In de kennisgeving zelf staat dat verdachte bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van 23 juni 2004 is veroordeeld. Dat is op het tijdstip waarop die kennisgeving is gedateerd te weten 17 februari 2005 nog niet juist.
HR, 01-06-2010, nr. S 09/01422
ECLI:NL:PHR:2010:BL3181
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
S 09/01422
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BL3181
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL3181, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL3181
ECLI:NL:PHR:2010:BL3181, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL3181
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑05‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
Module Rijbewijzen 2014/520
VR 2011/37 met annotatie van M. Barels
Jwr 2010/79
NbSr 2010/250
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 180.3 WVW 1994, tenuitvoerlegging OBM. Uit de bewoordingen van de in art. 180 WVW 1994 neergelegde regeling volgt dat juist is de opvatting dat aan de eisen van art. 180.3 WVW 1994 slechts is voldaan indien het daar bedoelde schrijven aan veroordeelde in persoon is uitgereikt op een tijdstip gelegen ná het tijdstip waarop de rechterlijke beslissing waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, onherroepelijk is geworden. Het Hof is i.c. blijkens zijn overwegingen van een andere opvatting uitgegaan. Opmerking verdient nog dat de opvatting dat voor een veroordeling t.z.v. overtreding van art. 9.1 WVW 1994 is vereist dat uit de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat bedoeld schrijven inhoudt “het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot uitlevering van het rijbewijs uiterlijk tot dat tijdstip alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering”, geen steun vindt in het recht.
1 juni 2010
Strafkamer
nr. S 09/01422
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 maart 2008, nummer 24/002097-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de akte van cassatie uitsluitend is gericht tegen de beslissingen ter zake van feit 1 - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 25 september 2006 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van moorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Saturnusweg aldaar, een motorrijtuig (personenauto), heeft bestuurd."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover in cassatie van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Vandaag, maandag 25 september 2006, vroeg [betrokkene 1] mij of ik een auto voor hem wilde verplaatsen (...).Ik weet dat ik geen auto's mag besturen omdat mijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Ik heb vandaag gereden. Ik wist dat dit niet mocht."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op maandag 25 september 2006 zag ik, [verbalisant 1], hoofdagent van politie, dienstdoend op de Saturnusweg, binnen de gemeente Leeuwarden, het volgende. Op de kruising van de Saturnusweg met de Icarusweg gekomen zag ik, verbalisant, een beschadigd voertuig staan. Vervolgens zag ik, verbalisant, de bestuurder van dit beschadigd voertuig uit zijn auto stappen. Deze bestuurder sprak mij aan en deelde mij mede dat hij zojuist was aangereden door een grijze Volvo. Daarbij wees de bestuurder naar een verderop op de Icarusweg staande grijze Volvo. Ik, verbalisant, zag vervolgens aan de bestuurderszijde uit de grijze Volvo een manspersoon stappen. Ik, verbalisant, zag dat deze man hard wegrende. Ik, verbalisant, heb vervolgens de achtervolging ingezet. Ik, verbalisant, heb vervolgens de man aangehouden als verdacht van het verlaten van de plaats ongeval. Tijdens de aanhouding bleek mij, verbalisant, dat de verdachte de mij ambtshalve bekende [verdachte] was. Bij navraag bij het Centraal Register Rijbewijzen bleek mij, verbalisant, dat de verdachte een
"ontzegging van de rijbevoegdheid" had lopen tot 28/05/2010."
c. een afschrift van het Centraal Register Rijbewijzen, voor zover inhoudende:
"Naam: [verdachte]
Voornaam: [...]
Rijbewijsnummer: [0001]
Geb.datum: [...]
