Rb. Rotterdam, 10-01-2007, nr. 201562 / HA ZA 03-1973
ECLI:NL:RBROT:2007:AZ6550
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-01-2007
- Zaaknummer
201562 / HA ZA 03-1973
- LJN
AZ6550
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:AZ6550, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑01‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2468, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Hevige regenval. Schade door wateroverlast. Aansprakelijkheid Hoogheemraadschap.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 201562 / HA ZA 03-1973
Uitspraak: 10 januari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
- tegen -
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaten mrs. V.H. Affourtit en L.C. Dufour te Amsterdam.
Eiser blijft hierna aangeduid als "[eiser]". Gedaagde blijft hierna aangeduid als "het Hoogheemraadschap".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
tussenvonnis van deze rechtbank van 24 mei 2006 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
akte van 21 juni 2006 van [eiser];
- -
antwoordakte van 19 juli 2006 van het Hoogheemraadschap;
- -
nadere akte van 13 september 2006 van [eiser];
- -
akte van 11 oktober 2006 van het Hoogheemraadschap, met een productie.
2. De verdere beoordeling
2.1
[eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad.
2.2
In deze procedure staat de zorgplicht van het Hoogheemraadschap ten aanzien van het handhaven van de in de relevante peilbesluiten aangegeven waterstanden centraal. Ingevolge artikel 16 lid 1 Wet op de waterhuishouding draagt het Hoogheemraadschap er zorg voor dat de in de peilbesluiten aangegeven waterstanden zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Van onrechtmatig handelen van het Hoogheemraadschap kan sprake zijn indien, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en zijn beperkte middelen, het Hoogheemraadschap beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Daarbij is van belang dat van het Hoogheemraadschap mag worden verwacht dat het op binnenkomende klachten over het waterpeil adequaat reageert door naar aanleiding daarvan een onderzoek in te stellen en, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. Aan het Hoogheemraadschap komt bij het uitvoeren van zijn taken een zekere beleidsvrijheid toe.
2.3
[eiser] draagt de bewijslast van de feiten waaruit zou voortvloeien dat het Hoogheemraadschap jegens hem de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen bij voornoemd tussenvonnis onder 5.2 en 5.3.
2.4
[eiser] is in de gelegenheid gesteld bij akte zijn stellingen deugdelijk (nader) onderbouwd te preciseren. [eiser] diende daarbij allereerst de exacte ligging aan te geven van de percelen waar schade is opgetreden. Vervolgens diende [eiser] ten aanzien van elk afzonderlijk perceel en ten aanzien van elk afzonderlijk punt van kritiek aan het adres van het Hoogheemraadschap, nauwkeurig en gespecificeerd aan te geven welk concreet verwijt hij het Hoogheemraadschap maakt, welke concrete feiten en omstandigheden hij aan dat verwijt ten grondslag legt, welke van die feiten en omstandigheden hij wil bewijzen én op welke wijze hij dat bewijs wil leveren. Bovendien diende hij het causale verband tussen de verweten gedraging(en) en de gestelde schade aan te geven. Daarbij diende [eiser] voorts concreet aan te geven wanneer, in welke mate en op welke locatie(s) van het perceel / de percelen schade is opgetreden, welk peil werd gehanteerd op het moment van het ontstaan van de schade en welke maatregelen het Hoogheemraadschap had moeten treffen om die schade te voorkomen.
Voorts diende [eiser] deugdelijk onderbouwd aan te geven welke watergangen onvoldoende waren onderhouden en wanneer en op welke wijze hij het Hoogheemraadschap op de hoogte heeft gesteld van de dreigende schade.
