HR, 03-07-2018, nr. 17/00485
ECLI:NL:HR:2018:1081
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-07-2018
- Zaaknummer
17/00485
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1081, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:477
ECLI:NL:PHR:2018:477, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1081
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0287
Uitspraak 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar raadsvrouw, art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv. Op gronden vermeld in de CAG is het middel terecht voorgesteld. CAG: Bij de gedingstukken bevinden zich een stelbrief van de raadvrouw aan de strafgriffie van het Hof alsmede een brief van het ressortsparket inhoudende dat niet is onderkend dat de raadsvrouw zich had gesteld en dat zij om die reden niet is opgeroepen voor de behandeling van de zitting in h.b. In cassatie moet het ervoor worden gehouden dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 17/00485
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2016, nummer 22/003311-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 tot en met 3.5 is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
Conclusie 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te zenden is gegrond. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het arrest van het hof te vernietigen.
Nr. 17/00485 Zitting: 22 mei 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 oktober 2016 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Namens de verdachte heeft mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. N.J.H. Lina, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag en aldaar blijkens een daarop geplaatst stempel ingekomen op 13 april 2016, die de mededeling inhoudt dat zij de verdachte in hoger beroep als raadsvrouwe bijstaat. De strafgriffie van het hof Den Haag heeft op 13 april 2016 schriftelijk aan mr. N.J.H. Lina een ontvangstbevestiging verzonden van voornoemde brief.
3.2. Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep voor de terechtzitting van 31 oktober 2016. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. N.J.H. Lina is gezonden.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2016 is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen en heeft het hof verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Vervolgens heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 416 lid 2 Sv.
3.4. Bij de stukken bevindt zich ook een brief van het ressortsparket Den Haag, gedateerd 21 februari 2017, inhoudende:
“Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van het cassatieberoep in de zaak met bovenvermeld kenmerk vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Verdachte [verdachte] is op 6 april 2016 in de zaak met parketnummer 10-254886-15 door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld. Tegen deze uitspraak is op 7 april 2016 namens verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit appel is zoals gebruikelijk automatisch ingelezen in het elektronische zaakssyteem van het ressortsparket (Nias) waarbij het rolnummer 22-001708-16 aan deze zaak is gekoppeld. Om nog onbekend gebleven redenen is het appel op dezelfde dag vervolgens als zijnde ingetrokken weer afgeboekt.
Op 13 april 2016 ontving het ressortsparket een brief van mr. Lina die zich als raadsvrouw voor verdachte stelde. Deze stelbrief is in Nias aangetekend en opgeborgen in een correspondentiemap onder het rolnummer 22-001708-16.
Op 18 juli 2016 is de strafzaak vervolgens opnieuw in Nias ingelezen en heeft het systeem een nieuw rolnummer aangemaakt, te weten 22-003311-16. Noch uit Nias noch uit het zaakssysteem van het arrondissementsparket (GPS) kon tot nu toe worden herleid hoe deze tweede inschrijving in het systeem heeft kunnen plaatsvinden.
Het papieren strafdossier is op 21 juli 2017 door de ressortsparket van de rechtbank ontvangen. Op 28 juli 2016 is het dossier administratief verwerkt en op compleetheid gecontroleerd. Hierbij is ook in de correspondentiemap gekeken voor eventuele stelbrieven en overige verzoeken. Aangezien echter alleen onder rolnummer 22-003311-16 is gecheckt, is de stelbrief van mr. Lina onopgemerkt gebleven.
Aangezien er dus geen advocaat werd geregistreerd in de strafzaak, is de dagvaarding alleen aan verdachte verzonden en niet ook aan zijn raadsvrouw. Verdachte is op 31 oktober 2016 door het gerechtshof bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Naar aanleiding van een mail van de raadsvrouw van 19 januari 2017 is de hierboven omschreven omissie aan het licht gekomen.
Samenvattend moet er dus worden geconstateerd dat in de onderhavige strafzaak tegen verdachte [verdachte] niet is onderkend dat mr Lina zich als raadsvrouw had gesteld en dat zij om die reden niet is opgeroepen voor de behandeling van de zitting in hoger beroep van 31 oktober 2016, op welke zitting de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.
Dit schrijven wordt gevoegd in het dossier dat door de griffier van het hof naar de Hoge Raad zal worden gezonden, met een afschrift aan mr. Lina.
Hoogachtend,
De Advocaat-generaal
(...)”
3.5. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, moet het er in cassatie voor worden gehouden dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is volgens de Hoge Raad van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG