Rb. Zwolle-Lelystad, 04-11-2010, nr. 07.690041-10
ECLI:NL:RBZLY:2010:BV6670
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
04-11-2010
- Zaaknummer
07.690041-10
- LJN
BV6670
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2010:BV6670, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 04‑11‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Voor het “aanwezig hebben” in de zin van artikel 3 onder C van de Opiumwet is het niet noodzakelijk dat verdachte enige beschikkingsbevoegdheid heeft over de verdovende middelen. Voldoende voor het bewijs van dit “aanwezig hebben” is dat de verdovende middelen zich in haar machtssfeer bevinden. De rechtbank is van oordeel dat het ten last gelegde bewezen kan worden verklaard, mede gelet op de verklaring van verdachte dat zij wist dat er iets aan de hand was.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.690041-10 (P)
Uitspraak: 4 november 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 21 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 november 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) ongeveer 568, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Op 17 november 2008 zijn tijdens een surveillancevlucht van de KLPD met een thermische camera opnamen gemaakt van onder andere een woning aan de [adres] te [plaats]. De politie constateert naar aanleiding van deze opnamen dat zich in die woning een onbekende warmtebron bevindt. Op 20 november 2008 zijn met behulp van een warmtebeeldcamera opnamen gemaakt van de woning aan de [adres]. Op die beelden is te zien dat onder het dak en op de eerste verdieping van die woning een ongewone warmtebron aanwezig is. Op 21 november 2008 heeft de politie de woning aan de [adres] te [plaats], op basis van een machtiging tot binnentreden, betreden. Op de eerste verdieping en op zolder is een inwerking zijnde hennepkwekerij met 568 planten aangetroffen en ontmanteld. Van een aangetroffen plant is een monster genomen en onderzocht. Het monster is herkend als hennep/cannabis en bleek na onderzoek THC te bevatten. Verdachte en haar echtgenoot zijn op 21 november 2008 in de woning aangehouden.
4.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring ter zake het ten laste gelegde en wijst daarbij op het aantreffen van de professioneel aangelegde hennepkwekerij in de woning van verdachte en de verklaring van verdachte dat zij haar echtgenoot zijn gang heeft laten gaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld was. Uit het proces-verbaal blijkt niet helder naar aanleiding van welke informatie de politie in actie is gekomen. Er blijkt niet van een verband tussen de bevindingen naar aanleiding van de surveillancevlucht, de warmtemeting die later heeft plaatsgevonden en de reden voor de politie om tot binnentreden in de woning van verdachte over te gaan. Er is derhalve onrechtmatig binnengetreden nu er geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden dat de Opiumwet werd overtreden. De resultaten van de doorzoeking, de vondst van de hennep en de overige aangetroffen goederen, zijn om die reden onrechtmatig verkregen. De raadsman heeft bepleit dat deze resultaten van het bewijs moeten worden uitgesloten, hetgeen met zich meebrengt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdediging stelt voorts dat onder de geschetste omstandigheden een machtiging tot binnentreden niet had mogen worden verstrekt. De verdediging betwist dat de echtgenoot van verdachte toestemming heeft gegeven voor binnentreden van de woning nu hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Om die reden dient ook de verklaring van de echtgenoot van verdachte bij de politie buiten beschouwing te worden gelaten nu die verklaring zonder tolk is afgenomen.
Indien de rechtbank het binnentreden van de verbalisanten rechtmatig acht, stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dit geldt voor zowel het ten laste gelegde misdrijf als voor de impliciet ten laste gelegde overtreding van de Opiumwet. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte geen zicht heeft gehad op hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld. Verdachte wist niet dat het hennep was wat zich in de woning bevond. Daar komt bij dat zij,gelet op de cultureel bepaalde positie van verdachte ten opzichte van haar echtgenoot, een volgzame rol in dit geheel vervulde. Er is derhalve geen sprake van (voorwaardelijke) opzet op het aanwezig hebben van hennepplanten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bevindingen uit de surveillancevlucht en een daarop volgende positieve warmtemeting voldoende aanwijzingen aanwezig waren voor een redelijk vermoeden van schuld. De machtiging tot binnentreden is om die reden op juiste gronden afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve rechtmatig binnengetreden in de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats].
De rechtbank is voorts van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden nopen tot de conclusie dat de verbalisanten bij het binnentreden niet hadden mogen afgaan op de hun verleende toestemming omdat de echtgenoot van verdachte niet of onvoldoende zou hebben begrepen waarvoor hij toestemming gaf. Het enkele feit dat de echtgenoot van verdachte eerst ter terechtzitting aangeeft gebrekkig Nederlands te spreken, kan het verweer niet dragen. Zeker nu de echtgenoot van verdachte eerder zelf heeft aangegeven Nederlands te verstaan, en hij al 9 jaar in Nederland woont en werkt. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer en acht de wijze van binnentreden rechtmatig. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de echtgenoot van verdachte bij de politie, alwaar hij zonder tolk is gehoord, voor het bewijs gebezigd kan worden.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt dat er in de woning van verdachte een hennepkwekerij is aangetroffen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte hier niet van wist noch opzet hierop of schuld hieraan heeft gehad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het “aanwezig hebben” in de zin van artikel 3 onder C van de Opiumwet is het niet noodzakelijk dat verdachte enige beschikkingsbevoegdheid heeft over de verdovende middelen. Voldoende voor het bewijs van dit “aanwezig hebben” is dat de verdovende middelen zich in haar machtssfeer bevinden. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk de zich in haar woning bevindende hennepplanten aanwezig heeft gehad in de zin van de Opiumwet. De verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat zij wist dat er iets aan de hand was en dat dit niet goed was. Ze heeft voorts verklaard dat zij het er niet mee eens was maar dat zij haar echtgenoot zijn gang heeft laten gaan. De echtgenoot van verdachte heeft bij de politie verklaard dat verdachte ervan wist en het er niet mee eens was. De verklaring van verdachte ter zitting dat zij de plantage pas heeft gezien toen de politie kwam, acht de rechtbank niet overtuigend, omdat zowel op de eerste verdieping als op zolder een hennepkwekerij aanwezig was. De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in haar woning hennepplanten werden geteeld.
4.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij omstreeks 21 november 2008 in de gemeente [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) ongeveer 568, althans een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Het bewezene levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet .
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
6. DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De verdediging bepleit de afwezigheid van alle schuld (AVAS) aan de zijde van verdachte. Zij voert hiertoe aan dat verdachte niet wist dat het ging om hennep en dat gelet op de culturele positie van verdachte ten opzichte van haar echtgenoot zij een volgzame rol vervulde.
De rechtbank verwerpt het beroep op AVAS en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de onder 4.4 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten en kunnen weten dat er een hennepkwekerij in de echtelijke woning aanwezig was. Verdachte heeft derhalve verwijtbaar gehandeld.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit
7. DE STRAFOPLEGGING
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging, niets aangaande de strafmaat opgemerkt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een groot aantal hennepplanten aanwezig gehad in haar woning. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor het telen van 500 tot en met 1000 hennepplanten in een woning is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 weken.
De rechtbank zal bij straftoemeting rekening houden met het blanco strafblad van verdachte en de ondergeschikte rol van verdachte. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de feiten twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dat brengt mee dat een lagere straf dan uit het voormelde oriëntatiepunt volgt, aangewezen is. Om die reden zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen in plaats van een gevangenisstraf.
Voor het geheel van de feiten acht de rechtbank een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, passend
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van het meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
- -
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis, althans een aantal dagen vervangende hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van M. van Veen-Looy, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2010.