2.5
[eiser] is tevens in de gelegenheid gesteld bij akte het in januari 2006 bij gelegenheid van de (schriftelijke) pleidooien aangekondigde TNO-rapport in het geding te brengen. Voorts heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld alsnog een deugdelijk onderbouwde en gespecificeerde schadeopstelling in het geding te brengen. Daarbij heeft de rechtbank [eiser] erop gewezen dat het door hem overgelegde schaderapport van CED Nomex als verzekeringnemer [de verzekerde] vermeldt (en niet de naam van eiser: [eiser]). Tevens heeft de rechtbank [eiser] erop gewezen dat (ook) uit het overgelegde rapport niet blijkt waar de percelen van [eiser] zijn gelegen en waar en in hoeverre hij schade als gevolg van de wateroverlast heeft geleden.
2.6
Bij akte van 21 juni 2006 heeft [eiser] slechts namen en adressen opgegeven van drie getuigen die hij wenst te doen horen. Nadat het Hoogheemraadschap bij antwoordakte heeft uiteengezet op welke punten [eiser] niet had voldaan aan hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 24 mei 2006 onder 5.2 en 5.3 had aangegeven, heeft [eiser] de rechtbank toestemming verzocht om alsnog een nadere akte te nemen. Die toestemming is verleend. Bij nadere akte van 13 september 2006 heeft [eiser] de eerder door hem aan het Hoogheemraadschap gemaakte verwijten herhaald.
2.7
Omtrent het TNO-rapport deelt [eiser] bij nadere akte van 13 september 2006 het volgende mede:
"Overigens is bij TNO navraag gedaan omtrent het rapport en ook is TNO verzocht een rapportage op te maken. TNO is echter eerst met een ander waterschap bezig en zodra die opdracht afgerond is zal TNO deze zaak gaan onderzoeken. Thans kan dan ook nog geen rapport worden overgelegd. Het is wel de bedoeling om een rapport door TNO op te laten maken."
Deze stellingen van [eiser] zijn tegenstrijdig met hetgeen [eiser] bij gelegenheid van het schriftelijke pleidooi van 11 januari 2006 nog had gesteld, namelijk onder meer (op pagina's 2, 4 en 5):
"Gelijk al eerder aangekondigd hebben eisers inmiddels TNO verzocht een deskundigenrapport uit te brengen terzake van de verwijten welke eisers het Hoogheemraadschap van Schieland maken. TNO heeft echter nog steeds zijn rapportage niet afgeleverd zodat eisers nog steeds niet in staat zijn om dat rapport in het geding te brengen. Eisers moge Uw Rechtbank dan ook verzoeken de zaak verder aan te houden in afwachting van het betreffende rapport.
(…)
TNO stelt ook een onderzoek in naar de situatie rondom het bedrijf van [eiser] te [woonplaats]. De verwijten welke [eiser] het Hoogheemraadschap maakt zijn:
(…)
Naar deze verwijten stelt TNO thans een onderzoek in en ook [eiser] biedt aan het betreffende rapport over te leggen."
2.8
De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat [eiser] de rechtbank ten tijde van het pleidooi onjuist heeft voorgelicht. Immers, [eiser] heeft medegedeeld dat TNO op zijn verzoek een onderzoek had ingesteld naar de door hem aan het Hoogheem-raadschap gemaakte verwijten, maar dat TNO "nog steeds" zijn rapportage niet had afgeleverd, om welke redenen [eiser] verdere aanhouding van de zaak wenste. Uit de nadere akte van 13 september 2006 van [eiser] blijkt echter dat TNO tot die datum nog geen onderzoek had verricht. Om deze reden en gelet op het door het Hoogheem-raadschap gemaakte bezwaar tegen (verdere) vertraging van deze procedure (pleitnotities schriftelijk pleidooi, tweede termijn, onder 3) en het bepaalde in artikel 20 Rv, zal de rechtbank er niet toe overgaan in dit stadium van de procedure nog een deskundigenonderzoek te gelasten naar de gegrondheid van de verwijten die [eiser] het Hoogheemraadschap maakt.
