Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2009
- Bronpublicatie:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 2009/31/EG)
- Inwerkingtreding
25-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 2009/31/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Milieurecht / Afval
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 (3), is de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen.
- (2)
In het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, vastgesteld bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 (4) wordt het probleem van de klimaatverandering een prioritair actieterrein genoemd. In dit programma wordt erkend dat de Gemeenschap zich ertoe heeft vastgelegd haar emissie van broeikasgassen in de periode 2008–2012 met 8 % terug te dringen ten opzichte van de niveaus 1990 en dat, op langere termijn, de wereldwijde emissie van broeikasgassen met ongeveer 70 % moet worden verminderd ten opzichte van de niveaus van 1990.
- (3)
In de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 met de titel ‘De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius — Het beleid tot 2020 en daarna’ wordt beklemtoond dat in de context van een geplande wereldwijde vermindering van de broeikasgasemissies met 50 % tegen 2050 een vermindering met 30 % in de ontwikkelde wereld tegen 2020 vereist is, wat moet oplopen tot 60–80 % in 2050, dat deze vermindering in technologisch opzicht haalbaar is en dat de baten veel groter zijn dan de kosten, maar dat, om dit te bereiken, alle matigingsopties open moeten blijven.
- (4)
Afvang en opslag van kooldioxide (Carbon Capture and Storage — CCS) is een overbruggingstechnologie die zal bijdragen om de klimaatverandering te matigen. De techniek bestaat erin dat het door industriële installaties uitgestoten kooldioxide (CO2) wordt opgevangen, wordt getransporteerd naar een opslaglocatie en daar ten slotte wordt geïnjecteerd in een geschikte ondergrondse geologische formatie met het oog op opslag voor onbeperkte duur. Deze technologie mag niet leiden tot uitbreiding van het aantal energiecentrales dat met fossiele brandstof wordt gestookt. De ontwikkeling ervan mag niet leiden tot minder inspanningen ter ondersteuning van energiebesparend beleid van hernieuwbare energie en andere veilige en duurzame, CO2-uitstootbeperkende technologieën, zowel wat betreft onderzoek als financiën.
- (5)
Uit de eerste ramingen die werden gemaakt met het oog op een effectbeoordeling van de richtlijn, waarnaar verwezen wordt in de effectbeoordeling van de Commissie, blijkt dat tegen 2020 zeven miljoen ton en tegen 2030 tot 160 miljoen ton CO2 zou kunnen worden opgeslagen, ervan uitgaande dat de broeikasgasemissies tegen 2020 met 20 % dalen en CCS particuliere, nationale en communautaire steun krijgt en een milieuveilige technologie blijkt te zijn. De in 2030 vermeden CO2-emissies zouden ongeveer 15 % van de in de Unie verplichte reducties kunnen vertegenwoordigen.
- (6)
Het tweede Europese klimaatveranderingsprogramma, dat is vastgesteld bij de mededeling van de Commissie van 9 februari 2005 met de titel ‘Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering’ om het toekomstige klimaatbeleid in de Gemeenschap voor te bereiden en te onderzoeken, heeft een werkgroep ‘Afvangen en geologisch opslaan van koolstof’ opgericht. Het was de taak van de werkgroep om zich dieper te buigen over CCS als één van de middelen om klimaatverandering tegen te gaan. De werkgroep heeft een gedetailleerd verslag over regelgevingskwesties opgesteld dat in juni 2006 is gepubliceerd. Daarin werd de noodzaak onderstreept van ontwikkeling van zowel een beleids- als een regelgevingskader voor CCS en werd de Commissie met klem verzocht verder onderzoek op dit gebied te verrichten.
- (7)
In haar mededeling van 10 januari 2007 genaamd ‘Duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen — Naar bijna-nulemissie bij de verbranding van steenkool vanaf 2020’ heeft de Commissie gememoreerd aan de noodzaak van een regelgevingskader, gebaseerd op een geïntegreerde risico-evaluatie over het gevaar van CO2-lekken, inclusief eisen voor de locatieselectie met het oog op een minimalisering van het lekkagerisico, monitorings- en rapporteringsregelingen om de opslag te controleren en adequate remediëring voor het geval er schade optreedt. In de mededeling werd een relevant actieplan voor de Commissie geschetst voor het jaar 2007, dat de uitwerking omvatte van een degelijk beheerskader voor CCS, inclusief werkzaamheden op het gebied van het regelgevingskader, een stimuleringskader en ondersteuningsprogramma's, alsmede externe elementen, bijvoorbeeld technologische samenwerking met belangrijke landen op het gebied van CCS.
- (8)
Ook op de Europese Raad van maart 2007 werden de lidstaten en de Commissie ertoe aangespoord om te werken aan een versterking van onderzoek en ontwikkeling op dit gebied en aan de uitwerking van het vereiste technische, economische en regelgevingskader teneinde de bestaande wettelijke belemmeringen voor CCS weg te werken en een milieuvriendelijke CCS tot ontwikkeling te brengen voor nieuwe elektriciteitscentrales op basis van fossiele brandstoffen, zo mogelijk vanaf 2020.
- (9)
De Europese Raad van maart 2008 heeft erop gewezen dat met het voorstellen van een regelgevingskader voor CCS wordt beoogd ervoor te zorgen dat deze nieuwe technologie op een vanuit milieuoogpunt veilige manier zou worden toegepast.
- (10)
De Europese Raad van juni 2008 heeft de Commissie opgeroepen om zo spoedig mogelijk te komen met een mechanisme om de investeringen door de lidstaten en de particuliere sector te stimuleren zodat uiterlijk in 2015 tot een 12-tal CCS-demonstratiecentrales gebouwd en operationeel zijn.
- (11)
Voor elk onderdeel van CCS, met name het afvangen, vervoeren en opslaan van CO2 zijn proefprojecten uitgevoerd op een schaal die kleiner is dan vereist voor de industriële toepassing ervan. Deze onderdelen moeten nog in een volledig CCS-proces worden opgenomen, de technologische kosten moeten worden teruggedrongen en er moet meer wetenschappelijke kennis worden vergaard. Daarom is het belangrijk dat de Gemeenschap zich zo spoedig mogelijk begint in te zetten voor CCS-demonstratie in een geïntegreerd beleidskader, met inbegrip van met name een juridisch kader voor de milieuveilige toepassing van CO2-opslag, stimulansen, in het bijzonder met het oog op verder onderzoek en nieuwe ontwikkeling, inspanningen in de vorm van demonstratieprojecten en maatregelen met het oog op de bewustmaking van het publiek.
- (12)
Op internationaal niveau zijn juridische belemmeringen voor de opslag van CO2 in geologische formaties onder de zeebodem weggewerkt door de vaststelling van kaders voor het risicobeheer, in het raam van het Protocol van Londen van 1996 bij het Verdrag van 1972 ter voorkoming van verontreiniging van de zee door het storten van afval en andere stoffen (Protocol van Londen van 1996) en in dat van het Verdrag ter bescherming van het zeemilieu in het Noordoost-Atlantisch gebied (OSPAR-verdrag).
- (13)
In 2006 hebben de verdragsluitende partijen bij het Protocol van Londen van 1996 amendementen aangenomen op dit protocol. Krachtens deze amendementen wordt de opslag in geologische formaties onder de zeebodem van CO2-stromen afkomstig van CO2-afvangprocessen toegestaan en gereguleerd.
- (14)
De verdragsluitende partijen bij het OSPAR-verdrag hebben in 2007 amendementen op de bijlagen bij dat verdrag aangenomen teneinde de opslag van CO2 in geologische formaties onder de zeebodem toe te staan, alsmede een besluit om de milieuveilige opslag van CO2-stromen in geologische formaties te waarborgen en OSPAR-richtsnoeren voor risico-evaluatie en -beheer voor dergelijke activiteiten. Zij hebben ook een besluit aangenomen tot verbod van opslag van CO2 in de zeewaterkolom en op de zeebodem, aangezien dit negatieve effecten kan hebben.
- (15)
Op het niveau van de Gemeenschap bestaan er al enkele wetgevingsinstrumenten om bepaalde milieurisico's van CCS, met name met betrekking tot de opslag en het transport van CO2, te beheren, die waar mogelijk moeten worden gebruikt.
- (16)
Ten aanzien van bepaalde industriële activiteiten is Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (5) het gepaste instrument voor de regeling van de risico's van CO2-afvang voor het milieu en de volksgezondheid; zij moet bijgevolg bij onder die richtlijn vallende installaties worden toegepast op het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag.
