Blijkens een ander stempel kwam dit schrijven op 25 maart 2008 binnen bij het parket Roermond. Na het inwerkingtreden van de onderdelen X en Y van de Wet stroomlijnen hoger beroep — waardoor de artt. 449 en 450 Sv werden gewijzigd — is het gezien de wetsgeschiedenis de vraag of elders dan ter griffie binnengekomen brieven nog meetellen. Zie Kamerstukken II, 2005–2006, 30320, nr. 3 (MvT), p. 53, 54. Ik meen dat die vraag hier kan blijven rusten.
HR, 22-12-2009, nr. 08/02015 B
ECLI:NL:HR:2009:BK0918
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
08/02015 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BK0918
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0918, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0918
ECLI:NL:PHR:2009:BK0918, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0918
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Beklag. Verbeurdverklaring. Gelet op de uit de art. 33 en 33a Sr volgende vereisten voor verbeurdverklaring en in aanmerking genomen hetgeen de klager in raadkamer heeft aangevoerd, is het oordeel van de Rb. dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren, niet zonder meer begrijpelijk.
22 december 2009
Strafkamer
nr. 08/02015 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 18 maart 2008, nummer RK 08/154, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren.
2.2. Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer houdt het volgende in:
"De klager voert aan - zakelijk weergegeven -:
Dat hij de Peugeot 206 met het kenteken [AA-00-BB] heeft ingeruild. Daarbij heeft hij alles nagekeken en alles klopte. De auto was drie weken eerder gekeurd door het RDW. Hij heeft de auto aan [betrokkene 1] verkocht voor € 10.000,-. De vrouw kreeg met de auto een ongeluk en bij de Peugeot-dealer bleek dat de auto gestolen was. Dit is iets wat alleen de dealer kan controleren. [Betrokkene 1] heeft een civiele procedure tegen hem gevoerd en hij heeft haar het aankoopbedrag terug moeten betalen. Klager is van mening dat hij derhalve recht heeft op teruggave van de auto, zodat hij de zaak op zijn eigen manier kan afhandelen en zijn schade kan beperken.
De officier van justitie verzet zich tegen de inwilliging van het klaagschrift. Zij acht het niet wenselijk een gestolen en omgekatte auto terug in het verkeer te brengen."
2.3. De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
"Het klaagschrift betreft een gestolen en "omgekatte" auto, die door de politie om die reden in beslag is genomen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat zich in deze zaak het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter - later oordelend - het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren, zodat het beklag ongegrond verklaard dient te worden."
2.4. Gelet op de uit de art. 33 en 33a Sr volgende vereisten voor verbeurdverklaring en in aanmerking genomen hetgeen de klager in raadkamer heeft aangevoerd, is het oordeel van de Rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de - later oordelende - strafrechter het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren, niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2009.
Conclusie 13‑10‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank te Roermond heeft bij beschikking van 18 maart 2008 het beklag van klager, strekkende tot teruggave van een onder een derde inbeslaggenomen auto, ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze beschikking is, afgaande op de akte van cassatie, namens klager op 10 april 2008 beroep in cassatie ingesteld.
3.
Namens klager heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
4.
Voorafgaand aan de bespreking van het eerste middel, maak ik enkele opmerkingen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
5.
De beschikking van de Rechtbank d.d.18 maart 2008 betreft een beschikking naar aanleiding van een door klager ingediend klaagschrift inhoudende een beklag over de inbeslagneming van een personenauto. Op grond van art. 552d Sv kan door klager tegen een dergelijke beschikking cassatie worden ingesteld binnen 14 dagen na betekening van de beschikking. Afgaande op de eerder genoemde akte van cassatie is op 10 april 2008 cassatie ingesteld. In het dossier tref ik geen akte van betekening van de beschikking aan, hetgeen in beginsel betekent dat het er in cassatie voor gehouden moet worden dat geen betekening heeft plaatsgevonden. Dat leidt dan weer tot de conclusie dat het cassatieberoep niet tardief is ingesteld.
6.