2.9
De rechtbank moet voorts constateren dat [eiser] nog immer de exacte ligging van de percelen waar schade is opgetreden niet heeft aangegeven. Bij nadere akte onder 1 stelt [eiser] slechts dat zijn percelen liggen in de polders Binnenwegsepolder, Eendragtspolder, Wilde Veenen en Zuidplaspolder. Die informatie was reeds bekend. Van [eiser] mocht echter worden verlangd dat hij de exacte ligging van de percelen waar schade zou zijn opgetreden, kenbaar zou maken. Op het belang daarvan had het Hoogheemraadschap reeds bij conclusie van dupliek onder 3 gewezen. Niettemin heeft [eiser] de relevante informatie bij gelegenheid van het pleidooi niet verstrekt en nog steeds niet nadat de rechtbank daar bij tussenvonnis van 24 mei 2006 onder 5.2 nog eens uitdrukkelijk om had verzocht, en [eiser] in verband daarmee in de gelegenheid had gesteld eerst een akte en vervolgens nog een nadere akte te nemen. Weliswaar stelt [eiser] bij nadere akte onder 5 dat hij nog een duidelijke tekening waarop zijn percelen in de polders zichtbaar zijn, zal overleggen, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank acht geen grond aanwezig om [eiser] daartoe nog in de gelegenheid te stellen.
2.10
De rechtbank moet tevens constateren dat [eiser] evenmin duidelijkheid heeft verschaft omtrent de onjuiste (?) tenaamstelling van het door hem overgelegde schaderapport van CED Nomex.
2.11
Ten overvloede zal de rechtbank kort ingaan op de door [eiser] bij nadere akte aan het adres van het Hoogheemraadschap geformuleerde verwijten.
2.12
[eiser] stelt dat er te weinig is voorbemalen. Het Hoogheemraadschap heeft die stelling gemotiveerd betwist en gesteld dat er voor hem bovendien rechtens geen verplichting bestond om voor te bemalen. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er voor het Hoogheemraadschap met betrekking tot de voor [eiser] relevante watergangen een verplichting bestond om (meer) voor te bemalen (dan het Hoogheemraadschap feitelijk heeft gedaan). [eiser] heeft zijn algemene stelling dat het Hoogheemraadschap onvoldoende heeft voorbemalen onvoldoende onderbouwd.
2.13
[eiser] stelt dat op een verkeerd moment onderhoud is gepleegd aan de watergangen. De rechtbank neemt aan dat dit verwijt van [eiser] betrekking heeft op de Zuidplaspolder. Het Hoogheemraadschap heeft gesteld dat er voorafgaand aan de schadeperiode alleen maar werkzaamheden zijn uitgevoerd in de Zuidplaspolder. [eiser] heeft die stelling niet betwist. Uit louter de niet onderbouwde stelling van [eiser] dat het in september statistisch gezien veel regent, kan niet worden afgeleid dat het Hoogheemraadschap jegens [eiser] onzorgvuldig handelde door in september 2001 in de Zuidplaspolder tijdelijk het zomerpeil te hanteren om een maaiboot in staat te stellen ter plaatse onderhoudswerkzaamheden te verrichten.
2.14
[eiser] stelt dat er te weinig pompcapaciteit voorhanden is geweest. [eiser] heeft die stelling onvoldoende onderbouwd.
2.15
[eiser] stelt dat veel te laat extra pompen zijn ingezet. [eiser] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er voor het Hoogheemraadschap een verplichting bestond om ten tijde van het optreden van de overlast meer directe inzetbare extra pompen beschikbaar te hebben.
2.16
[eiser] stelt dat structureel in de polders alle bij het Hoogheemraadschap in onderhoud zijnde sloten achterstand hadden voor wat betreft dat onderhoud. [eiser] heeft deze stelling onvoldoende geconcretiseerd. Van het Hoogheemraadschap kan niet worden verwacht dat zij in reactie op een dergelijke algemene stelling ten aanzien van alle bij haar in onderhoud zijnde sloten informatie verschaft omtrent het gepleegde onderhoud.