- (17)
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (6) moet worden toegepast op het afvangen en transporteren van CO2-stromen met het oog op geologische opslag. De richtlijn moet ook van toepassing zijn op opslaglocaties overeenkomstig de onderhavige richtlijn.
- (18)
Deze richtlijn moet gelden voor de geologische opslag van CO2 binnen het grondgebied van de lidstaten, in hun exclusieve economische zones en op hun continentaal plat. De richtlijn mag niet gelden voor projecten met een totale geplande opslagcapaciteit van minder dan 100 kt met het oog op onderzoek, ontwikkeling of testen van nieuwe producten en procedés. Deze drempel lijkt ook passend voor andere relevante communautaire wetgeving. De opslag van CO2 in opslagcomplexen die vallen buiten het territoriale bereik van deze richtlijn en de opslag van CO2 in de waterkolom mogen niet toegestaan zijn.
- (19)
De lidstaten moeten het recht behouden om de gebieden op hun grondgebied te bepalen waarbinnen opslaglocaties mogen worden geselecteerd. Dit houdt ook in dat de lidstaten op delen of op hun gehele grondgebied opslag kunnen weigeren, of voorrang kunnen geven aan andere vormen van gebruik van de ondergrond, zoals exploratie, productie en opslag van koolwaterstoffen of geothermisch gebruik van waterhoudende grondlagen. De lidstaten moeten zich in dit verband met name terdege beraden op andere energiegerelateerde mogelijkheden voor het gebruik van mogelijke opslaglocaties, met inbegrip van mogelijkheden die strategisch zijn voor de zekerheid van de energievoorziening van de lidstaten of voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. De selectie van geschikte opslaglocaties is cruciaal om te waarborgen dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft. De lidstaten moeten bij de selectie van opslaglocaties zo objectief en doeltreffend mogelijk rekening houden met hun geologische kenmerken, zoals seismische activiteit. Een site mag daarom uitsluitend als opslaglocatie worden geselecteerd als er geen belangrijk lekkagerisico bestaat en, in ieder geval, als er naar alle waarschijnlijkheid geen belangrijke risico's optreden voor het milieu en de volksgezondheid. Potentiële opslagcomplexen moeten daarom worden gekarakteriseerd en geëvalueerd overeenkomstig specifieke eisen.
- (20)
Verbeterde terugwinning van koolwaterstof (EHR) heeft betrekking op de terugwinning van koolwaterstoffen, bovenop die welke op natuurlijke wijze worden gewonnen door waterinjectie of op andere wijze. EHR valt als zodanig niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn. Indien EHR echter wordt gecombineerd met de geologische opslag van CO2, moeten de bepalingen van deze richtlijn met het oog op de milieuveilige opslag van CO2 toepassing vinden. In dat geval zijn de bepalingen van deze richtlijn over lekkage niet bedoeld voor toepassing op uit oppervlakte-installaties afkomstige hoeveelheden CO2 die niet groter zijn dan nodig is in het gebruikelijke procedé voor winning van koolwaterstoffen en die geen aantasting vormen van de veiligheid van de geologische opslag of het omringende milieu. Een dergelijke uitstoot valt onder de opname van opslaglocaties in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Gemeenschap (7), waarin wordt bepaald dat emissierechten worden ingeleverd voor emissies ingevolge lekkage.
- (21)
De lidstaten moeten de milieu-informatie over de geologische opslag van CO2 openbaar maken, in overeenstemming met de geldende communautaire wetgeving.
- (22)
Lidstaten die voornemens zijn geologische opslag van CO2 op hun grondgebied toe te staan, moeten een raming maken van de op hun grondgebied beschikbare opslagcapaciteit. De Commissie dient een uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen deze lidstaten te organiseren, in het kader van de informatie-uitwisseling waarin deze richtlijn voorziet.
