Hof Amsterdam, 21-01-2020, nr. 200.266.419/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:173
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
200.266.419/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:173, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑01‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Bewind en mentorschap. In hoger beroep is alleen de persoon van de bewindvoerder en mentor in geschil. Het (instellen van het) bewind en mentorschap zelf staat niet ter discussie. Verzoekers kunnen niet in hun hoger beroep worden ontvangen. De uitbreiding van het begrip belanghebbende van artikel 798 lid 2 Rv is slechts van toepassing op de instelling of opheffing van bewind en mentorschap. Evenmin kunnen verzoekers worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.266.419/01
Zaaknummers rechtbank: 7824910 EB VERZ 19-8244 en 7824914 EB VERZ 19-8245
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2020 inzake
1. [verzoeker sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [verzoeker sub 1] ,
2. [verzoeker sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [verzoeker sub 2] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. N. Groen te Almere.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [rechthebbende] (verder te noemen: de rechthebbende);
- de heer [X] , de geregistreerd partner van de rechthebbende;
- de heer [Y] van Beaufin Bewindvoering Bewindvoering & Budgetbeheer, de bewindvoerder van de rechthebbende en de partner (verder te noemen: de bewindvoerder);
- mevrouw [Z] van Mentorschap [Z] , de mentor van de rechthebbende en de partner (verder te noemen: de mentor).
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 juni 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Verzoekers zijn op 20 september 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 juni 2019.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen: een brief van de zijde van verzoekers van 26 november 2019 met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling, die enkel als onderwerp had de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verzoekers, heeft op 9 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoeker sub 1] , bijgestaan door mr. Groen;
- [verzoeker sub 2] , bijgestaan door mr. Groen;
- de bewindvoerder;
- de mentor.
De rechthebbende en diens partner zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
3. De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1928 te [geboorteplaats] . De rechthebbende is op 19 juli 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [X] (hierna: de partner).
3.2
De rechthebbende is de oom van verzoekers.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – op verzoek van [M] , werkzaam bij Puur Zuid – over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van BeauFin B.V. t.h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer tot bewindvoerder. Tevens heeft de kantonrechter ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [Z] h.o.d.n. Mentorschap [Z] tot mentor. Daarnaast heeft de kantonrechter bepaald dat de rechthebbende op een later tijdstip zal worden gehoord.
4.2
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind worden gesteld wegens zijn lichamelijke / geestelijke toestand;
II. alsook een mentorschap in te stellen ten behoeve van de rechthebbende;
III. met benoeming van appellanten tot bewindvoerders van de rechthebbende;
IV. met benoeming van [O] , woonachtig te [woonplaats] , tot mentor;
V. dan wel een zodanig andere beslissing te nemen als het hof in goede gemoede juist acht.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof dient (ambtshalve) de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] te beoordelen.
5.2
Verzoekers stellen ontvankelijk te zijn in hun hoger beroep en hebben daartoe tijdens de mondelinge behandeling van 9 december 2019 onder meer het volgende aangevoerd. Hun belangen worden rechtstreeks geraakt door deze zaak. Verzoekers kennen de wensen van de betrokkene en deze wensen komen in het gedrang met een onafhankelijke bewindvoerder en mentor. Ook dient mee te wegen dat verzoekers behoren tot de kring van personen die om de instelling van het bewind en mentorschap kunnen verzoeken. Nu zij in het geheel niet in de procedure in eerste aanleg zijn gekend, moeten zij in hoger beroep wel worden ontvangen.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan, in afwijking van artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), krachtens artikel 806 lid 1 Rv van een beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden en door andere belanghebbenden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene, wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Op grond van de materiële bepalingen uit Boek 1 BW (curatele, artikel 1:379 BW; onderbewindstelling, artikel 1:432 BW; mentorschap, artikel 1:451 BW) valt deze kring nog uit te breiden met grootouders en kleinkinderen (als zijnde bloedverwanten in de rechte lijn), ooms en tantes, neven en nichten (als zijnde bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad), het openbaar ministerie en, in voorkomende gevallen, de voogd, mentor, curator of bewindvoerder van betrokkene of de instelling waar hij verzorgd wordt.
5.4
Nu de geregistreerde partner van de betrokkene weliswaar nog in leven is, maar zelf ook onder bewind staat en een mentor heeft, dient naar het oordeel van het hof te worden gekeken of in relatie tot het verzoek in hoger beroep sprake is van de uitgebreide kring van belanghebbenden.
Gelet op de wetsgeschiedenis op dit punt, is het hof van oordeel dat de uitbreiding van het begrip belanghebbende van artikel 798 lid 2 Rv slechts van toepassing is op de instelling of opheffing van bewind en mentorschap (vgl. conclusie Advocaat-Generaal, ECLI:NL:PHR: 2002:AD4932; gevolgd in Hoge Raad 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002: AD4932). Nu in deze hoger beroepsprocedure alleen de persoon van de bewindvoerder en mentor in geschil is en het (instellen van het) bewind en mentorschap zelf niet ter discussie staat, kan de onderhavige procedure niet worden gerekend tot de ‘zaken van onderbewindstelling of mentorschap’ als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv.
Evenmin kunnen verzoekers worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De benoeming van de persoon van de bewindvoerder en mentor heeft niet rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van verzoekers. De door verzoekers aangevoerde omstandigheden dat zij op de hoogte zijn van de wensen van de betrokkene, dat zij in eerste aanleg in de procedure hadden moeten worden gekend en behoren tot de kring van personen die om de instelling van het bewind en mentorschap kunnen verzoeken, leiden niet tot een ander oordeel. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de benoemde mentor als de bewindvoerder aangegeven de samenwerking met de familie van betrokkene van belang te achten en hen zo nodig om advies te zullen vragen.
Dit alles brengt mee dat verzoekers niet in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
verklaart [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. G.W. Brands-Bottema en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 21 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.