Ik merk daarbij op dat ik — hoewel de strenge koers die de Hoge Raad is gaan varen met betrekking tot art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer zich daartegen in een geval als het onderhavige wellicht niet zou verzetten — er vanaf heb gezien om onderzoek te doen naar de vraag of het procesdossier in dit opzicht wel compleet is. Voor een dergelijk onderzoek had ik aanleiding kunnen vinden in de schriftuur, waarin met onder meer een beroep op een akte van uitreiking wordt gesteld dat de onderhavige beschikking op 21 maart 2008 aan klager in persoon is betekend. Als deze datum juist zou blijken te zijn, lijkt de conclusie te moeten zijn dat het cassatieberoep zes dagen te laat is ingesteld. Bij de stukken bevindt zich evenwel — zoals in de schriftuur terecht wordt opgemerkt — een brief van de klager, welke kennelijk (gezien het op deze brief geplaatste stempel) op 2 april 2008 is ontvangen door de Gerechtelijke Diensten Roermond Centrale Balie (een loketfunctie van de griffies van de sectoren van de rechtbank).1. In deze brief schrijft klager: ‘graag doe ik bij deze beroep in cassatie’. Een dergelijke brief moet worden aangemerkt als een bijzondere volmacht in de zin van 450 sub b Sv.2. De omstandigheid dat in weerwil daarvan ter griffie het opmaken van een akte van cassatie enkele dagen later heeft plaats gevonden, mag niet strekken ten nadele van de verdachte.3.
7.
Ik meen derhalve dat het ervoor moet worden gehouden dat klager tijdig cassatieberoep heeft ingesteld.
8.
Een andere kwestie die de ontvankelijkheid van het beroep raakt, is de vraag of de klager belang heeft bij zijn beroep in cassatie. Het klaagschrift betreft een inbeslaggenomen auto. Uit aan mij verstrekte informatie door de Politie Limburg-Noord, onder meer in de vorm van een zogenaamde printscreen waarop bij de desbetreffende auto staat: ‘A34 ongeldig vanwege sloo 03-01-2008’, zou kunnen worden afgeleid dat de auto waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, inmiddels is gesloopt. Uit het dossier blijkt echter niet dat sprake is van vernietiging op basis van art. 117 Sv na verkregen machtiging van het openbaar ministerie. Telefonisch navraag bij het parket Roermond leverde daarover geen informatie op. In cassatie kan er derhalve niet van uitgegaan worden dat het beklag inmiddels op voet van art. 134 lid 2 sub c Sv jo. art. 117 Sv is geëindigd, hetgeen betekent dat klager nog steeds belang heeft bij het door hem ingestelde cassatieberoep.
9.
Dan kom ik nu toe aan de bespreking van het middel. In het middel wordt geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter— later oordelend— het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren. Volgens de steller van het middel is dit oordeel onbegrijpelijk.
10.
Het klaagschrift van klager betrof een gestolen en omgekatte auto die door klager, die autohandelaar van beroep is, was verkregen door omruiling tegen een andere auto en die hij vervolgens heeft verkocht aan [betrokkene 1], onder wie de auto, blijkens de kennisgeving van inbeslagneming, in beslag is genomen. In het klaagschrift stelt de klager dat hij de civiele procedure tussen hem en [betrokkene 1] heeft verloren en dat hij het bedrag waarvoor [betrokkene 1] bij hem de auto heeft gekocht, aan haar heeft terugbetaald. Klager stelt dat hij de auto te goeder trouw heeft verkregen en nu opdraait voor alle schade.
11.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2008 blijkt dat klager aldaar het volgende heeft aangevoerd.
‘Dat hij de Peugeot 206 met het kenteken [AA-00-BB] heeft ingeruild. Daarbij heeft hij alles nagekeken en alles klopte. De auto was drie weken eerder gekeurd door het RDW. Hij heeft de auto aan [betrokkene 1] verkocht voor € 10.000,--. De vrouw kreeg met de auto een ongeluk en bij de Peugeot-dealer bleek dat de auto gestolen was. Dit is iets wat alleen de dealer kan controleren. [betrokkene 1] heeft een civiele procedure tegen hem gevoerd en hij heeft haar het aankoopbedrag terug moeten betalen. Klager is van mening dat hij derhalve recht heeft op teruggave van de auto, zodat hij de zaak op zijn eigen manier kan afhandelen en zijn schade kan beperken.’
