huis aan de {…} te Hoorn ben gekomen om in te breken. De eerste minuten dat we daar waren heb ik alles aangeraakt, een iMac, een camera, sieraden en een tas in keuken.”
7. (…)
6. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de aangifte en de aanvullende verklaring en van de aangeefster innerlijk tegenstrijdig zijn en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat door de verdachte geweldshandelingen en/of handtastelijkheden jegens aangeefster zijn verricht.
Het hof gaat in overwegende mate uit van de verklaringen die de aangeefster [betrokkene 2] op 9 oktober 2014, kort na de ten laste gelegde feiten, heeft afgelegd. Deze zijn het meest recent, ten opzichte van de pleegdatum, en het meest gedetailleerd. Dat aangeefster zich later nog andere dingen heeft herinnerd, of twijfel heeft geuit over hetgeen zij heeft ervaren, maken haar verklaringen niet innerlijk tegenstrijdig. Weliswaar heeft aangeefster ter zake van details wisselend verklaard, maar dit brengt niet mee dat de gehele verklaring van aangeefster buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, nu zij op essentiële onderdelen consistent heeft verklaard.
Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt dat zij door één dader is betast. Derhalve is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van de aanranding. Daarbij neemt het hof in overweging dat niet is vastgesteld dat het gezamenlijk opzet van de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 5] was gericht op een ander delict dan diefstal (met geweld), zodat slechts degene die de genoemde handelingen heeft verricht verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ontucht.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feitelijke aanranding van [betrokkene 2] . Voor het overige vinden de verweren van de raadsvrouw hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen.”
7. In HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2094 werd overwogen:
“3.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.”
8. In het onderhavige geval vindt de verklaring van [betrokkene 2] , dat zij onzedelijk is betast, voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Deze bevestigen immers de verklaring van [betrokkene 2] op de volgende punten:
- de aanwezigheid van de verdachte in haar woning in de nacht van 5 oktober 2013 (bewijsmiddel 6)
- de plaats waar zij sliep, te weten de slaapkamer van haar dochter [betrokkene 3] (bewijsmiddel 3);
- het dragen van een handschoen door de verdachte (bewijsmiddel 5);
- gestommel op de bovenverdieping, horen van stemmen van mannen, haar uitlatingen dat zij mee naar beneden ging en dat er geen kluis was (bewijsmiddel 3).1.
9. In aanmerking genomen dat het verband tussen de verklaring van de aangeefster en het overige gebruikte bewijsmateriaal ook zonder nadere motivering duidelijk is en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het overige bewijsmateriaal niet valt terug te voeren op [betrokkene 2] als bron daarvan, behoefde het hof niet nader te motiveren waarom het voorbij is gegaan aan verdachtes verweer dat niet is voldaan aan het bewijsminimum.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel houdt in dat het hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten onrechte heeft toegewezen respectievelijk heeft opgelegd tot een bedrag van € 862,13 wegens kosten voor rechtsbijstand.
12. Het aan de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen bedrag van € 1.942,13 bestaat uit een bedrag van € 942,13 als vergoeding voor materiële schade en voor een bedrag van € 1000,00 als vergoeding voor immateriële schade. In aanmerking genomen dat het hof de kosten voor rechtsbijstand ad € 862,13 aanmerkt als materiële schade en van de gestelde materiële schade – afgezien van de kosten van rechtsbijstand – een bedrag van € 10,00 aan telefoonkosten en € 70,00 aan kosten wegens bezoek aan natuurgeneeskundig therapeut toewijsbaar acht, heeft het hof dus een bedrag van € 862,13 ter zake van vergoeding van kosten voor rechtsbijstand als vergoeding voor materiële schade toegewezen.
13. In zijn arrest van 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD17862.overwoog de Hoge Raad:
“3.1.1. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801).
Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel.
Uit genoemd arrest volgt voorts dat indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onder deel van de schade in de zin van art. 51a Sv vordert, zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.1.2. Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die ingevolge het bepaalde in art. 361, vijfde lid, Sv in het vonnis dient te worden opgenomen. Gelet op de aard van die kosten, staat het de rechter in hoger beroep vrij voor wat de verwijzing in die kosten betreft een hoger bedrag in aanmerking te nemen dan het bedrag van de in eerste aanleg toegewezen kosten.”
14. Het middel slaagt. In aanmerking genomen dat de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep niet zijn betwist, kan de Hoge Raad de onderhavige kwestie zelf afdoen in voege als na te melden.3.
15. Het derde middel klaagt dat het hof de vordering van [betrokkene 2] voor wat betreft de post immateriële schade ten onrechte heeft toegewezen, althans dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verweer strekkende tot matiging van de omvang van de post immateriële schade.
16. Het hof heeft de vordering voor wat betreft de materiële schade toegewezen tot een bedrag van 1068,454.en voorts de vordering voor wat betreft de immateriële schade ten bedrage van € 4000,-- geheel toegewezen. Het hof overweegt te dier zake:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-703394-[l 3 onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.068,45.”