Gevorderde inleverdat: 15/05/2006
Gevorderde inleversrt: 20 Voll. ontzegging
Einddatum maatregel: 15/11/2006."
d. een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid van 17 februari 2005, voor zover inhoudende:
"De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden geeft kennis aan
naam: [verdachte]
voornamen: [...]
geboren op: [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
dat hem bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter in het arrondissement Leeuwarden van 23 juni 2004 - onder meer - de bevoegdheid is ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
dat voormelde ontzegging zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven om 00.00 uur."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van de signalering in het OPSporingssysteem/register met de mutatie NOH
van:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboorteplaats en -datum: [...], [...]
heb ik [verbalisant 2] en [verbalisant 3], op donderdag 28 april 2005 te 00:55 uur de mededeling van een Niet OnHerroepelijk vonnis/arrest of uitspraak aan de gesignaleerde medegedeeld.
parket-/CJIB nummer b900096674
vonnisdatum: 23 juni 2004."
2.2.2. Het Hof heeft naar aanleiding van een ter terechtzitting door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingenomen standpunt als volgt overwogen en beslist:
"De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu hij van oordeel is dat uit de in het dossier aanwezige stukken onvoldoende blijkt dat de uitspraak waarbij aan de verdachte de rijbevoegdheid is ontzegd, aan hem is uitgereikt. Het hof komt echter tot een ander oordeel dan de advocaat-generaal, gelet op het navolgende.
In het dossier bevindt zich een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005. In deze kennisgeving staat vermeld dat de ontzegging is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 juni 2004 en zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven. Achter deze kennisgeving bevindt zich een schriftelijk stuk d.d. 28 april 2005. Hierin staat onder meer vermeld dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 28 april 2005 een vonnis met datum 23 juni 2004 aan verdachte hebben medegedeeld. Uit de stukken - wat er ook zij van de precieze inhoud van bovengenoemd schriftelijk stuk van 28 april 2005 - blijkt derhalve genoegzaam dat verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging. Dit blijkt bovendien uit zijn eigen verklaring bij de politie, waarin hij verklaard heeft te weten dat hij geen auto's mag besturen omdat zijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Het hof acht derhalve ook het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof - gelet op art. 180, derde lid, WVW 1994 - ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte bij rechterlijk vonnis opgelegde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen liep op de in de tenlastelegging vermelde (pleeg)datum.
3.2. Art. 180 WVW 1994 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing. Een strafbeschikking houdende deze bijkomende straf is in zoverre eerst voor tenuitvoerlegging vatbaar als geen verzet meer kan worden gedaan.
(...)
3. Indien de rechterlijke uitspraak of strafbeschikking voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld."
3.3. Uit de bewoordingen van deze regeling volgt dat juist is de aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat aan de eisen van art. 180, derde lid, WVW 1994 slechts is voldaan indien het daar bedoelde schrijven aan de veroordeelde in persoon is uitgereikt op een tijdstip gelegen ná het tijdstip waarop de rechterlijke beslissing waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, onherroepelijk is geworden.
3.4. Nu het Hof blijkens zijn onder 2.2.2 weergegeven overweging van een andere opvatting is uitgegaan, slaagt de klacht.
3.5. Opmerking verdient nog dat het middel faalt voor zover het blijkens de daarop in de schriftuur onder 4.2 gegeven toelichting berust op de opvatting dat voor een veroordeling ter zake van overtreding van art. 9, eerste lid, WVW 1994 is vereist dat uit de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat bedoeld schrijven inhoudt "het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot uitlevering van het rijbewijs uiterlijk tot dat tijdstip alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering", omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en W.F. Groos in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 juni 2010.
Conclusie 01‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 19 maart 2008 ter zake van ‘feit 1: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en ‘feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2.
Mr J.B.H.M. Simmelink, Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Leeuwarden, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr L. Plas, plaatsvervangend Advocaat-Generaal te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel klaagt erover dat het Hof de tenlastegelegde overtreding van artikel 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) heeft bewezenverklaard zonder dat genoegzaam is gebleken dat verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging, aangezien het Hof heeft miskend dat de tenuitvoerlegging van de bijkomende straf niet is geschied dan nadat een kennisgeving als bedoeld in art. 180, derde lid, WVW 1994 is gedaan.
4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte het volgende bewezenverklaard:
‘Hij op 25 september 2006 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van moorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Saturnusweg aldaar, een motorrijtuig (personenauto), heeft bestuurd.’
5.