2.17
[eiser] stelt dat hij diverse telefonische contacten met het Hoogheemraadschap heeft gehad. Ook deze stelling heeft [eiser] onvoldoende geconcretiseerd. [eiser] heeft omtrent de gestelde telefonische contacten geen verifieerbare informatie verstrekt. Zo heeft hij niet gesteld op (welke datum en) welk tijdstip met welke medewerker - of via welk telefoonnummer - van het Hoogheemraadschap hij heeft gesproken en wat de inhoud van het betreffende telefoongesprek was.
2.18
[eiser] heeft in twijfel getrokken of de door het Hoogheemraadschap verstrekte gegevens omtrent de in de relevante periode in september 2001 gevallen hoeveelheid neerslag (conclusie van antwoord onder 8 en productie 2) correct zijn. Op het eerste gezicht lijkt tegenstrijdig dat het Hoogheemraadschap neerslaggevens van de maand september 2001 bij gemaal De Kooi heeft overgelegd (productie 2 bij conclusie van antwoord) waaruit blijkt van een neerslag op woensdag 19 september 2001 van 2 mm en op donderdag 20 september 2001 van 78 mm, terwijl de door het Hoogheemraadschap beschreven weersomstandigheden (productie 4 bij conclusie van antwoord onder 2.1) eerder zouden doen vermoeden dat dit andersom zou zijn (op 19 september 2001: "zeer intensieve regen (10 mm per uur)" en op 20 september 2001: "over het algemeen droog"). Bij conclusie van dupliek onder 7 heeft het Hoogheemraadschap echter aangegeven dat de neerslaggegevens bij gemaal De Kooi iedere ochtend om 07.00 uur worden afgelezen en derhalve betrekking hebben op de daaraan voorafgaande 24 uur, hetgeen de vermeende discrepantie verklaart. Bij conclusie van dupliek onder 8 heeft het Hoogheemraadschap erop gewezen dat de neerslaggegevens van het KNMI, waaraan [eiser] refereert, het gemiddelde voor de hele regio Rotterdam zijn, terwijl binnen die regio sprake was van grote verschillen. Het Hoogheemraadschap heeft voorts aangevoerd dat in de schadeperiode het oog van de depressie boven Rotterdam lag en een draaiende beweging over het gebied maakte, zodat de bewolking boven het gebied van het Hoogheemraadschap bleef hangen, waardoor het daar bleef regenen. Nu [eiser] deze stellingen van het Hoogheemraadschap niet heeft weersproken, heeft hij niet voldoende gemotiveerd weersproken de stelling van het Hoogheemraadschap dat de in de relevante periode gevallen hoeveelheid neerslag zodanig uitzonderlijk was dat het hem niet kan worden verweten dat hij die hoeveelheid met de hem ter beschikking staande middelen niet overal probleemloos kon verwerken.
2.19
[eiser] zal niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs door getuigen of deskundigen. Hoewel [eiser] daartoe uitdrukkelijk is uitgenodigd, heeft hij geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan met betrekking tot enigerlei, in het licht van de gemotiveerde betwisting door het Hoogheemraadschap, voldoende gemotiveerd gehandhaafde stelling die, mits bewezen, tot toewijzing van enig deel van het gevorderde zou kunnen leiden.
2.20
De slotsom is dat de vordering van [eiser] bij gebreke van een voldoende onder-bouwing dient te worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
2.21
Het Hoogheemraadschap heeft aangevoerd dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de rechtbank bij de begroting van de kosten-veroor-deling behoort af te wijken van het liquidatietarief. Als bijzondere omstandigheden noemt het Hoogheemraadschap dat door [eiser] onjuiste mededelingen zijn gedaan en dat in deze procedure na drie jaren en zes door [eiser] genomen processtukken nog steeds niet duidelijk is waar de procedure om gaat. Hoewel kritiek mogelijk is op de wijze waarop [eiser] deze procedure heeft gevoerd, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding af te wijken van het liquidatietarief.
3. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap bepaald op € 193,00 aan vast recht en op € 1.808,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
- 1729.