17. De ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen5.pleitnota van de raadsman van [betrokkene 2] houdt met betrekking tot de door [betrokkene 2] gevorderde vergoeding van immateriële schade à € 4.000,-- in:
“5. De rechtbank heeft de vordering ten bedrage van € 4000 wegens immateriële schade, slechts voor € 3000 toegewezen. [betrokkene 2] wijst op de discussie over de hoogte van het smartengeld en de gevolgen die dat reeds nu heeft in de rechtspraak. Een van de meest recente en ook bekendste uitspraak is wel de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 14 juli 2014 (ECL.I:NL:RBOBR:2014:4093) waarin de rechtbank heeft overwogen dat het enkel aansluiten bij een eerdere uitspraak in de smartengeldgids onvoldoende recht doet aan het individuele geval; dat het doel van smartengeld is om smart te compenseren; dat vanwege deze compenserende functie de rechtbank tevens acht dient te slaan op de maatschappelijke constellatie waarin een en ander plaatsvindt. De rechtbank Oost-Brabant wijst in dat verband op de discussie die al enige tijd gaande is in de juridische wetenschap en (letselschade-)praktijk. In de literatuur wordt gewezen op maatschappelijke ontwikkelingen die een verhoging van de toe te kennen smartengeldbedragen rechtvaardigen (onder meer groei economie, significant hogere bedragen in de ons omringende landen). Op grond van het voorgaande is een bedrag van € 4.000 aan immateriële schade beslist slecht[s] redelijk te achten en zeker niet hoog.”
18. De ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen6.pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte houdt met betrekking tot de door [betrokkene 2] gevorderde vergoeding van immateriële schade à € 4.000,-- in:
“Deze immateriële schade is geenszins onderbouwd door jurisprudentie. Voorst blijkt uit de toelichting blijkt dat deze schadepost met name ziet op het seksueel misbruik. De verdediging heeft reeds aan de orde gesteld dat het seksueel misbruik niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Indien uw rechtbank niet overgaat tot een vrijspraak van feit 1 dan verzoek ik u om de immateriële schade te matigen nu deze in dat geval niet ook op feit 2 ziet.
Ik heb zelf ook een klein onderzoekje hiernaar gedaan. Ik verwijs naar de smartengeldgids. Uitspraken RB Almelo d.d. 22 december 2010 en 21 december 2011 (B08227 en BU9010). Het in die zaken toegewezen bedrag lag tussen de € 1.750,- en € 2.000,-.”
19. Het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 361, vierde lid, Sv, schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed.7.Gelet op hetgeen in hoger beroep ter motivering van de vordering is aangevoerd, alsmede in aanmerking genomen dat de rechter die op de voet van art. 6:106 BW schadevergoeding toekent een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot het bepalen van de omvang van die schadevergoeding8.noopte hetgeen bij pleidooi is aangevoerd het hof niet de toewijzing van de vordering voor wat betreft de immateriële schade nader te motiveren. In aanmerking dient immers te worden genomen dat de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, anders dan bepleit, wél bewezen is verklaard en dat dit zedendelict samenhangt met de onder 1 bewezenverklaarde woningoverval, ’s nachts bij het slachtoffer en haar gezin thuis. Tegen die achtergrond is het oordeel van het hof dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade geheel moet worden toegewezen niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.9.
20. Het middel faalt.
21. Het vierde middel klaagt dat het hof niet heeft gemotiveerd waarom het de verdachte voor wat betreft de vordering van [betrokkene 2] hoofdelijk aansprakelijk houdt tot een bedrag van € 3.068,45 en niet tot een hoger/lager bedrag.
22. Het hof heeft aan materiële schade toegewezen een bedrag van € 1.068,45, bestaande uit € 215,44 wegens reiskosten, € 10,00 wegens telefoonkosten, € 13,01 wegens slaapmedicatie, € 760,00 wegens eigen risico in verband met bezoek aan gezondheidszorgpsycholoog, en € 70,00 wegens bezoek aan natuurgeneeskundig therapeut10.en aan immateriële schade een bedrag van € 4.000,00.
23. Blijkens de toelichting op het middel is het belang daarvan hierin gelegen dat de verdachte met een hoger bedrag aan hoofdelijke aansprakelijkheid beoogt te bereiken dat hij eerder van zijn betalingsverplichting (en de dreigende hechtenis) zou kunnen zijn bevrijd als de medeverdachte de vergoeding voor de geleden schade zou voldoen.
24. Zoals in de toelichting op het middel wordt verondersteld heeft het Hof van deze schade kennelijk een deel van € 2.000,-- aan immateriële schade toegerekend aan het in de zaak met parketnummer 15-703394-13 onder 2 bewezenverklaarde feit. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
25. Het middel faalt.
26. Het eerste, het derde en het vierde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
27. Deze conclusie strekt ertoe het bestreden arrest voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te vernietigen, de benadeelde partij [betrokkene 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot schadevergoeding voor zover daaronder de proceskosten zijn begrepen, aan [betrokkene 1] toe te wijzen de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.080 met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2013 onder de bepaling dat de verdachte evenals zijn mededader hoofdelijk voor dit bedrag aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, de verdachte voor genoemd bedrag een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, subsidiair 21 dagen hechtenis, alsmede de vergoeding ter zake van kosten voor rechtsbijstand te bepalen op € 862,13, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2016
NJ 2000/413. Zo ook in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4442.
Vgl. HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572.
Het hof overweegt dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij voor wat betreft het gevorderde bedrag ter zake van de aanschaf à € 1.872,10 van driepuntssloten rechtstreeks schade heeft gelden. Vervolgens overweegt het hof dat de gevorderde schade voor wat betreft een bedrag van € 2.244,98 niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit bedrag is echter gevorderd ter zake van aanschaf alarmsysteem en een abonnement bij de meldkamer. Uiteindelijk blijkt het hof het ter zake van materiële schade gevorderde bedrag te hebben verminderd met zowel € 1.872,10 als € 2.244,98. Hierover wordt echter niet geklaagd.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2015.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2015.
Vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762, NJ 2009/122.
HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1337.
Vgl. HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:412 (HR in zoverre 81 RO) en HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2945.
Zie voetnoot 4.