- (23)
De lidstaten moeten bepalen in welke gevallen er exploratie vereist is om de gegevens die nodig zijn voor de locatieselectie te verzamelen. Exploratie, dat wil zeggen activiteiten die in de ondergrond binnendringen, moet aan een vergunningsplicht onderworpen zijn. De lidstaten zijn niet verplicht toelatingscriteria vast te stellen voor procedures tot het verlenen van exploratievergunningen; wanneer zij dat wel doen, moeten zij er minstens over waken dat de procedures voor het verlenen van exploratievergunningen open staan voor alle entiteiten die over de nodige capaciteiten beschikken. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de vergunningen worden verleend op basis van objectieve, bekendgemaakte en niet-discriminerende criteria. Teneinde exploratie-investeringen aan te moedigen en te beschermen, moeten exploratievergunningen worden uitgereikt voor een gebied met beperkt volume en voor een beperkte tijd, tijd waarbinnen de houder van de vergunning over het exclusieve recht beschikt om het potentiële CO2-opslagcomplex te exploreren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gedurende deze periode geen conflicterend gebruik van het complex is toegestaan. Indien er binnen een redelijke termijn geen activiteiten worden verricht, moeten de lidstaten erop toezien dat de exploratievergunning wordt ingetrokken en aan andere entiteiten kan worden verleend.
- (24)
Opslaglocaties mogen niet worden geëxploiteerd zonder een opslagvergunning. De opslagvergunning moet het belangrijkste instrument zijn om te waarborgen dat aan de wezenlijke eisen van deze richtlijn wordt voldaan en dat de geologische opslag derhalve op een voor het milieu veilige wijze plaatsvindt. Bij de verlening van opslagvergunningen dient de houder van de exploratievergunning, die doorgaans aanzienlijke investeringen heeft moeten doen, voorrang te genieten boven mededingers.
- (25)
In de eerste periode van de toepassing van deze richtlijn moeten, om in de gehele Gemeenschap een consistente toepassing van deze richtlijn te waarborgen, alle aanvragen voor opslagvergunningen na ontvangst ter beschikking worden gesteld aan de Commissie. De ontwerp-opslagvergunningen moeten worden overgemaakt aan de Commissie zodat die binnen een tijdsbestek van vier maanden na ontvangst advies kan uitbrengen over die ontwerp-vergunningen. Bij hun besluitvorming over het al dan niet verlenen van een vergunning moeten de nationale autoriteiten rekening houden met het advies van de Commissie en wanneer zij daarvan afwijken moeten zij hun besluit motiveren. Evaluatie op communautair niveau moet ook ertoe bijdragen het vertrouwen van het publiek in CCS te versterken.
- (26)
De bevoegde autoriteit moet de opslagvergunning evalueren en ze waar nodig bijwerken of intrekken, onder meer wanneer zij in kennis wordt gesteld van lekkages of significante onregelmatigheden, wanneer uit de door de exploitant ingediende verslagen of de uitgevoerde inspecties blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of wanneer zij op de hoogte wordt gebracht van andere inbreuken van de exploitant op de vergunningsvoorwaarden. Na intrekking van een vergunning moet de bevoegde autoriteit hetzij een nieuwe vergunning uitreiken, hetzij de opslaglocatie afsluiten. Ondertussen moet de bevoegde autoriteit de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie overnemen, met inbegrip van de specifieke wettelijke verplichtingen. De bevoegde autoriteit recupereert alle gemaakte kosten van de vorige exploitant.
- (27)
Het is noodzakelijk om bepaalde eisen met betrekking tot de samenstelling van de CO2-stroom op te leggen die consistent zijn met het voornaamste doel van geologische opslag, namelijk CO2-emissies uit de atmosfeer te halen, en waarbij wordt uitgegaan van de risico's die verontreiniging kan meebrengen voor de veiligheid en beveiliging van het transport- en opslagnetwerk en voor het milieu en de volksgezondheid. Te dien einde moet de samenstelling van de CO2-stroom worden geverifieerd voordat het CO2 wordt geïnjecteerd en opgeslagen. De samenstelling van de CO2-stroom is het gevolg van de procedés in de afvanginstallaties. Als gevolg van de opneming van afvanginstallaties in Richtlijn 85/337/EEG moet een milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd tijdens de procedure voor de afvangvergunning. De opneming van afvanginstallaties in Richtlijn 2008/1/EG waarborgt verder dat de beste technieken ter verbetering van de samenstelling van de CO2-stroom worden vastgesteld en toegepast. Bovendien aanvaardt en injecteert de exploitant van de opslaglocatie, in overeenstemming met onderhavige richtlijn, enkel CO2-stromen indien een analyse is gemaakt van de samenstelling, met inbegrip van bijtende stoffen, van de stromen en een risicobeoordeling is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de verontreinigingsniveaus van de CO2-stroom in overeenstemming zijn met de in deze richtlijn bedoelde samenstellingscriteria.