Daartoe heeft het Hof de navolgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer 2006093577-06, d.d. 25 september 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Fryslân, team Leeuwarden, motorsurveillance, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van aangever [aangever]:
Hierbij doe ik aangifte van ‘verlaten plaats ongeval’. Maandag 25 september 2006 reed ik in mijn personenauto over de rijbaan van de Saturnusweg te Leeuwarden. Toen ik kort voor de kruising met de Icarusweg was, zag ik plotseling van links een grijze Volvo aan komen rijden. Ik botste met de voorzijde van mijn auto tegen de linkerzijde van de grijze Volvo. Direct na de klap zag ik de grijze Volvo de Icarusweg oprijden. Na ongeveer 100 meter zag ik de grijze Volvo stoppen. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en er hard lopend vandoor ging.
- 2.
Een proces-verbaal van verhoor, nummer 2006093577-5, d.d. 25 september 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Vandaag, maandag 25 september 2006, vroeg [betrokkene 1] mij of ik een auto voor hem wilde verplaatsen op het terrein van zijn autobedrijf aan de [a-straat] te Leeuwarden. Ik ben toen in een grijze Volvo gestapt en ben weggereden. Omdat ik het een mooie auto vond ben ik vervolgens het terrein van het autobedrijf afgereden. Ik ben vervolgens in de Volvo de weg opgereden en het industrieterrein ‘De Hemrik’ opgereden. Vervolgens kwam ik op een kruising aanrijden op genoemd industrieterrein. Ik zag een motoragent aan komen rijden vanaf de brug. Ik reed de kruising op. Op het moment dat ik halverwege de kruising was zag ik plotseling van rechts een auto aan komen rijden. Vrijwel op hetzelfde moment botste deze auto tegen mijn achterzijde aan. Ik reed vervolgens rechtdoor de Icarusweg op en ben verderop gestopt. Ik ben vervolgens uitgestapt en hard weggerend. Ik weet dat ik geen auto's mag besturen omdat mijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Ik heb vandaag gereden. Ik wist dat dit niet mocht.
- 3.
Een proces-verbaal misdrijf, nummer 2006093577-1, d.d. 1 november 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisant:
Op maandag 25 september 2006 zag ik, [verbalisant 1], hoofdagent van politie, dienstdoend op de Saturnusweg, binnen de gemeente Leeuwarden, het volgende. Op de kruising van de Saturnusweg met de Icarusweg gekomen zag ik, verbalisant, een beschadigd voertuig staan. Vervolgens zag ik, verbalisant, de bestuurder van dit beschadigd voertuig uit zijn auto stappen. Deze bestuurder sprak mij aan en deelde mij mede dat hij zojuist was aangereden door een grijze Volvo. Daarbij wees de bestuurder naar een verderop op de Icarusweg staande grijze Volvo. Ik, verbalisant, zag vervolgens aan de bestuurderszijde uit de grijze Volvo een manspersoon stappen. Ik, verbalisant, zag dat deze man hard wegrende. Ik, verbalisant, heb vervolgens de achtervolging ingezet. Ik, verbalisant, heb vervolgens de man aangehouden als verdacht van het verlaten van de plaats ongeval. Tijdens de aanhouding bleek mij, verbalisant, dat de verdachte de mij ambtshalve bekende [verdachte] was. Bij navraag bij het Centraal Register Rijbewijzen bleek mij, verbalisant, dat de verdachte een ‘ontzegging van de rijbevoegdheid’ had lopen tot 28/05/2010.
- 4.
Een schriftelijk stuk, te weten een afschrift van het Centraal Register Rijbewijzen, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam: [verdachte]
Voornaam: […]
Rijbewijsnummer: [0001]
Geb.datum: […]
Gevorderde inleverdat: 15/05/2006
Gevorderde inleversrt: 20 Voll, ontzegging
Einddatum maatregel: 15/11/2006
- 5.
Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden geeft kennis aan
naam: [verdachte]
voornamen: […]
geboren op: [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
dat hem bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter in het arrondissement Leeuwarden van 23 juni 2004 — onder meer— de bevoegdheid is ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden; dat voormelde ontzegging zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven om 00.00 uur.
- 6.
