HR, 17-04-2012, nr. 11/05187 H
ECLI:NL:HR:2012:BW2972
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
11/05187 H
- LJN
BW2972
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BW2972, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvrage niet-ontvankelijk.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/05187 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 6 juni 2008, nummer 09/621079-07, ingediend door C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de aanvrager ter zake van 1. "overtreding van art. 6.1.1 en 12.1 Bouwverordening voor de gem. Den Haag" en 2. "overtreding van art. 7.1.1 en 12.1 Bouwverordening voor de gem. Den Haag" veroordeeld tot een geldboete van € 2.400,- subsidiair 48 dagen hechtenis (ten aanzien van feit 1) en tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis (ten aanzien van feit 2).
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1.
Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvrage wordt het volgende aangevoerd. De vader van de aanvrager, die eveneens door de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage was veroordeeld ter zake van de onder 1 genoemde feiten, is bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 januari 2010 vrijgesproken. De veroordelingen door de Kantonrechter van de aanvrager en zijn vader waren gebaseerd op een proces-verbaal van 17 januari 2006, opgesteld door medewerkers van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Gemeente Den Haag. Het Gerechtshof heeft bepaald dat in dat proces-verbaal genoemde personen nader door de politie gehoord moesten worden. Op grond van de uitkomsten van dat onderzoek heeft het Gerechtshof in het hoger beroep van de vader van de aanvrager het tenlastegelegde niet bewezen geacht. Die feiten en omstandigheden zijn onverenigbaar met de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, aldus de aanvrage.
3.3.
De omstandigheid dat het Gerechtshof heeft geoordeeld dat niet bewezen is dat de vader van de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en daarvan moet worden vrijgesproken, kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid van feitelijke aard als hiervoor in 3.1. bedoeld. Ook overigens zijn geen door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde feiten of omstandigheden aangevoerd die in de zaak van de aanvrager het ernstig vermoeden zouden kunnen wekken dat hij van het hem tenlastegelegde zou zijn vrijgesproken.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 april 2012.