- (28)
Monitoring is essentieel om na te gaan of geïnjecteerd CO2 zich gedraagt zoals verwacht, of er geen migratie of lekkage optreedt en of een bepaald waargenomen lekkage-incident eventueel schadelijk is voor het milieu en de volksgezondheid. De lidstaten moeten er derhalve over waken dat de exploitant tijdens de exploitatiefase het opslagcomplex en de injectiefaciliteiten monitort op basis van een monitoringsplan dat is uitgewerkt overeenkomstig specifieke monitoringseisen. Dit plan moet worden ingediend bij en goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. In het geval van geologische opslag onder de zeebodem, moet de monitoring verder worden aangepast aan de specifieke voorwaarden voor het beheer van CCS in het mariene milieu.
- (29)
De exploitant moet bij de bevoegde autoriteit verslag uitbrengen over onder meer de resultaten van de monitoring, en dit ten minste jaarlijks. Bovendien moeten de lidstaten een systeem van inspecties opzetten om te waarborgen dat de opslaglocatie wordt geëxploiteerd overeenkomstig de eisen van deze richtlijn.
- (30)
Er moeten maatregelen worden genomen in verband met de aansprakelijkheid bij schade aan de omgeving van de opslaglocatie en het klimaat ten gevolge van het falen van de insluiting voor onbeperkte duur van CO2. Aansprakelijkheid voor milieuschade (schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, het water en de bodem) wordt gereguleerd bij Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (8), die moet worden toegepast bij de exploitatie van opslaglocaties overeenkomstig deze richtlijn. De aansprakelijkheid voor klimaatschade ten gevolge van lekkages wordt gereguleerd door de opname van opslaglocaties in Richtlijn 2003/87/EG, krachtens welk emissiehandelsrechten moeten worden afgestaan voor alle emissies ten gevolge van lekkage. Bovendien moet bij deze richtlijn de verplichting voor de exploitant van de opslaglocatie worden ingevoerd om corrigerende maatregelen te nemen in het geval van lekkages of significante onregelmatigheden, dit op basis van een plan voor corrigerende maatregelen dat wordt ingediend bij en moet worden goedgekeurd door de bevoegde nationale autoriteit. Wanneer de exploitant nalaat de vereiste corrigerende maatregelen te treffen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit die de desbetreffende kosten verhaalt op de exploitant.
- (31)
Een opslaglocatie moet worden afgesloten als aan de in de vergunning neergelegde relevante voorwaarden is voldaan, op verzoek van de exploitant na instemming van de bevoegde autoriteit of wanneer de bevoegde autoriteit daartoe besluit na intrekking van de opslagvergunning.
- (32)
Nadat een opslaglocatie is afgesloten blijft de exploitant verantwoordelijk voor het onderhoud, de monitoring en controle, de rapportering en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van deze richtlijn, op basis van een plan voor de periode na afsluiting dat moet worden ingediend bij en goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, alsmede voor alle daaruit voorvloeiende verplichtingen overeenkomstig andere relevante communautaire wetgeving, totdat de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit.
- (33)
De verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie, inclusief specifieke wettelijke verplichtingen, moet worden overgedragen aan de bevoegde autoriteit indien en wanneer alle beschikbare informatie aantoont dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten zal blijven. In dat verband moet de exploitant bij de bevoegde autoriteit een verslag ter goedkeuring van de overdracht indienen. In de eerste periode van de toepassing van deze richtlijn moeten, om in de gehele Gemeenschap een consistente toepassing van deze richtlijn te waarborgen, alle verslagen na ontvangst ter beschikking worden gesteld aan de Commissie. De ontwerp-goedkeuringsbesluiten moeten worden voorgelegd aan de Commissie zodat die binnen een tijdsbestek van vier maanden na ontvangst advies kan uitbrengen over die ontwerp-goedkeuringsbesluiten. Bij hun besluitvorming over het toestaan van een overdracht moeten de nationale autoriteiten rekening houden met het Commissieadvies en wanneer zij daarvan afwijken moeten zij hun besluit motiveren. Zoals bij de evaluatie van de ontwerp-opslagvergunningen op communautair niveau, moet de communautaire evaluatie van ontwerp-goedkeuringsbesluiten ook ertoe bijdragen het vertrouwen van het publiek in CCS te versterken.