Een schriftelijk stuk, te weten een ongetekend proces-verbaal, nummer PL04MI/05-052750, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden hoofdagent van de politieregio IJsselland, district midden, d.d. 28 april 2005, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisanten:
Naar aanleiding van de signalering in het OPSporingssysteem/register met de mutatie NOH van:
Naam: [verdachte]
Voornamen: […]
Geboorteplaats en -datum: […], […]
heb ik [verbalisant 2] en [verbalisant 3], op donderdag 28 april 2005 te 00:55 uur de mededeling van een Niet OnHerroepelijk vonnis/arrest of uitspraak aan de gesignaleerde medegedeeld.
parket-/CJIB nummer b900096674
vonnisdatum: 23 juni 2004.’
6.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs het navolgende overwogen:
‘In het dossier bevindt zich een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005. In deze kennisgeving staat vermeld dat de ontzegging is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 juni 2004 en zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven. Achter deze kennisgeving bevindt zich een schriftelijk stuk d.d. 28 april 2005. Hierin staat onder meer vermeld dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 28 april 2005 een vonnis met datum 23 juni 2004 aan verdachte hebben medegedeeld. Uit de stukken — wat er ook zij van de precieze inhoud van bovengenoemd schriftelijk stuk van 28 april 2005 — blijkt derhalve genoegzaam dat verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging. Dit blijkt bovendien uit zijn eigen verklaring bij de politie, waarin hij verklaard heeft te weten dat hij geen auto's mag besturen omat zijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Het hof acht derhalve ook het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.’
7.
Voor zover in de toelichting op het middel betoogd wordt dat het Hof niet heeft vastgesteld en uit de inhoud van van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen evenmin volgt, dat, zoals in artikel 180, derde lid van de WVW 1994 uitdrukkelijk wordt bepaald, aan verdachte — in persoon — een schrijven is uitgereikt, waarin het tijdstip van de ingang en duur van de ontzegging, de verplichting tot uitlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering wordt medegedeeld sluit de toelichting nauw aan bij de tekst van het middel. Het Hof stelt volgens de toelichting op het middel enkel vast dat een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005 zich in het dossier bevindt.
8.
De toereikendheid van de bewijsmiddelen 5 en 6 wordt hiermee aan de orde gesteld. Voor zover de steller van het middel betoogt dat voor een veroordeling wegens overtreding van art. 9, eerste lid WVW 1994 vereist is dat bewezen wordt dat het in art. 180, derde lid, WVW 1994 bedoelde schrijven aan de veroordeelde in persoon is betekend, heeft hij het gelijk aan zijn zijde. Zonder die betekening kan van een lopende ontzegging immers geen sprake zijn. Het in bewijsmiddel 6 vervatte proces-verbaal van mededeling d.d. 28 april 2005 houdt in de mededeling van een niet onherroepelijk(e) vonnis/arrest of uitspraak van de kantonrechter van 23 juni 2004. Blijkens de hierboven onder 6 opgenomen bewijsoverweging heeft het Hof daar oog voor gehad. Het Hof gaat immers niet (alleen) af op de letterlijke inhoud van de mededeling van 28 april 2005. Het Hof neemt aan dat de mededeling (tevens) betrekking heeft op de kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid. Kennelijk is het Hof van oordeel dat er weliswaar ten behoeve van de kennisgeving een mededelingsformulier met een (deels) onjuiste inhoud is gebruikt, maar dat dit er niet aan af doet dat de kennisgeving is meegedeeld. Dat is een feitelijke vaststelling die in het licht van de omstandigheid dat de mededeling zich achter de kennisgeving bevindt (in het dossier is de mededeling aan de kennisgeving gehecht) niet onbegrijpelijk is. Daarmee staat dus vast dat het in artikel 180, derde lid, WVW 1994 bedoelde schrijven gedateerd 17 februari 2005 aan verdachte in persoon is meegedeeld op 28 april 2005.
