In de stukken van het geding wordt deze naam ook geschreven als [slachtoffer 2] .
HR, 17-09-2019, nr. 18/03475
ECLI:NL:HR:2019:1286
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2019
- Zaaknummer
18/03475
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1286, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑09‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:618
ECLI:NL:PHR:2019:618, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1286
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03475
Datum 17 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 juli 2018, nummer 22/002291-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2019.
Conclusie 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in zedenzaak met (zeer) jonge jongens. De conclusie bespreekt (i) de verwerping van het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de jongens onbetrouwbaar zijn en (ii) de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep te verwerpen.
Nr. 18/03475 Zitting: 18 juni 2019 (bij vervroeging) | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 19 juli 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1, 2 en 3 telkens: “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, begaan tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 86 maanden. Daarnaast heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft het schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Inleiding
3. Blijkens de inhoud van het bestreden arrest gaat het in deze zaak om seksueel misbruik van drie broertjes van destijds 3/4 jaar oud ( [slachtoffer 1] , feit 3), 5/6 jaar oud ( [slachtoffer 2]1., feit 2) en 8/9 jaar oud ( [slachtoffer 3] , feit 1). Deze feiten vonden plaats in de periode van 1 juli 2014 tot 16 januari 2015. Gedurende deze zes maanden logeerden zij bij de verdachte omdat zij om verschillende redenen niet thuis bij hun ouders konden wonen. Hun moeder was destijds niet in staat adequaat voor hen te zorgen en het contact met hun vader was volledig verbroken. De verdachte – volgens de pleitnota hadden de verdachte en de moeder elkaar in 2013 leren kennen – was, zo bleek uit de in deze strafzaak opgemaakte rapportages, toentertijd reeds eerder veroordeeld voor pedoseksuele delicten.2.De moeder kreeg via sociale zaken [betrokkene 1] als gezinscoach toegewezen. Deze gaf op 15 januari 2015 bij een huisbezoek aan de moeder te kennen dat de kinderen niet meer bij de verdachte mochten slapen.3.De verdachte ontkent de hem tenlastegelegde feiten te hebben begaan.
Het eerste middel
4. Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
5. Ter terechtzitting van het hof van 5 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van deze terechtzitting gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“Start beschuldigingen.
De veroordeling is hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
Daarbij zijn voor het bewijs gebruikt de verklaringen van [benadeelde 1] en gezinscoach [betrokkene 1] m.b.t. hetgeen zij van de jongens hebben gehoord omtrent het vermeende misbruik door cliënt.
Echter, deze verklaringen ‘van horen zeggen’ komen uit dezelfde bron als de oorspronkelijke getuigenverklaringen en kunnen niet als zelfstandig bewijsmiddel worden gebruikt.
Wel zijn deze verklaringen van belang voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van de jongens: Hoe de verklaringen van de jongens tot stand zijn gekomen en hoe deze mogelijk beïnvloed/gestuurd zijn.
Feit is dat de 3 jongens in de ten laste gelegde periode bij cliënt hebben gelogeerd. Dat erkent cliënt ook. Maar cliënt ontkent stellig het misbruik.
Cliënt en [benadeelde 1] , de moeder van de jongens, hebben elkaar in het najaar van 2013 leren kennen. In die periode hebben ook [betrokkene 6] en [betrokkene 3] regelmatig zonder problemen bij cliënt gelogeerd.
In juni 2014 komt [benadeelde 1] in (financiële) problemen als vader [benadeelde 2] het kinderrijke gezin verlaat. Moeder zoekt weer contact met cliënt en die biedt de helpende hand. Ze komen regelmatig bij cliënt langs, blijven daar eten met zijn allen, en dan gaan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij cliënt logeren.
( [betrokkene 1] )
Half december 2014 raakt [betrokkene 1] als gezinscoach bij het gezin betrokken.
Zij zal een essentiële rol gaan spelen bij de start van de beschuldigingen aan het adres van cliënt.
[betrokkene 1] vertrouwt de situatie niet met cliënt en de kinderen. [benadeelde 1] verklaart bij de r-c dat [betrokkene 1] haar twijfels had over [verdachte] : Oudere alleenstaande man met drie jonge kinderen te logeren. Dit terwijl moeder, die toch bijna dagelijks bij cliënt thuis kwam, geen enkel vermoeden had dat cliënt iets gedaan zou hebben of zou doen dat niet in de haak was (zie haar verklaring bij de r-c). [betrokkene 1] verklaart zelf ook dat dit in het begin nergens op gebaseerd is, maar alleen een gevoel was.
