Nr. 11.002208, Stcrt. 5 oktober 2011/17689.
HR, 08-02-2013, nr. 12/00917
ECLI:NL:HR:2013:BY2638
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2013
- Zaaknummer
12/00917
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY2638
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY2638, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY2638
ECLI:NL:PHR:2013:BY2638, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY2638
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Onteigening. Voorschot op schadeloosstelling. Art. 54i lid 4 Ow; gehoudenheid rechter een som als zekerheid te bepalen voor de voldoening van de verschuldigde schadeloosstelling. Hoge Raad doet zelf de zaak af.
8 februari 2013
Eerste Kamer
12/00917
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. W.J. Bosma,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA,
zetelende te Ridderkerk,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en het Waterschap.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 392535/HA ZA 11-2198 van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2012.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen het Waterschap is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten de in de conclusie bedoelde zekerheid te bepalen. Voorts strekt de conclusie ertoe dat de Hoge Raad zal bepalen dat het Waterschap voor een bedrag van € 919,-- zekerheid zal stellen voor de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling door dit bedrag te storten op de derdengeldrekening van een door [eiser] aan te wijzen notaris.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij Koninklijk Besluit van 19 september 2011 is krachtens art. 62 Ow onder meer ter onteigening aangewezen een gedeelte groot 0.10.92 ha van het aan [eiser] toebehorende perceel kadastraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie [A], nummer [001].
(ii) Het Waterschap heeft gevorderd bij vervroeging de onteigening van genoemd perceelsgedeelte uit te spreken, met bepaling van een som als zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling alsmede van de wijze waarop de zekerheidstelling zal plaatsvinden. Het Waterschap heeft daarbij aan [eiser] een schadeloosstelling aangeboden van € 9.190,--.
(iii) [Eiser] heeft zich ten aanzien van de verzochte onteigening gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft het aanbod met betrekking tot de schadeloos-stelling verworpen.
(iv) De rechtbank heeft bij vonnis van 18 januari 2012 de vervroegde onteigening uitgesproken en op de voet van art. 54i Ow het voorschot op de schadeloosstelling bepaald op 90% van het door het Waterschap aangeboden bedrag van € 9.190,--, zijnde € 8.271,--. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen zekerheid zal bepalen nu [eiser] geen zekerheid heeft verlangd. (rov. 4.8)
3.2 Het middel, dat klaagt dat de rechtbank in rov. 4.8 heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, slaagt.
De rechtbank heeft miskend dat art. 54i lid 4 Ow imperatief is geformuleerd. Het artikel houdt, voor zover thans van belang, in dat de rechtbank voor de onteigende partij een som als zekerheid bepaalt voor de voldoening van de verschuldigde schadeloosstelling. Mede gelet op de wetsgeschiedenis van dit artikel, waarin wordt vermeld dat zekerheidstelling op constitutionele gronden niet kan worden beperkt tot de gevallen waarin de onteigende partij daarom verzoekt (Kamerstukken II 1970/71, 10 590, nr. 5, blz. 18), heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij geen zekerheid zal bepalen nu [eiser] daarom niet heeft verzocht.
3.3 Het bestreden vonnis dient derhalve te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de hiervoor bedoelde zekerheid te bepalen. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door alsnog een som als zekerheid te bepalen. Ingevolge art. 54i lid 4 Ow wordt die som ingeval daaromtrent tussen partijen geen overeenstemming is bereikt, bepaald op tenminste het bedrag dat is aangeboden, verminderd met het voorschot. De Hoge Raad zal de som bepalen op € 919,-- (€ 9.190,-- minus € 8.271,--).
3.4 De Hoge Raad ziet aanleiding met betrekking tot de kosten te beslissen als hierna vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2012, doch uitsluitend voor zover daarin niet de hiervoor in 3.3 bedoelde zekerheid is bepaald;
bepaalt dat het Waterschap voor een bedrag van € 919,-- zekerheid zal stellen voor de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling door dit bedrag te storten op de derdengeldrekening van een door [eiser] aan te wijzen notaris;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.
Conclusie 02‑11‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/00917
Mr. F.F. Langemeijer
- 2.
november 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Waterschap Hollandse Delta
In deze zaak gaat het over de zekerheidstelling bij vervroegde onteigening (art. 54i Ow).
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij Koninklijk Besluit van 19 september 20111. is ten name van het Waterschap een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie [A] nr. [001], ter grootte van 00.10.92 ha, ter onteigening aangewezen. Het onteigeningsbesluit is genomen op grond van artikel 62 Ow, ten behoeve van de versterking van een bepaald gedeelte van de Oostmolendijk met bijkomende werken in de gemeente Ridderkerk. In het Koninklijk Besluit is [eiser], thans eiser tot cassatie, aangewezen als eigenaar van de onroerende zaak.
1.2.