9.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof niet heeft vastgesteld dat aan verdachte eerder mededeling is gedaan van de inhoud van het (verstek)vonnis van de kantonrechter, dan wel dat er zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit zou kunnen voortvloeien dat verdachte eerder met de inhoud van het vonnis bekend is geworden. De steller van het middel heeft wederom gelijk als hij de eis stelt dat het moet gaan om een onherroepelijk vonnis. Iets anders is of het Hof gehouden is in het kader van een bewezenverklaring van artikel 9, eerste lid, WVW 1994 uitdrukkelijk te beslissen en te motiveren dat het een onherroepelijk vonnis betreft. In het middel zelf lees ik niet dat betwist wordt dat het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk is geworden. In de toelichting op het middel wordt wel gesteld dat aan de kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid gedateerd 17 februari 2005 geen waarde toekomt, omdat het (verstek)vonnis van de kantonrechter op die datum nog niet onheroepelijk was. Dat verdachte ten tijde van de overtreding van artikel 9, eerste lid, WVW 1994 op 25 september 2006 wist dat hij geen auto's mocht besturen is onbetwist. Bewijsmiddel 2 bevat immers een verklaring van verdachte van 25 september 2006 dat hij wist dat hij geen auto's mocht besturen. In de bewijsoverweging wijst het Hof daar ook op.
10.
Het Hof stelt als gezegd niet onbegrijpelijk vast dat de kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid op 28 april 2005 is meegedeeld, maar de toelichting op het middel bouwt voort op de stelling dat op die datum het vonnis is medegedeeld. Dat laatste staat, ook al doet de toelichting op het middel daarop niet uitdrukkelijk een beroep, met zoveel woorden in de mededeling van 28 april 2005 zelf. De omstandigheid dat het vonnis van de kantonrechter zelf niet aan die mededeling is gehecht doet daar niet aan af.1. Daarmee staat mijns inziens overigens in ieder geval vast dat verdachte op 28 april 2005 op de hoogte was van het vonnis. Tegen dat vonnis van de kantonrechter heeft hij kennelijk geen rechtsmiddel aangewend en daarmee was dat vonnis in ieder geval veertien dagen na 28 april 2005 onherroepelijk. Ik heb mij afgevraagd of niet vol te houden is dat nu de kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid inhoudt dat de ontzegging zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven en dus volgens het Hof op de 21e dag na 28 april 2005 de ontzegging zeven dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis is ingegaan. De mededeling van 28 april 2005 heeft daarmee een dubbele functie. Niet alleen de ingang van de onzegging is meegedeeld, maar tevens vormt die mededeling de omstandigheid waaruit valt af te leiden dat verdachte van het vonnis van de kantonrechter op de hoogte is gekomen. Hiertegen valt echter wel in te brengen dat het tijdstip van de mededeling ingang ontzegging ligt vóór het moment waarop het vonnis onherroepelijk is geworden. Ik lees het middel daarom zo dat betoogd wordt dat weliswaar een kennisgeving ingang ontzegging is gedaan, maar dat deze niet geldig is, omdat het vonnis houdende die ontzegging op het moment van die kennisgeving nog niet onherroepelijk was. Opmerking verdient in dat verband dat blijkens de inhoud van het proces-verbaal van mededeling een niet onherroeplijk vonnis wordt meegedeeld, terwijl in de aangehechte kennisgeving staat dat dat vonnis onherroepelijk is geworden. Voor zover geoordeeld zou worden dat het middel hiermee door mij te ruim wordt opgevat, faalt het reeds op grond van het voorgaande. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid is gedaan.
11.