Het gaat zelfs zover dat [betrokkene 1] contact opneemt met wijkagent [betrokkene 2] met het verzoek om cliënt ‘na te trekken’. Die zegt haar 16 januari dat ze de zaak moet ‘doorzetten’.
En zegt haar dat hij contact heeft gehad met de zedenpolitie.
Er bestaat wat onduidelijkheid of de wijkagent met zoveel woorden heeft gezegd dat cliënt eerder veroordeeld is voor zedendelicten (zie verhoor r-c [benadeelde 1] , zie ook p 4 rapp Wolters) of dat [betrokkene 1] dit zelf heeft ingevuld naar aanleiding van het advies van de wijkagent (zie verhoor r-c [betrokkene 1]), maar In ieder geval is dit gegeven o.a. gedeeld met moeder. En ze moet van [betrokkene 1] opletten op eventuele gedragsveranderingen (zie verhoor moeder r-c en zie p 5 rapp Wolters)
Op 16 jan 2015 worden de kinderen - op aandringen van [betrokkene 1] - uit huis geplaatst en ondergebracht in een kinderopvang in Hoek van Holland.
Er wordt door [betrokkene 1] dus duidelijk gehint op mogelijk seksueel misbruik van de jongens door cliënt.
En hoewel moeder geen enkele gedragsverandering ziet bij de jongens is dan wel ‘de geest uit de fles’.
Op 13 februari worden de 3 jongens weer teruggeplaatst bij [benadeelde 1] .
Een paar dagen daarna, op 18 februari, vraagt gezinscoach [betrokkene 1] aan de jongens dat ‘als er dingen bij [verdachte] gebeurd zijn, die niet hoorden of vervelend waren, zij dat altijd mogen vertellen tegen haar, papa of mama’.
Kennelijk moet er volgens [betrokkene 1] wel iets gebeurd zijn. Hoewel daar dus nul concrete aanwijzingen voor zijn.
Deskundige Van der Sleen merkt hierover op [betrokkene 1] blijkbaar vermoedens kreeg die werden ondersteund door het contact met de wijkagent en het contact met cliënt zelf. Zij werd dus in die vermoedens bevestigd. Van der Sleen merkt dan op: “Dit is een risicosituatie voor het ontstaan van beïnvloede verklaringen van kinderen. Er kan dan een situatie ontstaan waarin iemand bevestiging gaat zoeken voor de eigen veronderstelling en dit doet door de kinderen sturend te bevragen, erop aan te dringen dat de kinderen toegeven seksueel misbruikt te zijn en niet te accepteren dat ze zeggen dat dit niet is gebeurd.” (pagina 27)
Maar daarnaar gevraagd geven de jongens aan dat er niets is gebeurd.
Als er toch wat gebeurd zou zijn, dan was dit toch een uitgelezen mogelijkheid om het vertellen. Ze hebben daar op dat moment alle ruimte voor. De kinderen waren al een maand weg bij cliënt en hadden geen enkel contact meer met hem; waren ‘los’ van hem. En weer terug uit de gezinsopvang bij moeder. Moeder merkt ook in die periode overigens geen gedragsveranderingen op bij de jongens.
En toch wordt daar maar geen genoegen mee genomen.
(31 maart 2015)
Op 31 maart 2015 vraagt [benadeelde 1] heel gericht aan de jongens:
‘Dat ze wel wisten waarom ze niet meer naar [verdachte] mochten, dat hij immers stoute dingen met grote mensen of kinderen had gedaan. Zij altijd mochten vertellen als [verdachte] iets had gedaan wat niet mag, of iets had gedaan bij de ‘piep. En ze wijst bij [slachtoffer 1] daarbij naar zijn schaamstreek.
Waarop [slachtoffer 3] zegt dat [verdachte] met zijn piemel in hun kont heeft gezeten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bevestigen dit.
Dit is toch een hele gerichte en suggestieve vraag van [benadeelde 1] aan de jongens. (Zo meent ook deskundige Wolters) En ook nog eens n.a.v. een voorval van helemaal niks ( [slachtoffer 2] deed boos tegen zijn zusje)
Ondanks eerdere ontkenning, ondanks dat aan het gedrag van de jongens niets valt op te merken, wordt de jongens hier toch duidelijk gemaakt dat er wel iets gebeurd moet zijn. En wel op het gebied van seks. De jongens worden hier verder in een ‘slachtoffer-rol’ gedrukt.