- (34)
Aansprakelijkheid die niet valt onder deze richtlijn, Richtlijn 2003/87/EG en Richtlijn 2004/35/EG, met name wat betreft de injectiefase, de afsluiting van de opslaglocatie en de periode na de overdracht van de juridische verplichtingen aan de bevoegde autoriteiten, moet op nationaal niveau worden geregeld.
- (35)
Na de overdracht van de verantwoordelijkheid moet de monitoring worden beperkt tot een niveau waarop lekkage of significante onregelmatigheden kunnen worden vastgesteld, maar moet zij opnieuw worden verhoogd wanneer er lekkages of significante onregelmatigheden worden waargenomen. Na de overdracht van de verantwoordelijkheid mogen eventuele door de bevoegde autoriteit gemaakte kosten niet langer worden verhaald op de voormalige exploitant, tenzij bij schuld van de exploitant vóór de overdracht van de verantwoordelijkheid over opslaglocatie.
- (36)
Er moet worden voorzien in financiële regelingen teneinde ervoor te zorgen dat kan worden voldaan aan de verplichtingen bij afsluiting en in de periode na afsluiting, de verplichtingen krachtens Richtlijn 2003/87/EG en de verplichtingen in het kader van deze richtlijn om corrigerende maatregelen te treffen in het geval van lekkages of significante onregelmatigheden. De lidstaten moeten erop toezien dat de potentiële exploitant een financiële regeling, in de vorm van een financiële zekerheid of een gelijkwaardig instrument, heeft getroffen, zodat deze geldig en effectief is voor de aanvang van de injectie.
- (37)
De nationale autoriteiten moeten wellicht, na de overdracht van de verantwoordelijkheid, kosten dragen die verband houden met CO2-opslag, bijvoorbeeld monitoringkosten. Derhalve moet de exploitant vóór de overdracht van de verantwoordelijkheid aan de bevoegde autoriteit een financiële bijdrage ter beschikking stellen op basis van door de lidstaten vast te stellen regels. Deze financiële bijdrage moet ten minste de geraamde monitoringkosten voor een periode van 30 jaar dekken. Het niveau van de financiële bijdrage moet worden vastgesteld op basis van door de Commissie aan te nemen richtsnoeren, teneinde in de gehele Gemeenschap een consistente toepassing van deze richtlijn te waarborgen.
- (38)
Toegang tot de CO2-transportnetwerken en -opslaglocaties, ongeacht de geografische locatie van potentiële gebruikers binnen de Unie, kan een voorwaarde worden voor toegang tot de interne elektriciteits- en warmtemarkt, of voor de op concurrentie gebaseerde werking daarvan, afhankelijk van de relatieve prijs van steenkool en CCS. Het is daarom passend om regelingen voor potentiële gebruikers te treffen om dergelijke toegang te verkrijgen. Dit moet gebeuren op een door elke lidstaat te bepalen manier, waarbij aan de doelstellingen van billijke, open en niet-discriminerende toegang wordt voldaan en waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de transport- en opslagcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijs beschikbaar kan worden gesteld, alsmede met het aandeel van CCS in de CO2-reductieverplichtingen uit hoofde van internationale wettelijke instrumenten en de communautaire wetgeving. Het ontwerp van pijpleidingen voor CO2-vervoer moet, indien mogelijk, zodanig zijn dat zij gemakkelijk toegankelijk zijn voor CO2-stromen die aan redelijke minimum samenstellingsdrempelwaarden voldoen. De lidstaten moeten ook geschillenbeslechtingsmechanismen vaststellen om geschillen met betrekking tot de toegang tot transportnetwerken en opslaglocaties op een snelle manier te kunnen regelen.
- (39)
Er zijn bepalingen vereist om te waarborgen dat in het geval van grensoverschrijdend CO2-transport, grensoverschrijdende opslaglocaties of grensoverschrijdende opslagcomplexen, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gezamenlijk voldoen aan de eisen van deze richtlijn en van de overige communautaire wetgeving.
