type: RK/ksfcoll:
Rb. Limburg, 10-07-2019, nr. C/03/258094 / HA ZA 18-615
ECLI:NL:RBLIM:2019:9342
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
10-07-2019
- Zaaknummer
C/03/258094 / HA ZA 18-615
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2019:9342, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 10‑07‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 10‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Schending van artikel 17 Ow? Nee. Partijen hebben uiteenlopende standpunten over de te betalen schadeloosstelling, maar dat maakt niet dat de gemeente niet zou kunnen of mogen vasthouden aan haar finale bod. Zeker niet, nu dit bod met taxatierapporten is onderbouwd en niet gezegd kan worden dat het bod op het eerste gezicht onredelijk is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/258094 / HA ZA 18-615
Vonnis van 10 juli 2019
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GENNEP,
zetelende te Gennep,
eiseres,
advocaat mr. M.H.P. Bullens,
tegen
de besloten vennootschap [bedrijfsnaam gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
advocaat mr. P.L.G. Haccou.
Partijen zullen hierna de gemeente Gennep en [bedrijfsnaam gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de aan [bedrijfsnaam gedaagde] , Enexis en WML betekende dagvaardingen van respectievelijk
28 november 2018 en 4 december 2018,
- -
de akte depot van 10 december 2018 (aktenummer 1/2018), waarbij de stukken als bedoeld in artikel 23 van de Onteigeningswet zijn gedeponeerd,
- -
de conclusie van antwoord van 16 januari 2019,
- -
de akte reactie op conclusie van antwoord van 20 februari 2019,
- -
de antwoordakte van 13 maart 2019.
2. De beoordeling
2.1.
De gemeente vraagt de rechtbank vervroegd uit te spreken de onteigening ten name van de gemeente Gennep en ten algemenen nutte van:
- 1.
[perceelsgedeelte 1] ,
- 2.
[perceelsgedeelte 2] ,
- 3.
[perceelsgedeelte 3] ,
(verder: de perceelsgedeelten).
2.2.
De gemeente heeft aan gedaagde voor de ontneming van het te onteigenen aangeboden een schadeloosstelling van € 330.220,00.
2.3.
Er is door [bedrijfsnaam gedaagde] verweer gevoerd tegen de gevorderde onteigening. [bedrijfsnaam gedaagde] heeft aangevoerd dat de gemeente in onvoldoende mate heeft getracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen als bedoeld in artikel 17 OW. De gemeente heeft aangevoerd dat wel aan deze bepaling is voldaan.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 17 OW en heeft daartoe als volgt overwogen.
2.5.
Artikel 17 OW bepaalt dat de onteigenende partij moet trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen en dat die pogingen moeten worden ondernomen in de periode tussen het definitief worden van het onteigeningsbesluit en het uitbrengen van de dagvaarding. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure, niet op de administratieve fase. Voor de beoordeling van de vraag of er voldoende serieus is onderhandeld mag wel mede acht worden geslagen op hetgeen zich met betrekking tot verkrijging in der minne voorafgaand aan het definitief worden van het onteigeningsbesluit tussen partijen heeft afgespeeld en op het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar.
2.6.
Uit (onder andere) het KB (van 21 november 2017, gepubliceerd 17 januari 2018) blijkt dat de gesprekken tussen partijen al in 2008 zijn begonnen en dat in de periode 2008-2011 gesprekken zijn gevoerd over de mogelijkheden voor uitbreiding dan wel hervestiging van het bedrijf van [bedrijfsnaam gedaagde] . Gesprekken hierover zijn in 2015 met [bedrijfsnaam gedaagde] gevoerd door [bedrijfsnaam X] (op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en laatstgenoemde). Deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid, waarna de gemeente weer zelf rechtstreeks in onderhandeling met [bedrijfsnaam gedaagde] is getreden. Een concreet aanbod in geld voor de betrokken perceelsgedeelten is door de gemeente aan [bedrijfsnaam gedaagde] gedaan bij brieven van
26 november 2015 en 28 juni 2016, welk aanbod door [bedrijfsnaam gedaagde] bij brief van 1 augustus 2016 is afgewezen. Verder blijkt uit het KB dat partijen vanaf november 2016 opnieuw de uitbreidingsmogelijkheden voor [bedrijfsnaam gedaagde] zijn gaan onderzoeken; daarbij is het niet alleen gegaan om uitbreiding van de gebouwen op onder andere de te onteigenen perceelsgedeelten (dat wil zeggen: op eigen terrein van [bedrijfsnaam gedaagde] ) maar ook - en later: vooral - om uitbreiding in een andere richting op gronden die niet aan [bedrijfsnaam gedaagde] toebehoren.
