HR 16 november 2010, LJN BM3629 en BM3633.
HR, 29-03-2011, nr. 10/04147
ECLI:NL:HR:2011:BP3968
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
10/04147
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP3968
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3968, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3968
ECLI:NL:PHR:2011:BP3968, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3968
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 10/04147
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 december 2009, nummer 21/001933-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat ten onrechte bewezen is verklaard dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met
art. 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen, omdat het handelen van de verdachte valt onder de in die wet getroffen bijzondere regeling voor speelautomaten.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens in perceel [a-straat 1], opzettelijk, gelegenheid heeft gegeven aan personen uit het publiek om door middel van kansspelen - op internet(gok)zuil(en) -, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt wat betreft het gebruik dat werd gemaakt van de in de bewezenverklaring bedoelde "internet(gok)zuil(en)" op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Gedurende de afgelopen 4 jaar is door de politie Twente veelvuldig onderzoek gedaan naar de zogenaamde vereniging [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te Enschede. Dit onderzoek spitste zich toe op de aldaar aangeboden kansspelen. Telkens bleek dat de aangeboden kansspelen in strijd met artikel 1 en/of artikel 30 van de Wet op de Kansspelen werden aangeboden. Op een gegeven moment bleek dat de in genoemd perceel aanwezige kansspeelautomaten waren vervangen door internetzuilen. Tijdens de uitgevoerde controles bleek als beheerder aanwezig te zijn: [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats], die verklaarde dat hij als ex-werknemer van [verdachte] de kennis had om speelautomaten en internetzuilen te exploiteren. Tevens verklaarde hij dat er op de internetzuilen volop gegokt werd. Door de eigenaar van het pand, [betrokkene 2], werd aan collega [verbalisant 2] herhaaldelijk verzocht een einde te maken aan de gokactiviteiten in zijn aan de vereniging verhuurde pand. Hij wenste zelf nadrukkelijk uit beeld te blijven omdat hij volgens hem niet zat te wachten op weer een bezoek van een paar 'kleerkasten' in dienst van [verdachte]. Volgens [betrokkene 2] was [verdachte] de man die achter de illegale gokactiviteiten van de vereniging [A] zat. Bij een controle op 12 juni 2003 werd geconstateerd dat er vier internetzuilen stonden. Bij een controle op 25 juni 2003 werd er geconstateerd dat er 9 internetzuilen stonden. Als beheerder was toen aanwezig [betrokkene 3] die verklaarde dat deze zuilen waren gekocht van [verdachte]. Bij een controle op 22 april 2004 was [betrokkene 1] als beheerder aanwezig. Er stonden toen, evenals op 6 mei 2004, 9 internetzuilen. Op 23 september 2004 werd [betrokkene 4], die waarnam voor [betrokkene 1], als beheerder aangetroffen. Er stonden toen 9 internetzuilen waarvan er 2 in een actieve gokomgeving stonden (euromillionairs.com). [Betrokkene 4] belde meteen met [betrokkene 1] en begon meerdere bestanden te wissen uit de laptop die achter de bar stond. Uit video-observaties bij genoemd pand is gebleken dat het pand op grote delen van de dag druk werd bezocht. In de maand maart 2005 kwam er bij de CIE informatie binnen dat [betrokkene 1] bedrijfsleider en [verdachte] de feitelijke eigenaar van de vereniging [A] zou zijn. Op 18 maart 2005 is er een actie gehouden waarbij bezoekers, die zich vermoedelijk schuldig maakten aan illegale gokpraktijken, werden aangehouden op grond van artikel 31, lid 2, van de Wet op de Kansspelen in verband met artikel 1, lid c van de Wet op de Kansspelen. In een achter de bar aangetroffen laptop werd een schema aangetroffen met als titel "Budget [B]". Hierin staan diverse inkomsten en vaste lasten omschreven, ondermeer de naam "[naam verdachte]", met daarachter een bedrag van € 5000,--."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Sinds het einde van de jaren negentig heb ik het pand [a-straat 1] te Enschede gehuurd. Ik heb er toen internetgokzuilen neergezet en geëxploiteerd. In 2001/2002, toen bleek dat het gokken door middel van internetgokzuilen strafbaar was, heb ik de internetgokzuilen onmiddellijk laten verwijderen. Ik heb mijn huurcontract met [C] Beheer tot en met september 2002 uitgediend. Ik heb vervolgens gehoord dat de Vereniging [A] was opgericht en voor wat betreft haar activiteiten gehuisvest was in het pand [a-straat 1] te Enschede. In februari 2003 en juni 2003 heb ik wel een aantal overtollige internetzuilen geleverd. [Betrokkene 1] ken ik als ex-werknemer van mij. Ik heb aan hem de internetgokzuilen verkocht."