En dan is het wel erg verleidelijk voor kinderen om hierin mee te gaan.
Na deze zogeheten ‘disclosure’/’onthulling’ tegenover [benadeelde 1] belt zij dezelfde dag nog in paniek met [naam] , de stagiaire van [betrokkene 1] . Die belt dan weer in paniek met [betrokkene 1] . Die gaat dezelfde avond nog langs. [betrokkene 1] , waaraan de jongens het misbruik desgevraagd nog eens bevestigen:
‘Klopt het dat [verdachte] met zijn piemel bij hun billen is geweest?’ Antwoord ‘Ja’.
‘Of ze pijn hebben?’ Antwoord: ‘Toen wel, nu niet meer’
Ook hier stelt [betrokkene 1] een gesloten vraag en zoekt bevestiging van wat ze toch al dacht.
En dan gaat het snel
Begin april 2015 het intake-gesprek bij de Zedenpolitie;
Op 8 april de aangifte;
23 resp. 24 april de studioverhoren van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bij de politie;
Waarna op 26 mei 2015 cliënt wordt aangehouden.
Tussenconclusie:
Hoewel er geen enkel signaal is dat wijst op seksueel misbruik schakelt gezinscoach [betrokkene 1] de wijkagent in om cliënt ‘na te trekken’. Na het bekend worden van het zedenverleden van cliënt, wordt deze info gedeeld met moeder (en instanties - kom ik nog op) met daarbij het verzoek van [betrokkene 1] om op het gedrag van de jongens te letten.
En ondanks dat er extra gelet wordt op de jongens en er geen bijzonderheden in het gedrag van de jongens wordt waargenomen (niet vóór de uithuisplaatsing en ook niet daarna), de jongens in 1e instantie nota bene ontkennen dat er iets is voorgevallen tussen hen en [verdachte] , moet er volgens [betrokkene 1] en ook moeder wel iets gebeurd zijn.
En dit wordt uiteindelijk ook op 31 maart aan de jongens ontlokt.
Dit is 2½ maand na de uithuisplaatsing, en 1½ maand sinds de jongens weer terug zijn bij moeder. Terwijl de jongens nooit eerder ook maar iets hebben verteld of iets hebben laten merken dat wijst op seksueel misbruik. Terwijl daar dus - zoals hiervoor is uiteengezet en i.t.t. de conclusie van Wolters op p 19 van zijn rapport - wél voldoende gelegenheid en ruimte voor is geweest.
De deskundigen Wolters en Van der Sleen hebben voor dit ‘stilzwijgen’ geen (afdoende) verklaring.
Het moment en de wijze van totstandkoming van deze ‘disclosure’/‘onthulling’ zijn dus reden om aan de geloofwaardigheid van de jongens te twijfelen.
Inhoud verklaringen (studioverhoren - rc verhoren):
Ook daar zijn de nodige kanttekeningen bij te maken.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn tweemaal gehoord:
23 resp. 24 apr 2015 politieverhoor kindvriendelijke studio 17 sept 2015 rc verhoor kindvriendelijke studio
[betrokkene 3]
heeft tussen 31 maart en de verhoren van april vrij intensief met de jongens, en m.n. [slachtoffer 3] , gesproken. Dit bevestigt ook vader [benadeelde 2] . [betrokkene 3] verklaart dat toen hij bij [verdachte] logeerde, [verdachte] seksueel getinte verhalen vertelde.
[slachtoffer 3] zou het tegen hem, [betrokkene 3] , verteld hebben over het dreigement met een ‘bloedkont’ (zie studioverhoor [slachtoffer 3] 23 apr 2015. Waarbij opvalt dat [slachtoffer 2] het daar in het geheel niet over heeft).
Dit is nooit eerder naar voren gekomen.
[betrokkene 3] verklaart dat [slachtoffer 3] zou hebben gezegd ‘ [verdachte] heeft gezegd zijn ouders iets aan te doen als zei iets zouden zeggen’ (en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zouden hem dit later hebben bevestigd). Maar ook dit komt in de verhoren van de jongens niet terug.