Als ik de toelichting op het middel goed begrijp moet niet alleen genoegzaam blijken dat er een kennisgeving is meegedeeld, maar ook dat die kennisgeving betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis. Dat het vonnis onherroepelijk is moet kennelijk genoegzaam blijken en ik begrijp dat daarmee de eis wordt gesteld dat dit tot uitdrukking moet komen door een uitdrukkelijke vaststelling van het Hof (kennelijk wordt gedoeld op een afzonderlijke bewijsoverweging) of vervat moet zijn in de gebezigde bewijsmiddelen. Uit de in het middel vermelde afzonderlijke wettelijke bepalingen (art. 9 lid 1 en 180 lid 3 WVW 1994 en art. 359 lid 2 Sv) kan ik niet afleiden dat een afzonderlijke bewijsoverweging vereist is of dat uit de bewijsmiddelen moet blijken dat het vonnis onherroepelijk is ten tijde van de kennisgeving. Het is voor zover mij bekend bepaald niet gebruikelijk dat in een dossier dat is samengesteld met het oog op een vervolging terzake van rijden ondanks ontzegging het vonnis houdende de veroordeling tot die ontzegging en de eventueel daarbij behorende betekeningsstukken worden opgenomen. Zo is het hier ook in dit geval. Uitgangspunt lijkt mij dat de rechter afgaat en mag afgaan op de kennisgeving ingang ontzegging en een afschrift van het Centraal Register Rijbewijzen,2. tenzij er een evidente contra-indicatie is al dan niet naar aanleiding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt niet dat de Advocaat-Generaal er ter terechtzitting op heeft gewezen dat het vonnis van de kantonrechter niet onherroepelijk was. Er blijkt slechts dat hij vrijspraak heeft gevorderd. Een blik achter de papieren muur verschaft overigens een indicatie dat het verstekvonnis van de kantonrechter Leeuwarden van 23 juni 2004 terzake van overtreding van artikel 30, tweede lid, WAM al wel onherroepelijk was. Bij de stukken bevindt zich een Uittreksel uit de Justitiele Documentatie van 15 januari 2008 waarop bij het vonnis van de kantonrechter Leeuwarden van 23 juni 2004 niet alleen is vermeld dat dat vonnis onherroepelijk is geworden op 8 juli 2004, maar tevens dat de twee weken hechtenis die bij dat vonnis zijn opgelegd zijn tenuitvoergelegd tussen 11 en 25 februari 2006.
Daarmee bevat het dossier dus juist een indicatie voor de onherroepelijkheid van het vonnis en resteert als contra-indicatie slechts dat blijkens de inhoud van het proces-verbaal van mededeling een niet onherroepelijk vonnis wordt meegedeeld, terwijl in de aangehechte kennisgeving staat dat dat vonnis onherroepelijk is geworden. Het komt mij voor dat dat een onvoldoende aanwijzing is om te eisen dat het Hof daar met zoveel woorden bij blijft stil staan.
12.
Omdat in de toelichting op het middel niet alleen verwezen wordt naar het tijdstip van de mededeling van de kennisgeving (28 april 2005), maar ook naar de datering van kennisgeving (17 februari 2005) nog een enkele opmerking over die laatste datering. Die datering heeft geen betekenis voor het tijdstip van de ingang van de ontzegging en heeft geen andere functie dan vast te leggen dat de officier van justitie op een bepaalde datum heeft beslist dat aan de veroordeelde op enig moment de mededeling van de kennisgeving moet worden gedaan. Als de mededeling van de kennisgeving er dan toe leidt dat de ontzegging ingaat op een moment dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, kan dat problematisch zijn. Daarmee is die datering wel juist.
13.
Mijn aandacht werd nog getrokken door de omstandigheid dat de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden volgens de kennisgeving ingaat op de 21e dag na de betekening (op 28 april 2005). Hoe valt dan te verklaren dat de ontzegging op 25 september 2006 nog liep? Er kan gelet op bewijsmiddel 4 van uit worden gegaan dat verdachte aanvankelijk niet heeft voldaan aan de op de kennisgeving vermelde verplichting zijn rijbewijs in te leveren. Uit bewijsmiddel 4 leid ik af dat verdachte zijn rijbewijs op 15 mei 2006 heeft ingeleverd en dat de einddatum van de ontzegging 15 november 2006 is. Ingevolge artikel 180, zesde lid, WVW 1994 is de termijn van ontzegging verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden. Daarmee staat vast dat op de in de tenlastelegging genoemde dag (25 september 2006) de termijn van de ontzegging nog liep.
14.