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik heb 12 jaar voor [verdachte] gewerkt. In de periode 2001-2002 heb ik in de keet aan de [a-straat 1] te Enschede gewerkt. Toen stonden er ook al de eerste generatie internetgokzuilen. Deze zijn ergens in 2002 verwijderd door [verdachte] of zijn werknemers onder druk van de overheid. Ik heb een half jaar niets gedaan, toen kwam [betrokkene 3] met het idee om een vereniging op te richten. Dit om een ongrijpbare status te krijgen met een besloten karakter. Wij zijn begonnen met vereniging [D]. De naam zou ook [A] kunnen zijn geweest."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"In mei 2003 kreeg [verdachte] het idee om een vereniging op te starten om mensen naar "[B]" aan de [a-straat 1] te Enschede te halen die dan onder de noemer van vereniging konden gokken via internet. "[B]" werd daartoe door [verdachte] ingericht met internetzuilen. [Verdachte] vroeg een vriend van mij om "[B]" te beheren. Die moest verantwoording afleggen aan [verdachte]. Samen met die vriend heb ik dus vanaf mei 2003 tot en met half maart 2005 het internetcafé beheerd. Wij wisten duidelijk dat een internetgokcafé onder deze voorwaarden illegaal was. Daarom kregen wij geen officieel dienstverband bij [verdachte]. De gokhal was bijna dagelijks geopend. Af en toe werkten [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ook voor het gokcafé. Half maart 2005 zijn wij allemaal aangehouden in verband met het illegale casino in "[B]". [Verdachte] bleef buiten schot omdat niemand over hem durfde te verklaren, terwijl de hele internet gokhandel van [verdachte] was. Gemiddeld was ik ongeveer 20 uur per week aan het werk in "[B]". Ik beheerde het geld en gaf de klanten units om te gokken. Tienduizend units kostten duizend euro. Het verdiende geld werd 's avonds in de laptop gelegd en na sluitingstijd door een voor mij onbekend persoon opgehaald. Een keer per maand werden wij, al naar gelang hoe hoog de omzet was, uitbetaald door [verdachte]. Het geld lag dan aan het eind van de maand in de laplop en werd verdeeld door degene die het geld er uit haalde. Ik heb gemiddeld ongeveer 250 euro per maand verdiend bij "[B]". Ik heb in totaal ongeveer 2 jaar gewerkt bij het illegale internetcasino van [verdachte]."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"De vereniging [A] heeft op dit moment een dertigtal leden. Als een bezoeker bij ons komt leg ik uit hoe het gokspel werkt en dan kan die bezoeker met een code en een wachtwoord gokken. Als men de units verliest is men het geld kwijt. Als een speler wint dan kan deze via de touchscreen op play-out en dan komen zijn gewonnen units die een geldwaarde vertegenwoordigen bij mij op mijn account, waarna ik het gewonnen bedrag aan de speler kan uitbetalen. Ik verkoop units aan de gokkers. Ik verdien met dit werk in "[B]" ongeveer 500 euro per maand. Het geld dat aan mij, [betrokkene 5] of [betrokkene 4] wordt betaald voor de units wordt achtergelaten in de laptop. De andere dag is het geld opgehaald en wat er in de laptop is blijven liggen is voor [betrokkene 5], [betrokkene 4] en mij. We overleggen hoe we het verdelen. [Betrokkene 5], [betrokkene 4] en ik waren binnen "[B]" gelijkwaardig wat positie betreft."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Sinds oktober/november 2004 heb ik achter de bar gewerkt bij het illegale casino, gevestigd aan de [a-straat 1] te Enschede. Het geld dat ik van de klanten ontving stopte ik aan het eind van de avond in de laptop. Er werden bij de vereniging [A] gokspelen via het internet aangeboden. Ik zie het spel dat er gespeeld wordt als een kansspel. De uitkomst staat niet vast en je weet van tevoren nooit of je iets wint of iets verliest. Hier heeft de speler geen invloed op. Iedereen die 18 jaar en ouder is kan lid worden van de vereniging [A]. Ik werkte samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Achter de bar staat een laptop die in verbinding staat met de 9 internetzuilen in de gokruimte. Er werd door gokkers geld gewonnen en verloren. Als de credits van de spelers op waren kon ik het account opnieuw opwaarderen, waarbij ik opnieuw contant geld van de speler kreeg. Werden er credits gewonnen dan haalde ik via een transferhandeling de credits van het account van de speler en voegde die toe aan mijn masteraccount. Op het moment dat ik over voldoende geld beschikte kon ik de speler de winst contant uitbetalen. Beschikte ik op dat moment niet over voldoende contant geld, dan belde ik [betrokkene 1] die dan met contant geld langskwam."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Ik kom bijna elke dag in het illegale casino "Vereniging [A]" te Enschede. Vandaag heb ik daar [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 4] gezien. Ik hoor van alle kanten dat [verdachte] daar de baas is. (opmerking hof: uitsluitend voor zover dat betreft het gegeven dat dat 'te horen' viel)."