Hoewel deskundige Vd Sleen de conclusies van deskundige Wolters m.b.t. de mogelijke beïnvloeding van de verklaringen van de jongens door [betrokkene 3] vrij ver vindt gaan, heeft het er toch alle schijn van dat de uitspraken over ‘bloedkont’ en dreigementen voortkomen uit de fantasie van [betrokkene 3] en hij in zijn gesprekken met de jongens de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft beïnvloed.
Overdrijven
In de 2e verhoren van september zien we dat de jongens zaken ‘aandikken’. Maar ook zaken die in de 1e verhoren in april niet worden genoemd, maar maanden later dus wel.
Dit ‘overdrijven’/’aandikken’ wordt ook door de deskundigen gezien.
Zo heeft [slachtoffer 3] het in zijn 2e verhoor ineens over:
- [verdachte] maakt luchtbed kapot met een mes
- [verdachte] zijn zusje een keer heeft gekeeld
- [slachtoffer 1] heeft [verdachte] in zijn piemel gebeten
Dit ‘aandikken’ zien we ook bij [slachtoffer 2] in diens 2e verhoor
- [verdachte] zou [slachtoffer 3] bijna doodgestoken hebben, en [slachtoffer 3] toen een veel groter mes pakte (hier heeft [slachtoffer 3] het totaal niet over)
-Opvallend is dat hij hier verklaart dat hij gezien heeft dat [verdachte] zijn zusje [betrokkene 4] bij de keel heeft gepakt.
Echter blijkt dat [slachtoffer 3] dit die ochtend bij het ontbijt in aanwezigheid van [slachtoffer 2] heeft verteld. Kortom: Dan kunnen we niet met zekerheid zeggen of [slachtoffer 2] dit gezien heeft dan wel gehoord heeft van [slachtoffer 3] en het dus geen eigen herinnering is.
Tegenstrijdigheden
Tevens zitten er opvallende tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] :
Zo verklaart [slachtoffer 2] dat het misbruik al gelijk vanaf het moment van logeren begon. [slachtoffer 3] verklaart dat het pas later begon;
[slachtoffer 3] verklaart dat het bijna elke dag gebeurde. [slachtoffer 2] verklaart dat [verdachte] het elke week deed. En ze elke week moesten huilen (waarbij van pijn of huilen nimmer iemand iets is opgevallen - kom ik nog op)
[slachtoffer 3] verklaart over het misbruik het vaakst bij zijn kleinste broertje [slachtoffer 1] (maar dan moet toch ook gezegd worden dat bij [slachtoffer 1] alsdan toch letsel of in ieder geval pijnklachten te verwachten waren). [slachtoffer 2] verklaart juist dat er het vaakst dingen bij hemzelf zijn gebeurd. [betrokkene 3] verklaart weer dat [slachtoffer 3] zich vaak opofferde voor zijn jongere broertjes als die gingen huilen.
[slachtoffer 2] verklaart dat hij het misbruik van zijn broertje heeft gezien door ‘achter kast te gaan zitten’ ‘te gaan sluipen’ en het toen zag in zijn kamer. Vraag is of dit in het huis van cliënt mogelijk is geweest.
[slachtoffer 3] verklaart ook in zijn studioverhoor van 23 april dat hij het misbruik van zijn broertjes heeft gezien, maar dan anders. Er is op zijn minst twijfel of [slachtoffer 3] het misbruik door [verdachte] in de slaapkamer via het glas/raam van de kamerdeur heeft kunnen zien (waarbij de ‘spiegeltheorie’ een conclusie is van deskundige Wolters zoals hijzelf zegt - terwijl hij de huissituatie van cliënt niet kent). Client stelt dat dit onmogelijk is.
[slachtoffer 2] verklaart zowel in zijn verhoor van april als in september over het maken van filmpjes door [verdachte] . Eerst zou [verdachte] van hen allemaal filmpjes hebben gemaakt en later alleen van [slachtoffer 2] zelf. [slachtoffer 3] verklaart juist weer dat er nooit filmpjes zijn gemaakt.
Feit is dat er geen filmpjes of foto’s zijn aangetroffen.
(objectief steunbewijs)
Brengt mij op de vraag naar objectief steunbewijs
Moeder is hiervoor al besproken m.b.t. eventuele gedragsveranderingen. Maar zij heeft ook nooit pijn of letsel opgemerkt bij de jongens. De jongens hebben ook nooit aangegeven dat ze pijn hadden (zie verklaring [benadeelde 1] bij de r-c).