In de toelichting wordt gesteld dat een oordeel van de Hoge Raad in deze zaak voor de rechtspraktijk van grote betekenis is. Ik citeer: ‘Mogelijk is immers dat er het misverstand rijst dat als het vonnis aan de verdachte betekend is een kennisgeving als bedoeld in artikel 180, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 achterwege kan blijven en dat, met een bekennende verklaring van de verdachte, de zaak rond is.’ Dit misverstand kan volgens mij bij het instandlaten van de veroordeling niet postvatten. Constitutief vereist is immers steeds dat er een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid is betekend.3. Een probleem kan wel ontstaan als mededeling van kennisgeving op een zodanig tijdstip wordt gedaan dat gelet op de in kennisgeving vermelde termijn de ontzegging ingaat op een moment voorafgaande aan het tijdstip waarop het vonnis waarin de ontzegging van de rijbevoegdheid is vervat voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Stel dat een kennisgeving van ingang van de ontzegging op de 21e dag na betekening wordt meegedeeld op 1 april 2008 en het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt op 1 mei 2008. Omdat het vonnis op de 21e dag na 1 april 2008 nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is, moet het er in een dergelijk geval voor gehouden worden dat er een (tweede) herstelkennisgeving moet uitgaan. In een dergelijk — hier niet aan de orde zijnd geval — is er inderdaad sprake van rechtsonzekerheid. Als de verdachte van de eerste onjuiste kennisgeving uitgaat, loop hij het risico dat de termijn van de ontzegging langer loopt dan verdachte meent op basis van die kennisgeving. Ik volsta voor dat geval met de opmerking dat de rechtsonzekerheid louter en alleen is ontstaan door de namens het OM te vroeg gedane mededeling. Dat maakt duidelijk dat wanneer het openbaar ministerie een kennisgeving dateert op een datum die ligt vóór het moment dat het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt het daarmee wel enig risico loopt of misschien nog beter gezegd zelf rechtsonzekerheid schept. Het ligt daarmee voor de hand dat het openbaar ministerie goed geïnstrueerd wordt geen kennisgevinggevingen ingang ontzegging rijbevoegdheid te dateren op een dag dat het vonnis nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
15.
Het voorgestelde middel faalt en kan worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2010
Uit dit afschrift blijkt niet alleen dat de ontzegging van de Leeuwardense kantonrechter loopt van 15 mei tot 15 november 2006, maar tevens dat er aansluitend nog ontzeggingen zijn van 12 maanden, 4 maanden, 1 jaar en 85 dagen en 12 maanden. De einddatum is 28 mei 2010.
Iets anders is of het bewijs daarvan slechts te leveren is aan de hand van de mededeling van de kennisgeving zelf. Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 9 december 2009, LJN: BK0887.
Beroepschrift 29‑05‑2009
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te Leeuwarden van 19 maart 2008, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 mei 2007 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
de verdachte, onder meer, heeft veroordeeld voor overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (het besturen van een motorrijtuig gedurende de tijd dat hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd).
Rekwirant kan zich met deze uitspraak, voor zover inhoudende de bewezenverklaring van deze overtreding van art. 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder is geschonden, althans niet is nageleefd, artikel 9, eerste lid, en/of artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en/of artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering,
doordat het hof aan zijn bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegd zijn oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging,
aangezien, zoals hierna zal worden toegelicht, het hof heeft miskend dat de tenuitvoerlegging van de bijkomende straf van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen niet geschied dan nàdat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de bij rechterlijke uitspraak opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.
Toelichting
Het gerechtshof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 25 september 2006 te [a-plaats] in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [a-straat] aldaar, een motorrijtuig (personenauto), heeft bestuurd’
Het hof heeft in het hoofdstuk ‘Overweging met betrekking tot het bewijs’ ten aanzien van deze bewezenverklaring overwogen:
‘In het dossier bevindt zich een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005. In deze kennisgeving staat vermeld dat de ontzegging is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 juni 2004 en zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven. Achter deze kennisgeving bevindt zich een schriftelijk stuk d.d. 28 april 2005. Hierin staat onder meer vermeld dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 april 2005 een vonnis met datum 23 juni 2004 aan verdachte hebben medegedeeld. Uit de stukken — wat er ook zij van de precieze inhoud van bovengenoemd schriftelijk stuk van 28 april 2005 — blijkt derhalve genoegzaam dat verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging. Dit blijkt bovendien uit zijn eigen verklaring bij de politie, waarin hij verklaard heeft te weten dat hij geen auto 's mag besturen omdat zijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Het hof acht derhalve ook het onder 1 ten taste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.’