- (40)
De bevoegde autoriteit moet een register aanleggen en bijhouden van de verleende opslagvergunningen en alle afgesloten opslaglocaties en de omliggende opslagcomplexen, met kaarten van hun ruimtelijke omvang, waarmee de bevoegde nationale autoriteiten rekening moeten houden bij hun desbetreffende plannings- en vergunningsprocedures. Dit register moet ook ter kennis worden gebracht van de Commissie.
- (41)
De lidstaten moeten verslagen indienen over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn op basis van vragenlijsten, door de Commissie opgesteld overeenkomstig Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (9).
- (42)
De lidstaten moeten regels vaststellen betreffende de sancties die worden genomen bij inbreuken op de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden vastgesteld. Dergelijke sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
- (43)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10).
- (44)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de bijlagen te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft, tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (45)
Richtlijn 85/337/EEG moet worden gewijzigd om daaronder ook het afvangen en het transport met het oog op geologische opslag van CO2-stromen, alsook opslaglocaties overeenkomstig deze richtlijn, te doen vallen. Richtlijn 2004/35/EG moet worden gewijzigd om daaronder ook de exploitatie van opslaglocaties overeenkomstig deze richtlijn te doen vallen. Richtlijn 2008/1/EG moet worden gewijzigd om daaronder het afvangen met het oog op geologische opslag van CO2-stromen van onder deze richtlijn vallende installaties te doen vallen.
- (46)
De vaststelling van deze richtlijn moet een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid tegen de risico's van geologische opslag van CO2 waarborgen. Om deze reden moet Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (11) en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (12) worden gewijzigd teneinde CO2, afgevangen en getransporteerd met het oog op geologische opslag, uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze wetgevingsinstrumenten. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (13) moet eveneens worden gewijzigd teneinde de injectie met het oog op geologische opslag van CO2 in zoute watervoerende lagen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn. Deze injecties zijn onderworpen aan de bepalingen van de Gemeenschapswetgeving inzake grondwaterbescherming, en moeten in overeenstemming zijn met artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2000/60/EG en 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (14).
- (47)
De overgang naar elektriciteitsproductie met een laag koolstofgehalte vergt dat bij nieuwe investeringen, in geval van elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen, maatregelen worden getroffen om een aanzienlijke emissiereductie te vergemakkelijken. Te dien einde moet Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (15) worden gewijzigd om de eis in te voeren dat alle stookinstallaties met een gespecificeerde capaciteit, waarvan de oorspronkelijke bouwvergunning of de oorspronkelijke exploitatievergunning wordt verleend na de inwerkingtreding van deze richtlijn, op hun locatie over voldoende ruimte voor het afvangen en comprimeren van CO2 beschikken indien geschikte opslaglocaties beschikbaar zijn en indien transportnetwerken en modernisering van de installatie met het oog op het afvangen van CO2, technisch en economisch haalbaar zijn. De economische haalbaarheid van vervoer en modernisering moeten worden beoordeeld in het licht van de geraamde kosten van vermeden CO2 voor de specifieke plaatselijke omstandigheden in het geval van modernisering en de geraamde kosten van vermeden CO2-uitstootrechten in de Gemeenschap. De ramingen moeten worden gebaseerd op het meest recente beschikbare bewijs; voorts moeten de technische mogelijkheden worden geëvalueerd en moet een analyse van de onzekere factoren in het beoordelingsproces worden verricht. De bevoegde autoriteit moet op basis van een door de exploitant opgestelde beoordeling en andere beschikbare informatie bepalen of aan deze voorwaarden is voldaan, in het bijzonder ten aanzien van de bescherming van het milieu en de volksgezondheid.
- (48)
De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2015 een herziening van deze richtlijn uit te voeren in het licht van de in de beginfase van de tenuitvoerlegging opgedane ervaring, en voorstellen te doen voor een passende wijziging.
- (49)
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, met name de invoering van een wettelijk kader voor de milieuveilige opslag van CO2, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege haar omvang en gevolgen beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (50)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord ‘Beter wetgeven’ (16) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
- (51)
De toepassing van deze richtlijn laat de artikelen 87 en 88 van het Verdrag onverlet,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 27 van 3.2.2009, blz. 75.
Advies van het Europees Parlement van 17 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 april 2009.
PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9. Richtlijn 2006/12/EG wordt met ingang van 12 december 2010 ingetrokken door Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.
PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1.
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.