[betrokkene 3] verklaart ook nooit iets bijzonders te hebben gemerkt aan zijn broertjes. Zijn broertjes kwamen graag bij [verdachte] .
Buurt
Het buurtonderzoek heeft ook niets opgeleverd. Omwonenden is nooit iets bijzonders opgevallen. Geen huilen bijv. zoals door de jongens wordt verklaard. In feite leveren de verklaringen geen enkele aanwijzing op voor seksueel misbruik en bevestigen ze juist een normale omgang tussen cliënt en de jongens.
School
Ook op school is niets aan het gedrag van de jongens opgevallen.
Gezinscoach [betrokkene 1] heeft haar zorgen nota bene gedeeld met schoolhoofd [betrokkene 5] (die haar een positief beeld schetste van [verdachte] ). [betrokkene 1] heeft haar verteld over de contacten met de wijkagent en (naar haar eigen zeggen mogelijk) ook verteld dat de zedenpolitie was ingeschakeld. Nota bene instructies gegeven aan het schoolhoofd als de kinderen iets over seksueel misbruik zouden vertellen.
De jongens hebben op school nooit iets over misbruik verteld. Sterker: Ze deden het goed op school en vielen op door hun sociale gedrag. De jongens waren blij als ze [verdachte] zagen (zie verhoor r-c [betrokkene 1] -en [betrokkene 5])
Opvallend is dat [betrokkene 5] verklaart dat [betrokkene 1] haar zou hebben verteld dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] problemen zouden hebben met toiletbezoek. De anus zou bij een van de jongens kapot zijn. Als het toiletbezoek te lang duurde dan zouden de leraren moeten gaan kijken wat er aan de hand was.
De jongens hebben het in hun verklaringen in het geheel niet over dergelijke toiletproblemen. Ook niemand heeft ooit een kapotte anus bij een van de jongens geconstateerd.
Dit heeft [betrokkene 1] kennelijk zelf ‘ingevuld’ en is een goed voorbeeld van haar sturende rol in deze zaak.
Opvang
[betrokkene 1] vraagt het CIT (die hebben de uithuisplaatsing geregeld) expliciet om aandacht te hebben voor de jongens m.b.t. seksueel misbruik. Signalen die er dus niet zijn gekomen.
(zie rapp Vd Sleen ‘ontstaansgeschiedenis)
De opvang in Hoek v Holland is gevraagd de kinderen tijdens de uithuisplaatsing te observeren op afwijkend gedrag. Daar is niets opvallends uitgekomen (zie verhoor [betrokkene 1] bij de r-c).
Goofy onderzoek
Levert geen bijzonderheden op.
Tussenconclusie
Deskundige Vd Sleen zegt dat het niet altijd hoeft dat kinderen signalen afgeven over misbruik. Deskundige Wolters verklaart op de inhoudelijke behandeling in 1e aanleg dat als het misbruik niet al te zware proporties aanneemt kinderen in staat zijn het misbruik enige tijd verborgen te houden.
Maar als we lezen wat er verklaard wordt over de duur, frequentie en aard van het misbruik, over pijn en huilen, dan is het toch onvoorstelbaar dat er nooit ook maar iets van een signaal van de kinderen naar buiten is gekomen (dit acht Wolters in zijn rapport op p 10 overigens ook moeilijk voorstelbaar).
Ook dit doet twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de jongens.
(verklaringen cliënt)
Hij ontkent stellig en stelt niets dan goeds voor de jongens te hebben gedaan. Er is sprake van pedofilie, maar heeft geleerd van het verleden en de behandeling en kijkt wel uit.
Rapporteur Wolters: Rapporteur constateert dat het van grote naïviteit getuigt dat iemand met de geschiedenis en de antecedenten als verdachte zich in een positie brengt zoals in deze zaak het geval was. Verdachte is niet dom en had kunnen en moeten weten dat, zelfs bij het legitieme motief dat hij alleen het gezin […] wilde helpen, het in huis nemen van drie minderjarige jongens a priori een verdenking zou oproepen. Rapporteur merkt wel op dat tegenover het voorgaande argument staat dat in deze situatie een verdenking, en mogelijke onthulling, van seksueel misbruik zo voor de hand ligt, dat het daarom juist minder waarschijnlijk lijkt.