Bij inleidende dagvaarding van 13 december 2011 heeft het Waterschap samengevat gevorderd dat de rechtbank te Rotterdam de (vervroegde) onteigening zal uitspreken, met bepaling van een som als zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling en van de wijze waarop de zekerheidstelling zal plaatsvinden2., en dat de rechtbank het bedrag van de schadeloosstelling zal vaststellen3.. Het Waterschap heeft [eiser] als schadeloosstelling € 9.190,- aangeboden, vermeerderd met een vergoeding van eventuele belastingschade en een bijdrage in de kosten van bijstand door deskundigen. [Eiser] heeft zich ten aanzien van de gevorderde (vervroegde) onteigening aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd en de hem aangeboden schadeloosstelling verworpen.
1.3.
Bij vonnis van 18 januari 2012 heeft de rechtbank ten behoeve en ten name van het Waterschap de vervroegde onteigening uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank drie deskundigen benoemd ter begroting van de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling. Het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] is overeenkomstig artikel 54i lid 2 Ow bepaald op 90% van het door het Waterschap aangeboden bedrag, zijnde € 8.271,-. De rechtbank heeft geen zekerheidstelling bepaald, blijkens de slotzin van rov. 4.8 omdat [eiser] geen zekerheid heeft verzocht voor de voldoening van het verschil tussen het aanbod en het voorschot. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
1.4.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig beroep in cassatie ingesteld4.. Tegen het Waterschap is in cassatie verstek verleend. Namens [eiser] is het beroep schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank in rov. 4.8 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat geen zekerheidstelling zal worden bepaald nu [eiser] geen zekerheid heeft verlangd voor de voldoening van het verschil tussen het aanbod en het voorschot. Onder verwijzing naar HR 23 december 2011 (LJN: BU4934), NJ 2012/22, stelt hij dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 54i lid 4 Ow ongeclausuleerd imperatief is geformuleerd. Zekerheidstelling mag slechts achterwege blijven indien de onteigende partij door middel van een ondubbelzinnige wilsverklaring afstand heeft gedaan van zijn recht op zekerheidstelling. Die situatie is hier niet aan de orde.
2.2.
Deze rechtsklacht slaagt. De rechtbank heeft miskend dat artikel 54i lid 4 Ow imperatief is geformuleerd. Ingevolge dit artikel bepaalt de rechtbank voor de onteigende partij een som als zekerheid voor de voldoening van de verschuldigde schadeloosstelling. Deze som wordt, indien niet blijkt dat overeenstemming is bereikt, bepaald op ten minste het bedrag dat is aangeboden, verminderd met het voorschot. Mede gelet op de wetsgeschiedenis van dit artikel, waarin staat dat zekerheidstelling op constitutionele gronden niet kan worden beperkt tot de gevallen waarin de onteigende partij daarom verzoekt, heeft de rechtbank ten onrechte geen zekerheidstelling bepaald op de grond dat [eiser] geen zekerheid heeft verzocht5.. Weliswaar kan de onteigende partij afstand doen van haar wettelijk toekomende recht op zekerheidstelling, maar daarvoor is een ondubbelzinnige wilsverklaring van de rechthebbende vereist6.. De enkele omstandigheid dat de onteigende partij niet uitdrukkelijk om zekerheidstelling heeft verzocht, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Daarbij komt, in het onderhavige geval, dat het Waterschap zelf heeft verzocht dat de rechtbank een som zal bepalen als zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling en de wijze waarop zekerheidstelling zal plaatsvinden, zodat er voor [eiser] ook geen aanleiding bestond een eigen verzoek tot zekerheidstelling te formuleren.
2.3.
De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen, door de som van de zekerheidstelling te bepalen op het verschil tussen het aanbod (€ 9.190,-) en het voorschot (€ 8.271,-), dus op € 919,-.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten de hiervoor bedoelde zekerheid te bepalen. Voorts strekt deze conclusie ertoe dat de Hoge Raad zal bepalen dat het Waterschap voor een bedrag van € 919,- zekerheid zal stellen voor de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling door dit bedrag te storten op de derdengeldrekening van een door [eiser] aan te wijzen notaris.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2012
Inleidende dagvaarding blz. 9. De rechtbank heeft in haar weergave van de vordering van het Waterschap (rov. 2.2) niet opgenomen dat het Waterschap ook verzocht om de bepaling van een som als zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling alsmede van de wijze waarop zekerheidstelling zal plaatsvinden.
De vordering van het Waterschap betrof aanvankelijk ook een achttal andere gedaagden. Bij akte vermindering van eis is de vordering tegen deze gedaagden ingetrokken omdat met hen alsnog overeenstemming is bereikt.
Zie art. 54l in samenhang met art. 52 lid 2 en art. 53 Ow.
Vgl. MvA, Kamerstukken II 1970/1971, 10 590, nr. 5, blz. 18.
Vgl. HR 23 december 2011 (LJN: BU4934), NJ 2012/22, rov. 3.3.