GHvJ, 11-01-2011, nr. AR 721/06, nr. H 36/10
ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP4031
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
11-01-2011
- Magistraten
Mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
AR 721/06
H 36/10
- LJN
BP4031
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP4031, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 11‑01‑2011
Uitspraak 11‑01‑2011
Mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock
Partij(en)
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
PACKERS PROVISIONS CURAÇAO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. R.E.F.A. Bijkerk, S. in 't Veld, advocaten op Curaçao en
M.R. Ruygvoorn, advocaat te Utrecht, Nederland,
tegen
- 1.
de naamloze vennootschap
AQUALECTRA MULTI UTILITY N.V.,
- 2.
de naamloze vennootschap
INTEGRATED UTILITY HOLDING N.V.,
beide gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. C.A.D. Jänsch en M.R. Hammoud, advocaten op Curaçao.
Partijen worden hierna ‘PPC’, ‘AMU’ en ‘IUH’ genoemd.
1. Verder verloop van de procedure
1.1
Het Hof verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 19 juli 2010.
1.2
Partijen hebben op 5 oktober 2010 beide een conclusie na tussenvonnis genomen. Bij die van PPC zijn producties gevoegd.
1.3
AMU en IUH hebben op 7 december 2010 een akte uitlating producties genomen. Hierbij zijn producties gevoegd, waartegen PPC bezwaar gemaakt heeft. Het Hof zal de producties buiten beschouwing laten.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1
PPC heeft naar aanleiding van rov. 3.3 van het tussenvonnis van het Hof bestreden dat [R.] een kopie van het MBA had gekregen en dienaangaande een bewijsaanbod gedaan (conclusie na tussenvonnis, onder 4). Dit bewijsaanbod is echter niet terzake dienend, aangezien vaststaat dat [R.] wel wist van de betrokkenheid van de Raad van Commissarissen van IUH (zie zijn getuigenverklaring weergegeven in rov. 3.2 van het tussenvonnis van het Hof, voorzover daarop niet is teruggekomen). Hij wist dat voor de aankoop van machines e.d. het fiat van de Raad van Commissarissen nodig was, hij werd ongeduldig van het wachten (productie 1 bij conclusie na tussenvonnis van PPC) en hij kon redelijkerwijs aannemen — het ging kennelijk om ca. NAF. 1 miljoen, geheel afkomstig van AMU (productie 6 bij conclusie na tussenvonnis van PPC, p. 4 onderaan) — dat de Raad van Commissaris dit fiat pas zou geven na in beginsel akkoord te zijn gegaan met de opzet van het project. PPC beaamt bovendien dat in de aanvankelijke opzet de op te richten productiemaatschappij niet exclusief zou leveren aan de op te richten distributiemaatschappij (conclusie na tussenvonnis in hoger beroep nrs. 19–25). Evenmin doet in dit verband terzake of de Raad van Commissarissen op basis van het MBA heeft vergaderd of op basis van andere informatie betreffende de aanvankelijke opzet.
2.2
Volgens PPC (t.a.p.) kwam in de hierboven vermelde opzet van het project geen wezenlijke verandering. Het concept General Partnership Agreement (hierna GPA) van 24 december 2004 (productie 40 bij conclusie van repliek) vermeldt echter:
‘14. Exclusivity
14.1
KBC will be the exclusive distributor of the Products. The Management Board is, however, entitled to appoint a third party distributor with the prior written consent of the Partners Committee.
14.2
The Partners Committee can allow AQ Botling to bottle water or other drinks for a third party company (‘Third Party Bottling’) besides the bottling of the Products in favour of the Company. This Third Party Bottling shall not be counterproductive to the quantity and quality of the Products.
met onder 1 (Definitions), 1.1, p. 5 de volgende omschrijving:
Products means bottled water, flavoured water and other related products as produced by the Company.
en onder 7 (The Partners Committee), 7.8:
All decisions are taken unanimously by the Partners.’
2.3
De Raad van Commissarissen van IUH en AMU hebben hierin, bij een nauwkeurige analyse die past bij een definitief overeenkomen, begrijpelijkerwijs een belangrijke afwijking gezien ten opzichte van de oorspronkelijke opzet. Dat de Raad van Commissarissen en in diens voetspoor AMU hiermee niet akkoord gingen was op zichzelf reeds gerechtvaardigd en niet in enig opzicht onrechtmatig jegens PPC.
2.4
Hier komt nog bij dat de concrete regeling van de zeggenschap (te onderscheiden van het management) bij de productie (tussenvonnis van het Hof rov. 3.4, p. 4) eveneens rechtvaardigde dat de Raad van Commissarissen en PPC niet langer zonder meer akkoord gingen.
2.5
Uit het voorgaande, in verbinding met wat in het tussenvonnis van het Hof is overwogen, volgt dat van wanprestatie of onrechtmatige afbreking van onderhandelingen door AMU of IUH geen sprake is.
2.6
Hier komt nog het volgende bij. Het Hof stemt niet in met het oordeel van het GEA (tussenvonnis van 6 augustus 2007, rov. 4.2) dat AMU in feite de onderhandelingen heeft afgebroken. Naar het oordeel van het Hof was er na de mededeling van AMU dat de Raad van Commissarissen van IUH niet akkoord ging en nadat AMU in maart 2005 een ‘Sale and Purchase Agreement’ (SPA) heeft voorgelegd, nog steeds ruimte voor onderhandelingen over samenwerking. PPC heeft echter de handdoek in de ring gegooid en daarmee de onderhandelingen zelf afgebroken.
2.7
In de derde plaats geldt dat in alle stadia het nog slechts ging om concept-overeenkomsten en dat, ook al zou veronderstellenderwijs worden aangenomen dat AMU de onderhandelingen heeft afgebroken, zij daartoe gerechtigd was — zij heeft voldoende haar best gedaan — op grond van de slotbepaling (onder 11) van de Letter of Intent (laatstelijk overgelegd als bijlage 3 bij de conclusie na tussenvonnis van PPC).
2.8
In dit verband is niet zonder betekenis dat niet aan AMU valt toe te rekenen dat PPC de ontwikkeling van haar eigen merk voor gebotteld (geïmporteerd) water heeft afgebouwd.
2.9
In het midden kan blijven dat, anders dan PPC betoogt (conclusie na tussenvonnis in hoger beroep, onder 49 e.v.), wel sprake was van ‘het aangaan van nieuwe activiteiten, voorzover van wezenlijk belang voor de vennootschap’ als bedoeld in artikel 8 lid 7 onder (o) van AMU's statuten, zodat voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, derhalve van IHU, nodig was.
2.10
Het bestreden vonnis moet worden vernietigd en PPC's vorderingen moeten integraal worden afgewezen PPC dient de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te dragen.
Beslissing:
Het Hof:
- —
vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- —
wijst de vorderingen van PPC af;
- —
veroordeelt PPC in de kosten van deze procedure aan de zijde van AMU en IUH gevallen, welke kosten tot op heden, wat betreft AMU, worden begroot voor de eerste aanleg op NAF. 24.400,= aan gemachtigdensalaris en voor het hoger beroep op NAF. 26.100,= aan gemachtigdensalaris alsmede NAF. 349,88 aan verschotten, en wat betreft IUH, op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 11 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.