In het proces-verbaal is voorts nog de volgende passage betreffende de officier van Justitie opgenomen.
‘De officier van justitie verzet zich tegen de inwilliging van het klaagschrift. Zij acht het niet wenselijk een gestolen en omgekatte auto terug in het verkeer te brengen.’
12.
De Rechtbank heeft in haar beschikking het volgende overwogen.
‘Het klaagschrift betreft een gestolen en ‘omgekatte’auto, die door de politie om die reden in beslag is genomen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat zich in deze zaak het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter —later oordelend— het inbeslaggenomene zal verbeurdverklaren, zodat het beklag ongegrond verklaard dient te worden.’
13.
Met de steller van het middel acht ik deze redengeving zonder nadere motivering niet begrijpelijk. In de eerste plaats is mij niet duidelijk waarop de Rechtbank baseert dat er een later oordelende strafrechter zal zijn. De OvJ heeft bij de behandeling van het klaagschrift niet gesteld dat er een strafvervolging zal worden ingesteld tegen klager of tegen [betrokkene 1], terwijl zulks ook niet uit de stukken blijkt die aan de Hoge Raad zijn toegezonden. De door klager gestelde gang van zaken maakt een dergelijke strafvervolging ook niet direct aannemelijk. Daar komt bij — en vooral daarop slaat de steller van het middel aan — dat als klager of [betrokkene 1] wel vervolgd zou worden wegens opzet- of schuldheling, het juist niet goed voorstelbaar is dat de betrokken auto dan verbeurd zal worden verklaard. De eventuele veroordeling impliceert dan immers dat de dader niet te goeder trouw was, zodat de auto hem of haar niet is gaan toebehoren. En dat laatste is, het in casu niet toepasselijk lijkende art. 33 lid 2 Sr daargelaten, nu juist een voorwaarde voor verbeurdverklaring. Dat is ook logisch, want gestolen auto's horen in beginsel teruggegeven te worden aan de oorspronkelijke eigenaar.
14.
Ik heb mij nog afgevraagd of de beschikking van de Rechtbank, gelet op het standpunt dat de OvJ bij de behandeling in raadkamer innam, niet zo moet worden begrepen dat de Rechtbank daarin in hoogst ongelukkige bewoordingen tot uitdrukking heeft gebracht dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de inbeslaggenomen auto bij afzonderlijke beschikking zal worden onttrokken aan het verkeer. De vraag daarbij is of een dergelijke verbeterde lezing vanuit een gezichtspunt van eerlijke gedingvoering redelijk is ten opzichte van klager, die daarop wellicht niet bedacht had hoeven zijn.
15.
Ik meen dat voor een verbeterde lezing onvoldoende reden is nu het niet zo is dat het oordeel van de Rechtbank daardoor wél begrijpelijk wordt. Het enkele feit dat een auto gestolen is en omgekat, maakt mijns inziens niet dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Dergelijke auto's moeten in beginsel terug naar de rechtmatige eigenaar. Ik wijs er daarbij op dat in de schriftuur wordt gesteld dat het enige gebrek aan de auto is dat daarin een onjuist chassisnummer is aangebracht en dat ‘dit gebrek [kan] worden gecorrigeerd door de RDW middels verstrekking van een nieuw chassisnummer en kenteken, waarna de auto zonder bezwaar weer in het verkeer kan worden teruggebracht’. Of dat juist is, moet door de feitenrechter worden beoordeeld.
16.
Het middel slaagt
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2009
Ik zie daarbij niet over het hoofd dat de brief niet beantwoordt aan de bijzondere eisen die art. 450 lid 3 Sv thans — na het inwerkingtreden van de Wet stroomlijnen hoger beroep — stelt. Deze bijzondere eisen gelden mijns inziens alleen in situaties waarin art. 408a Sv van toepassing is.
Hoge Raad 23 juni 1982, NJ 1988, 352.