2.2.3. Het Hof heeft, voor zover hier van belang, voorts nog het volgende overwogen:
"De tenlastelegging ziet op overtreding van de Wet op de kansspelen door, kort gezegd, het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen in het pand [a-straat 1] te Enschede ([B]) en de betrokkenheid van verdachte daarbij in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005.
In dat pand stonden zogeheten internetzuilen opgesteld die waren geleverd door verdachte. Geen punt van discussie is dat met die internetzuilen gokactiviteiten konden worden en daadwerkelijk werden bedreven."
2.2.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Medeplegen van: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan."
2.3. Uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering volgt dat de in de bewezenverklaring bedoelde internetzuilen kennelijk werden gebruikt voor het spelen van kansspelen, zodat deze zuilen moeten worden aangemerkt als kansspelautomaten in de zin van art. 30 Wet op de kansspelen (Wok).
2.4. De Wok kent voor speelautomaten - waaronder ingevolge art. 30 van die wet ook kansspelautomaten zijn begrepen - een afzonderlijk wettelijk regime, met het oog waarop speelautomaten zijn uitgezonderd van het algemene verbod van art. 1, aanhef en onder a, Wok. Deze regeling inzake speelautomaten vormt een lex specialis ten opzichte van art. 1 Wok (vgl. HR 16 november 2010, LJN BM3630, NJ 2010/625). Dit heeft het Hof miskend.
2.5. Het middel treft doel.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 01‑02‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 15 december 2009 door het gerechtshof te Arnhem wegens ‘medeplegen van: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een geldboete van € 3.000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Arnhem, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ik begin met de bespreking van het vierde middel dat klaagt over de bewezenverklaring.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat
‘hij in de periode van 12 juni 2003 tot en met 18 maart 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens in perceel [a-straat 1] opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan personen uit het publiek om door middel van kansspelen —op internet(gok)zuil(en)—, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend.’
5.
De bewezenverklaring is gebaseerd op art. 1 onder a van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). De steller van het middel verstaat 's hofs overwegingen aldus dat daarin (onder meer) tot uitdrukking is gebracht dat de internetzuilen tijdens het gebruik voor het gokken kansspelautomaten in de zin van art. 30 Wok vormden. In de toelichting op het middel wordt er vervolgens op gewezen dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat speelautomaten — waaronder ingevolge art. 30 Wok ook kansspelautomaten zijn begrepen — uitgezonderd zijn van het algemene verbod van art. 1 onder a Wok, dat in titel Va van de Wok een afzonderlijk wettelijk regime in het leven is geroepen voor speelautomaten, en dat die regeling inzake de speelautomaten een lex specialis vormt ten opzichte van art. 1 Wok1., terwijl zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring (dus) zijn toegesneden op laatstgenoemde bepaling.
6.