De toepasselijke wetsartikelen
3.1
Artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:
‘Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid is ontzegd, op de weg een motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen.’
3.2
Artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:
‘Indien de rechterlijke uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikel 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.’
4.1
Blijkens de vaststelling van het hof bevindt zich in het dossier een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005. Daarin is, aldus het hof, vermeld dat de aan de verdachte opgelegde bijkomende straf van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onherroepelijk is geworden en dat deze ontzegging zal ingaan op de 21ste dag na betekening van dit schrijven.
4.2
Het hof heeft niet vastgesteld en uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt evenmin dat, zoals in artikel 180, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 uitdrukkelijk wordt bepaald, aan de verdachte — in persoon — een schrijven is uitgereikt, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot uitlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld. Het hof stelt enkel vast dat een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005 zich in het dossier bevindt.
4.3
Het hof stelt voorts vast dat achter deze kennisgeving zich een schriftelijk stuk bevindt, gedateerd 28 april 2005, waarin, onder meer, is vermeld dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 april 2005 een vonnis met datum 23 juni 2004 aan de verdachte hebben medegedeeld.
5.
Bij deze stand van zaken kan enkel worden vastgesteld dat het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden, gedateerd 23 juni 2004, op 28 april 2005 aan de verdachte in persoon is betekend. Het hof heeft niet vastgesteld dat aan de verdachte eerder mededeling is gedaan van de inhoud van dit vonnis, dan wel dat er zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit zou kunnen voortvloeien dat de verdachte eerder met de inhoud van dit vonnis bekend is geworden. Op grond hiervan kan aan de zich in het dossier bevindende kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid, gedateerd 17 februari 2005, geen waarde worden toegekend, aangezien op 17 februari 2005 het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden nog niet aan de verdachte bekend was geworden en dus, anders dan in die kennisgeving is vermeld, ook nog niet onherroepelijk was geworden.
De enkele omstandigheid dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de verdachte tegenover de politie heeft verklaard te weten dat hij geen auto's mag besturen omdat, zoals het hof het formuleert, ‘zijn rijbevoegdheid is ingetrokken’, is, mede omdat niets is vastgesteld omtrent de bron van diens wetenschap, in zijn algemeenheid onvoldoende om het ontbreken van de mededeling in persoon van het in artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen compenseren. Immers, de verdachte kan, zoals in de strafrechtpraktijk al te vaak blijkt, toen hem het vonnis op 28 april 2005 is medegedeeld, hebben gedacht dat hij, ongeacht of hij zijn rijbewijs al of niet heeft ingeleverd, vanaf die datum, dus vanaf 28 april 2005, geen auto meer zou mogen besturen. Ter wille van de — ook voor de verdachte noodzakelijke — duidelijkheid van het tijdstip, waarop de rijontzegging zal ingaan en zal eindigen, is de mededeling in persoon van het in artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde schrijven van groot belang.
Het uit ‘de overweging met betrekking tot het bewijs’ blijkende oordeel van het hof geeft, naar de mening van rekwirant, blijk van een verkeerde rechtsopvatting omtrent de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, althans 's hofs oordeel is zonder nadere in 's hofs arrest ontbrekende motivering — in het bijzonder ook met betrekking tot de wetenschap van de ingangsdatum van de ontzegging van de rijbevoegdheid bij de verdachte — niet (zonder meer) begrijpelijk. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Rekwirant is van mening dat een oordeel van de Hoge Raad voor de rechtspraktijk van groot belang is. Mogelijk is immers dat er het misverstand rijst dat als het vonnis aan de verdachte betekend is een kennisgeving als bedoeld in artikel 180, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 achterwege kan blijven en dat, met een bekennende verklaring van de verdachte, de zaak ‘rond’ is.
Indien het voorgedragen cassatiemiddel doel treft, zal het bestreden arrest niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 29 mei 2009,
L. Plas
plaatsvervangend advocaat-generaal te Leeuwarden