Rb. Arnhem, 11-04-2007, nr. 140572
ECLI:NL:RBARN:2007:BA5534
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
11-04-2007
- Zaaknummer
140572
- LJN
BA5534
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BA5534, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 11‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Eiser vordert dat de rechtbank gedaagden veroordeelt tot afgifte van alle correspondentie tussen eiser in schriftelijke vorm en/of op gegevensdragers betreffende de litigieuze beoordeling en de gevolgen daarvan, bestaande uit brieven, faxen en e-mailberichten, gespreksverslagen en aantekekeningen, met alle daarbij behorende of gevoegde documenten, bestanden en bijlagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hij licht deze vordering aldus toe dat hij afschriften vordert van het volledige dossier, inclusief telefoonnotities, besprekingsverslagen en urenstaten. Hij baseert de vordering op art. 843 Rv juncto 7:412 BW.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140572 / HA ZA 06-816
Vonnis van 11 april 2007 in de hoofdzaak en in het incident
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident ex art. 843a Rv,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde] ADVOCATEN,
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident ex art. 843a Rv,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. R. Kossen te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 27 december 2006
- -
de akte van [eiser] van 24 januari 2007
- -
de akte van [eiser] van 7 maart 2007
- -
de antwoordakte van [gedaagde] c.s. van 21 maart 2007.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling in het incident ex art. 843a Rv
2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt tot afgifte aan [eiser], binnen twee dagen na betekening aan [gedaagde] c.s. van het vonnis, van alle correspondentie tussen [gedaagde sub 1] in schriftelijke vorm en/of op gegevensdragers betreffende de litigieuze beoordeling en de gevolgen daarvan, bestaande uit brieven, faxen en e-mailberichten, gespreksverslagen en aantekeningen, met alle daarbij behorende of gevoegde documenten, bestanden en bijlagen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.2.
[eiser] licht deze vordering aldus toe dat hij afschriften vordert van het volledige dossier, inclusief telefoonnotities, besprekingsverslagen en urenstaten. Hij baseert de vordering op art. 843a Rv j° 7:412 BW. Hij stelt een rechtmatig belang te hebben bij de gevorderde documenten. Aldus kan hij aantonen dat hij met [gedaagde sub 1] rond 9 juli 2001 heeft afgesproken dat deze hem zou bijstaan in het BZ-geschil. Zonder deze documenten zal hij in bewijsnood komen.
2.3.
[gedaagde] c.s. voeren een aantal verweren. Een daarvan is dat het vorderen van afgifte van een geheel dossier te weinig gespecificeerd is om te kunnen vallen binnen de wettelijke formulering “bepaalde bescheiden” in art. 843a lid 1 Rv.
2.4.
Dit verweer slaagt. Op grond van art. 843a lid 1 Rv kan, kort gezegd, degene die daarbij een rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is van degene die deze bescheiden onder zich heeft. Het vorderen van afgifte van (kopieën van) een geheel dossier is echter te ruim om voor toewijzing op grond van dit artikel in aanmerking te komen. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
3. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
3.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 27 december 2006 in het Huis-geschil alle beslissingen genomen, maar dat geschil nog niet in een dictum afgedaan. Zij heeft in het BZ-geschil aan [eiser] twee bewijsopdrachten gegeven. [eiser] heeft in zijn akte van 24 januari 2007 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissingen van de rechtbank en heeft verzocht tussentijds hoger beroep te mogen instellen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, voor zover het het BZ-geschil betreft en de zaak naar de rol verwezen, voor zover het het Huis-geschil betreft, opdat [gedaagde] c.s. zich daarover zouden kunnen uitlaten.
3.2.
[eiser] heeft in de akte van 24 januari 2007 verder verzocht om een deskundige te benoemen.
3.3.
Nadat [eiser] kennis had genomen van de afwijzing van zijn verzoek tussentijds te mogen appelleren, voor zover het het BZ-geschil betreft, heeft hij zijn verzoek om tussentijds te appelleren en om een deskundige te benoemen ingetrokken. Verder heeft hij aangegeven af te zien van het horen van getuigen. Hoewel niet met zoveel woorden uitgesproken, blijkt uit de proceshouding van [eiser] dat hij de eerste instantie op zo kort mogelijke termijn wil beëindigen en de twee geschillen in hoger beroep aan het hof wil voorleggen.
3.4.
In het Huis-geschil heeft de rechtbank beslist in r.ov. 4.13 van het tussenvonnis van 27 december 2006 dat Van Dijk geen beroepsfout heeft begaan en dat de vordering, voor zover tegen hem (en dus ook tegen de maatschap) gericht, zal worden afgewezen.
3.5.
Omdat [eiser] heeft afgezien van bewijslevering, is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] een beroepsfout heeft begaan. De vordering, voor zover tegen [gedaagde sub 1] (en de maatschap) gericht, zal worden afgewezen.
3.6.
De rechtbank heeft in r.ov. 4.19 van het tussenvonnis van 27 december 2006 onder meer overwogen dat [gedaagde sub 3] weliswaar een beroepsfout heeft gemaakt door niet binnen twee weken na 15 februari 2002 een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen bij de Minister van Buitenlandse Zaken, maar dat deze beroepsfout niet heeft geleid tot schade bij [eiser]. Deze conclusie zou alleen anders luiden, als [gedaagde sub 3] kosten voor de voorlopige voorzieningenprocedure bij [eiser] in rekening zou hebben gebracht. [gedaagde] c.s. hebben in hun antwoordakte gesteld, dat aan [eiser] geen kosten in rekening zijn gebracht voor de voorlopige voorzieningenprocedure. [eiser] heeft daarop nog niet kunnen reageren. Uit zijn processuele houding leidt de rechtbank af, dat hij daaraan in deze fase geen behoefte heeft. De rechtbank stelt daarom vast dat aan [eiser] geen kosten voor de voorlopige voorzieningenprocedure in rekening zijn gebracht en dat [eiser] dus geen schade heeft geleden door de beroepsfout van [gedaagde sub 3]. De vordering, voor zover gericht tegen [gedaagde sub 3] (en de maatschap) zal ook worden afgewezen.
3.7.
Al het voorgaande betekent dat de vorderingen in de hoofdzaak zullen worden afgewezen.
De proceskosten
3.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de hoofdzaak en in het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden begroot op:
- -
vast recht EUR 4.667,00
- -
salaris procureur 5.000,00 (2,5 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 9.667,00
4. De beslissing
De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst de vordering af
In de hoofdzaak
4.2.
wijst de vorderingen af,
In het incident en in de hoofdzaak
4.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op EUR 9.667,00,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.