Kennelijk is aldus bedoeld te klagen dat de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op een verbodsbepaling die niet van toepassing is op de gedraging van verdachte, te weten het exploiteren van kansspelautomaten. Het middel klaagt daarover terecht. Met de steller van het middel meen ik dat het hof in zijn arrest tot uitdrukking heeft gebracht dat de internetzuilen tijdens het gebruik voor het gokken kansspelautomaten in de zin van art. 30 Wok vormden. Het hof overweegt in zijn ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ onder meer dat het geen punt van discussie is dat met de internetzuilen gokactiviteiten werden bedreven, terwijl uit het eerst gebezigde bewijsmiddel blijkt dat een aantal van de internetzuilen op het moment dat zij werden aangetroffen bij een controle van de politie, in de actieve gokomgeving euromillionairs.com stonden.2. Nu derhalve moet worden aangenomen dat in casu sprake was van het exploiteren van speelautomaten en uit de door de verdediging aangehaalde arresten inderdaad kan worden opgemaakt dat kansspelautomaten uitgezonderd zijn van het algemene verbod van art. 1 onder a Wok en de verbodsbepaling ten aanzien van speelautomaten (art. 30b Wok) ten opzichte daarvan een lex specialis vormt, zijn de tenlastelegging en de bewezenverklaring toegesneden op een verbodsbepaling die niet van toepassing is op de gedragingen van de verdachte.3. Dat moet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
Het middel slaagt dus.
7.
Gelet op het voorgaande dient de bespreking van de overige middelen geen belang meer. Volledigheidshalve bespreek ik ze toch.
8.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de bewezenverklaring strijd zal opleveren met de ‘één getuige, geen getuige-regel’ als bedoeld in art. 342, derde lid, Sv, nu de bewezenverklaring enkel kan worden gebaseerd op de verklaring van getuige [betrokkene 1].
9.
Het hof heeft dat verweer als volgt verworpen:
‘Het verweer dat een bewezenverklaring strijd zal opleveren met de regel ‘één getuige, géén getuige’ (artikel 342 lid 3 Wetboek van strafvordering) wordt gepasseerd. Dat verweer ziet er immers aan voorbij dat het hof zijn overwegingen mede baseert op verdachtes eerdere betrokkenheid bij de activiteiten in [B], op verdachtes betrokkenheid als leverancier van de internetzuilen, op de uitlatingen van [betrokkene 7] en [betrokkene 1] in de verschillende hiervoor gereleveerde afgetapte telefoongesprekken en op het ‘budget [B]’. Er zijn dus méér bronnen. Opmerkelijk en in dit verband sprekend vindt het hof ook dat verdachte nooit betaling heeft ontvangen voor de door hem aan [B] geleverde internetzuilen en dat [betrokkene 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris over die apparaten heeft opgemerkt ‘als er wat kapot was dan konden wij een beroep doen op een van de monteurs van [verdachte]. Wij hoefden die monteurs niet te betalen.’
10.
Aldus heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de bewezenverklaring niet alleen volgt uit de verklaring van [betrokkene 1] maar tevens uit een aantal andere bewijsmiddelen en dat die andere bewijsmiddelen dus voldoende steun geven aan de verklaring van [betrokkene 1]. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv en is, ook zonder nadere motivering, toereikend gemotiveerd. Het hof heeft kunnen oordelen dat de omstandigheid dat verdachte de internetzuilen heeft geleverd maar daarvoor nooit betaling heeft ontvangen, en de omstandigheid dat hij vóór de tenlastegelegde periode betrokken was bij de activiteiten in [B] (waarmee het hof, blijkens overwegingen voorafgaand aan de verwerping, doelt op de eerdere illegale gokactiviteiten met de internetzuilen en op het feit dat verdachte het pand toen huurde en de internetzuilen exploiteerde), welke omstandigheden beide niet ontleend zijn aan [betrokkene 1], de verklaring van [betrokkene 1] ondersteunen dat verdachte in de tenlastegelegde periode betrokken was bij die gokactiviteiten en dus, in samenhang bekeken met de overige bewijsmiddelen, bijdragen aan de bewezenverklaring. Daaraan doet niet af dat het leveren van de internetzuilen niet strafbaar is; een op zichzelf niet strafbare handeling kan immers wel bijdragen aan het plegen van een strafbaar feit. Anders dan de steller van het middel, meen ik voorts dat het hof het overzicht ‘budget [B]’, waarin onder meer als vaste last een maandelijks bedrag van € 5.000,- voor ene [verdachte] is vermeld, zo heeft kunnen verstaan dat verdachte (die [verdachte] heet) maandelijks € 5.000,- ontving van de inkomsten van [B], en aldus dat overzicht — ook indien dat is gemaakt door [betrokkene 1] zoals door de verdediging is gesteld — heeft kunnen aanmerken als (ondersteunend) bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij de illegale gokpraktijken in [B]. Ik kan de steller van het middel volgen in zijn standpunt dat de uit de getapte telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 7] af te leiden betrokkenheid van verdachte ook afkomstig is [betrokkene 1] en die telefoongesprekken derhalve niet kunnen gelden als een afzonderlijk bewijsmiddel, maar nu het hof daarnaast ook bewijsmiddelen heeft gebezigd die afkomstig zijn uit een andere bron dan [betrokkene 1], doet dat niet af aan de toereikendheid van de bewijsconstructie. De verwerping van het in het middel bedoelde verweer is dus niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
11.
Het tweede middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv namens verdachte gevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
12.
Het middel faalt. Het hof heeft ten aanzien van een aantal van de in de toelichting genoemde standpunten gemotiveerd en niet onbegrijpelijk uiteengezet dat en waarom het die standpunten niet volgt. Voor een verdere toetsing is in cassatie geen plaats. Dat het hof niet uitdrukkelijk heeft gereageerd op het standpunt dat de tapgesprekken en/of verklaringen van [betrokkene 7] niet afkomstig waren van een andere bron dan [betrokkene 1] nu zij verdachte niet persoonlijk kende, doet voorts niet af aan de motivering van de bewezenverklaring. Ook indien het hof heeft geoordeeld dat een en ander niet kan worden aangemerkt als afkomstig uit een andere bron, betekent dat immers niet dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd nu er ook bewijsmiddelen zijn die wel afkomstig zijn uit een andere bron. Hetzelfde geldt voor het standpunt dat het overzicht ‘budget [B]’ wellicht is opgemaakt door [betrokkene 1]. Daargelaten dat dat standpunt weinig stellig is gebracht, doet ook die mogelijke omstandigheid niet af aan de toereikendheid van de bewijsconstructie, zodat het hof dat in het midden heeft kunnen laten.
13.
Het derde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de verklaring van [betrokkene 1] onbetrouwbaar was.
14.
Het hof heeft weliswaar niet uitdrukkelijk overwogen dat en waarom het (de tot bewijs gebezigde onderdelen) van de verklaringen van [betrokkene 1], in afwijking van de verdediging, wel betrouwbaar acht, maar dat ligt wel besloten in het bestreden arrest. Daaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat die onderdelen steun vinden in de andere gebezigde bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat het hof op grond daarvan van oordeel is dat die onderdelen (voldoende) betrouwbaar zijn. Daarmee is, gelet op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, in voldoende mate voldaan aan de in art. 359, tweede lid, Sv neergelegde motiveringsplicht, zodat het middel faalt.
15.
Het vijfde middel klaagt erover dat het hof de zaak heeft verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde een aantal getuigen te horen en hen bepaalde, door het hof specifiek aangegeven vragen te stellen, maar vervolgens niet heeft gemotiveerd waarom het, ondanks het uitblijven van antwoorden op die vragen dan wel de voor verdachte ontlastende antwoorden op die vragen, tot een bewezenverklaring en veroordeling is gekomen. Dat zou onbegrijpelijk zijn nu het hof die antwoorden kennelijk van belang achtte voor de waarheidsvinding.
16.
Het middel stuit af op de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het ook zonder antwoorden op de gestelde vragen en ondanks het feit dat sommige getuigen voor verdachte ontlastende verklaringen hebben afgelegd, het tenlastegelegde bewezen kon worden gelet op het overige beschikbare bewijsmateriaal. Kennelijk heeft het daarbij geen betekenis gehecht aan die ontlastende verklaringen en wel waarde gehecht aan het belastende materiaal. Dat stond het hof vrij en tot een nadere motivering was het niet gehouden.
17.
Met uitzondering van het vierde middel, kunnen de voorgestelde middelen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
18.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest waarvan beroep en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, ten einde opnieuw recht te doen op basis van het bestaande hoger beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG