Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 8.24 Specifieke uitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2022, Stb. 2022, 117 (uitgifte: 22-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Onze Minister kent jaarlijks uiterlijk in september aan de contactgemeente een specifieke uitkering toe voor de activiteiten die de colleges van burgemeester en wethouders in de regio verrichten op grond van artikel 8.22 en artikel 8.23, eerste lid. Deze uitkering heeft betrekking op het daarop volgende kalenderjaar en blijft binnen de grenzen van de middelen die de begrotingswetgever beschikbaar heeft gesteld.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het berekenen en betalen van de uitkering, bedoeld in het eerste lid. De berekening geschiedt in elk geval aan de hand van het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau en met de etnische achtergrond van die inwoners. Bij de berekening van een deel van de uitkering kunnen de volwassen inwoners van gemeenten die op grond van een andere regeling reeds een vergoeding voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten ontvangen, buiten beschouwing worden gelaten. Onze Minister hanteert het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio dat blijkt uit de gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek op verzoek van Onze Minister daarover verstrekt.
3.
De contactgemeente draagt er zorg voor dat de colleges van burgemeester en wethouders in de regio gebruik kunnen maken van de instrumenten die met behulp van de uitkering zijn verwezenlijkt.
4.
Indien het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het bepaalde bij of krachtens dit artikel, met uitzondering van het vierde lid, en de artikelen 8.22, 8.23, en 8.25 niet nakomt, kan Onze Minister de uitkering geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten. Onze Minister gaat pas na overleg met het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente over tot gehele of gedeeltelijke inhouding. Onze Minister kan de uitkering opnieuw toekennen indien de reden voor inhouding of opschorting is vervallen.
5.
Onze Minister kan de uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien niet uit de informatie die is verstrekt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met de artikelen 8.22 tot en met 8.25, eerste lid.