ABRvS, 02-02-2011, nr. 201007858/1/M1
ECLI:NL:RVS:2011:BP2780
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-02-2011
- Zaaknummer
201007858/1/M1
- LJN
BP2780
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP2780, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het college besloten over te gaan tot het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen die leiden tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van het transportbedrijf van [appellante] aan de [locatie] te Meteren.
Partij(en)
201007858/1/M1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Meteren, gemeente Geldermalsen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het college besloten over te gaan tot het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen die leiden tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van het transportbedrijf van [appellante] aan de [locatie] te Meteren.
Bij besluit van 7 juli 2010, verzonden op 8 juli 2010, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.C. Laureij en M. Kun, beide werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[appellante] heeft aan de [locatie] te Meteren een transportbedrijf gevestigd. Sinds 2007 ervaren omwonenden klachten betreffende licht- en geluidhinder, het wassen en schoonspuiten van vrachtwagens, het parkeren van vrachtwagens in de groenzone buiten het bedrijfsterrein en het niet respecteren van de zondagsrust. Na diverse gesprekken met alle betrokkenen, heeft het college besloten over te gaan tot het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen die leiden tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.
2.2.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3 kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien:
- a.
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
- b.
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
- c.
de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
- d.
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, wordt in de beschikking tot toepassing van bestuursdwang een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
2.3.
[appellante] betoogt dat aan het bestreden besluit formele gebreken kleven. Hiertoe voert [appellante] aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Het bestreden besluit houdt derhalve geen volledige heroverweging in. [appellante] voert voorts aan dat in het bestreden besluit zowel de termijn waarbinnen de overtreding beëindigd dient te zijn als de maatregelen die genomen dienen te worden om de overtreding te beëindigen, ontbreken.
2.3.1.
Het college stelt dat na diverse gesprekken met [appellante] is gebleken dat zij weigert mee te werken aan een oplossing. Volgens het college is, gezien de omstandigheden, beëindiging van de bedrijfsactiviteiten het laatste redmiddel om de klachten van omwonenden weg te nemen. Dit in aanmerking genomen, heeft het college geoordeeld dat het bezwaarschrift geen inhoudelijk bezwaar betrof en dat het derhalve kennelijk ongegrond was. Het college heeft vanwege de genoemde omstandigheden besloten dat het stellen van een termijn en het voorschrijven van de te treffen maatregelen overbodig zouden zijn.
2.3.2.
De Afdeling overweegt dat van 'kennelijk ongegrond' zijn van het bezwaar in de zin van artikel 7:3 van de Awb slechts sprake kan zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds volgt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
In het bezwaarschrift stelt [appellante] dat de bedrijfsactiviteiten zeer gering zijn, de wasactiviteiten gestopt zijn, geluid- en lichthinder tot het minimum beperkt zijn en zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de vertrek- en aankomsttijden. Verder wordt gesteld dat er serieus wordt gekeken naar de mogelijkheden om de bedrijfsactiviteiten te verhuizen naar een betaalbare locatie en wordt verzocht meer tijd te geven. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Het college had aldus niet kunnen afzien van het horen van [appellante]. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, en artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
Het betoog slaagt.
2.3.3.
Indien een aanzegging van bestuursdwang ziet op beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, zoals hier het geval is, dient in de aanzegging een termijn te worden gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kan voorkomen door zelf tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten over te gaan. In het onderhavige geval ontbreken in het bestreden besluit een omschrijving van de door [appellante] te nemen maatregelen evenals een termijn die is afgestemd op de maatregelen om beëindiging van de bedrijfsactiviteiten door het college te voorkomen. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met artikel 5:24, vierde lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
2.3.4.
De door het college gestelde omstandigheid dat gedurende enige jaren klachten door omwonenden worden geuit over de inrichting, noch de omstandigheid dat [appellante] na vele gesprekken met het college niet voornemens lijkt mee te werken aan een oplossing, rechtvaardigen uitzonderingen op de hoofdregels van de artikelen 7:2 en 5:24 van de Awb.
2.4.
Het beroep is gegrond. Gezien bovenstaande aan het bestreden besluit klevende gebreken, dient dit besluit in zijn geheel te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.5.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen van 7 juli 2010, kenmerk ROM/10.013235;
- III.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 459,50 (zegge: vierhonderdnegenenvijftig euro en vijftig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- IV.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
159-688.