Uit de stukken blijkt verder dat de gemeente bij brief van 8 februari 2018 een finaal bod heeft uitgebracht groot € 330.220,00. Aan dit bod ligt ten grondslag een taxatierapport uit 2015 en het bedrag bestaat uit een component waardevergoeding voor de grond, een component inkomensschade en een component bijkomende schade. Ook dit finale bod is door [bedrijfsnaam gedaagde] afgewezen, waarbij wederom is aangegeven dat niet alleen over geld maar ook over compensatiegrond moet worden gesproken (zoals onder ander blijkt uit de mail van
23 maart 2018, door de gemeente overgelegd als productie 15.3).
Voorafgaand aan het genoemde finale bod en ook daarna is tussen partijen onderhandeld over niet alleen een financiële vergoeding voor de betrokken perceelsgedeelten, maar met name over uitbreidingsmogelijkheden voor [bedrijfsnaam gedaagde] . Uit de stukken blijkt dat [bedrijfsnaam gedaagde] meermalen te kennen heeft gegeven niet te willen spreken over alleen een prijs voor de door de gemeente benodigde perceelsgedeelten maar dat hij met name wilde spreken over compensatiegrond dan wel uitbreidingsmogelijkheden. [bedrijfsnaam gedaagde] is ook in de onderhavige onteigeningsprocedure dit standpunt blijven handhaven, zoals ook blijkt uit haar laatste antwoordakte, waarin met zoveel woorden wordt gezegd dat de gemeente dient te spreken over uitbreidingsmogelijkheden om aldus alsnog een onteigening te voorkomen.
Uit de stukken - waarbij met name te noemen zijn het KB en het als productie 15 door de gemeente overgelegde logboek van de onderhandelingen - blijkt dat er tussen partijen in de loop van de jaren veel contactmomenten zijn geweest. Inhoudelijk moet in het bijzonder worden gewezen op het gesprek tussen de taxateurs van partijen op 16 november 2018, bij welke gelegenheid onder andere is gebleken dat partijen in belangrijke mate verschillen van inzicht omtrent de prijsvaststelling en de daarbij te hanteren uitgangspunten. Anders dan de gemeente is [bedrijfsnaam gedaagde] bijvoorbeeld van mening dat in ieder geval compensatiegrond behoort te worden aangeboden en dat er van het verlies van de betrokken perceelsgedeelten een grote invloed zal uitgaan op de (huur)waarde van het overblijvende. Een en ander heeft als gevolg dat de gemeente denkt aan een schadeloosstelling in termen van enkele tonnen en [bedrijfsnaam gedaagde] aan ruim 2 miljoen.
2.7.
De rechtbank vat de hierboven aangeduide gang van zaken in de onderhandelingen als volgt samen. Partijen hebben voor en na het definitief worden van het onteigeningsbesluit en voor het uitbrengen van de dagvaarding uitgebreid onderhandeld om te komen tot een minnelijke verwerving van de betrokken perceelsgedeelten. In deze onderhandelingen is meermalen een schadevergoeding uitgedrukt in geld door de gemeente aangeboden aan [bedrijfsnaam gedaagde] en in die zin is in ieder geval aan dit formeel basisvereiste voldaan. Daarnaast is ook in inhoudelijke zin voldaan aan het voorschrift van artikel 17 OW. Er is langdurig en veelvuldig onderhandeld. In overwegende mate is tussen partijen onderhandeld over andere wijzen om [bedrijfsnaam gedaagde] schadeloos te stellen namelijk door het onderzoek van uitbreidingsmogelijkheden, wat in belangrijk mate is gebeurd op aangeven van [bedrijfsnaam gedaagde] . [bedrijfsnaam gedaagde] kan daarom naar het oordeel van de rechtbank de gemeente niet verwijten dat de gemeente niet of nauwelijks over alleen een geldbedrag heeft onderhandeld; [bedrijfsnaam gedaagde] heeft dit immers zelf uitdrukkelijk zo gewild. Daarnaast geldt dat [bedrijfsnaam gedaagde] ten onrechte lijkt te stellen dat de gemeente compensatiegrond dient aan te bieden. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, omdat (a) een aanbod voor de vergoeding van de werkelijke waarde dient te worden gedaan in geld en (b) het verlies van de uitbreidingsmogelijkheden van [bedrijfsnaam gedaagde] op eigen terrein niet wordt veroorzaakt door de onteigening (dat wil zeggen: het verlies van de eigendom van de betrokken perceelsgedeelten) maar door het wijzigen van de bestemming van die perceelsgedeelten door het bovengenoemde bestemmingsplan, dat al onherroepelijk is geworden in 2009.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het hierboven geschetste verloop van de onderhandelingen kan worden geconcludeerd dat artikel 17 OW niet is geschonden en het enkele feit dat partijen uiteenlopende standpunten hebben over de te betalen schadeloosstelling maakt niet dat de gemeente niet zou kunnen of mogen vasthouden aan haar bod, zeker niet nu dit bod met taxatierapporten is onderbouwd en niet gezegd kan worden dat het bod op het eerste gezicht onredelijk is. Met dat laatste wil de rechtbank niet zeggen dat de gemeente voor wat betreft de begroting van de schadeloosstelling zonder meer het gelijk aan haar zijde heeft, maar slechts dat niet gezegd kan worden dat de gemeente een evident onredelijk bod op tafel heeft gelegd.
2.9.
De rechtbank is gelet op het bovenoverwogene van oordeel dat niet kan worden gezegd dat onteigening niet noodzakelijk zou zijn nu is gebleken dat ondanks de voldoende pogingen tot minnelijke verwerving deze niet tot overeenstemming hebben geleid terwijl
- gegeven de mate waarin partijen van mening over de schadeloosstelling verschillen - ook niet te verwachten is dat op korte termijn alsnog overeenstemming bereikt zal worden.
2.10.
Op grond van het vorenstaande gaat de rechtbank dan ook aan het verweer van [bedrijfsnaam gedaagde] voorbij. Nu er geen andere verweren tegen de gevorderde onteigening zijn aangevoerd en is voldaan aan de in de Onteigeningswet gestelde vereisten, zal de door de gemeente gevorderde vervroegde onteigening worden uitgesproken.
2.11.
De rechtbank zal op grond van artikel 54i Ow het door de gemeente te betalen voorschot op de schadeloosstelling aan gedaagde bepalen op 90% van het door de gemeente daartoe aangeboden bedrag, derhalve op (afgerond) € 298.000,00.
Voor de resterende 10% van het aangeboden bedrag (afgerond € 32.220,00) dient de gemeente zekerheid te stellen middels een bankgarantie.
2.12.
Bij beschikking van 6 april 2018 (C/03/247238 / HA RK 18-52) zijn op grond van artikel 54a Ow reeds een rechter-commissaris en drie deskundigen benoemd. De vervroegde plaatsopneming heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018.
2.13.
Ingevolge het bepaalde in artikel 54j Ow zal de rechtbank de reeds bij beschikking van 6 april 2018 benoemde deskundigen de opdracht geven tot het begroten van de schade welke door de onteigening zal worden toegebracht en de datum bepalen waarop de deskundigen hun advies aan de rechtbank omtrent de omvang van de schadeloosstelling ter griffie dienen te deponeren.
2.14.
De rechtbank zal overeenkomstig de bestendige handelwijze bepalen dat partijen (in plaats van de bezwaar- en verweerschriftprocedure) in staat zullen worden gesteld om te reageren op het door de deskundigen aan partijen te verstrekken concept-rapport, welke reacties met het commentaar van de deskundigen daarop zal opgenomen in het definitieve rapport.
2.15.
Ten slotte zal een nieuws- en advertentieblad worden aangewezen overeenkomstig het in de Onteigeningswet bepaalde.
2.16.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
spreekt uit ten name van de Staat en ten algemenen nutte de vervroegde onteigening, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende, van:
- 1.
[perceelsgedeelte 1] ,
- 2.
[perceelsgedeelte 2] ,
- 3.
[perceelsgedeelte 3] ,
3.2.
bepaalt het door de Staat aan [bedrijfsnaam gedaagde] te betalen voorschot op de schadeloosstelling op € 298.000,00,
3.3.
stelt de door de gemeente middels een bankgarantie te stellen zekerheid voor de voldoening van de aan [bedrijfsnaam gedaagde] verschuldigde schadeloosstelling vast op € 32.220,00,
3.4.
draagt de deskundigen mr. J. Berkvens, mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en drs. P.C. van Arnhem op de schade te begroten, welke door de onteigening zal worden toegebracht,
3.5.
draagt de deskundigen op om uiterlijk zes maanden na heden hun definitieve rapport ter griffie van de rechtbank te deponeren,
3.6.
draagt de deskundigen op om - alvorens een definitief rapport ter griffie te deponeren - een concept rapport aan partijen toe te zenden en partijen in de gelegenheid te stellen om daar binnen vier weken op te reageren, en wijst de deskundigen erop dat in het definitieve rapport gemotiveerd dient te worden ingegaan op de eventuele reacties van partijen,
3.7.
verstaat dat de deskundigen voor zover nodig door de zorg van de Staat in het bezit worden gesteld van de gedingstukken,
3.8.
wijst aan als nieuwsblad, waarin dit vonnis bij uittreksel binnen acht dagen nadat het gezag van gewijsde heeft gekregen en de aankondiging als bedoeld in artikel 28 Ow door de zorg van de griffier zullen worden geplaatst, “Dagblad De Limburger”, editie Noord,
3.9.
verwijst de zaak naar de rol van 8 januari 2020 voor depot deskundigenbericht,
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin, mr. A.H.M.J.F. Piëtte en mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.1.
Dit vonnis is verbeterd en gewijzigd, zoals blijkt uit het aangehechte herstelvonnis, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De griffier, De rechter,
Dit vonnis zoals reeds hersteld bij vonnis van 11 september 2019, is verbeterd en gewijzigd, zoals blijkt uit het aangehechte herstelvonnis, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De griffier, De rechter,
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑07‑2019