Einde inhoudsopgave
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 73
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2018
- Bronpublicatie:
26-07-2017, Stb. 2017, 317 (uitgifte: 17-08-2017, kamerstukken: 34588)
- Inwerkingtreding
01-05-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2018, Stb. 2018, 119 (uitgifte: 26-04-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Staatsrecht / Grondrechten
Informatierecht / ICT-recht
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
De diensten zijn bevoegd tot het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door de desbetreffende dienst te behartigen belangen, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel.
2.
De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is slechts toegestaan, indien Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van een dienst daarvoor toestemming heeft verleend. Het hoofd van een dienst kan aan hem ondergeschikte ambtenaren bij schriftelijk besluit aanwijzen die de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, namens hem verlenen. Onze betrokken Minister wordt een afschrift van het besluit, bedoeld in de tweede volzin, gezonden.
3.
Bij het bevorderen of treffen van een maatregel wordt slechts die maatregel bevorderd of getroffen, die gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de bedreiging van de door een dienst te beschermen belangen, voor de betrokkene het minste nadeel oplevert. Artikel 26, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Het bevorderen of treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid kan bij een instructie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, worden opgedragen aan een natuurlijke persoon als bedoeld in dat artikel.
5.
In het geval dat het bevorderen of treffen van maatregelen wordt opgedragen aan een medewerker van de dienst, is artikel 41, vierde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder ‘de natuurlijke persoon’ of ‘persoon’ in de desbetreffende artikelleden wordt verstaan: de medewerker van de dienst die wordt belast met de feitelijke uitvoering van de in het eerste lid bedoelde handelingen.