Dat laatste is precies hoe het is. Client weet als geen ander wat de consequenties kunnen zijn, maar heeft er niet geheimzinnig over gedaan dat hij de jongens in huis had. Hij ging leuke dingen met ze doen, bracht en haalde ze van en naar school, had contact met docenten, met de familie van de jongens, nam ze mee naar zijn werk, etc. En helemaal niemand die ook maar iets verdachts heeft opgemerkt (behalve [betrokkene 1] en haar onderbuikgevoel) Integendeel.
Slotconclusie
In deze zaak gaat het om ernstige beschuldigingen met een hoge strafbedreiging. Op de bewijsmiddelen mag dan ook nauwelijks iets af te dingen zijn, en dat is dus er wel:
(samengevat)
De zogeheten ‘disclosure’/‘onthulling’ is aangestuurd door [betrokkene 1] en [benadeelde 1] . Dit terwijl de jongens nooit eerder ook maar iets naar buiten hebben gebracht dat wijst op mogelijk seksueel misbruik. Terwijl daar wel voldoende ruimte en gelegenheid voor was.
De verklaringen van de jongens bevatten veel tegenstrijdigheden en overdrijvingen. En dan is er nog de beïnvloeding van de verklaringen door broer [betrokkene 3] (bevestigd door de deskundigen).
En belangrijker nog: Het volledige gebrek aan objectief steunbewijs. Niemand, maar dan ook niemand heeft ook maar iets bijzonders aan het gedrag van de jongens opgemerkt. Niet vóór de uithuisplaatsing en niet daarna. Ook is nimmer pijn of letsel bij de jongens geconstateerd.
De deskundigen hebben hier geen (afdoende) verklaring voor.
Ik verzoek u dan ook cliënt vrij te spreken wegens onvoldoende (overtuigend) bewijs.”
6. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, maar wel uit het vernietigde vonnis overgenomen de inhoud van de bewijsmiddelen 1 tot en met 6. Deze bewijsmiddelen houden kort aangeduid in: 1. de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 19 april 2016; 2. het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de moeder/aangeefster ( [benadeelde 1] ); 3. het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de gezinscoach [betrokkene 1] ; 4. het proces-verbaal inhoudende de woordelijke uitwerking van het studioverhoor d.d. 23 april 2015 betreffende [slachtoffer 3] ; 5. het proces-verbaal inhoudende de woordelijke uitwerking van het studioverhoor d.d. 24 april 2015 betreffende [slachtoffer 2] ; 6. het proces-verbaal inhoudende de woordelijke uitwerking van het studioverhoor d.d. 17 september 2015 betreffende [slachtoffer 2] .
7. Mogelijk naar aanleiding van hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep op 5 juli 2018 naar voren heeft gebracht, zijn de volgende twee bewijsmiddelen door het hof aan de bewijsvoering toegevoegd:
“7. Een Rapport betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de zaak tegen [verdachte] , d.d. 18 januari 2015, opgemaakt en ondertekend door de rapporteur dr. G. Wolters. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de rapporteur:
Rapporteur constateert dat er gedetailleerde en in grote mate overeenkomstige uitspraken zijn van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] die sterk op misbruik lijken te wijzen.
Rapporteur concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] over het plaatsvinden van seksueel misbruik in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn.
Er zijn een aantal overeenkomsten in de verklaringen. Zowel [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] spreken over bijna dagelijks misbruik bij alle drie jongens apart, waarbij sprake is van afwisselend anaal en oraal misbruik. Heel opvallend zijn de overeenkomsten met betrekking tot (1) het gebruik van een potje met crème, (2) het ontbreken van een velletje bij de penis van verdachte en (3) dat de jongens bij het misbruik op hun zij moesten gaan liggen. Overeenkomstig is ook de beschrijving van het orale misbruik waarbij [verdachte] volgens beide jongens zijn piemel heen en weer deed in hun mond.
Bij het beschrijven van het misbruik verklaart [slachtoffer 3] , op de vraag hoe de handen van verdachte dan waren: 'de handen waren op mijn billen ('bij de kadetjes') en hij deed mijn bil open'. Een dergelijke uitspraak lijkt van directe ervaring te getuigen.
Eigen ervaring lijkt ook aannemelijk voor de uitspraak van [slachtoffer 3] dat verdachte zei dat hij zich moest ontspannen als het anale penetreren niet lukte.
De oordelen van de jongens over tijdstippen en frequenties zijn niet erg duidelijk. Dat is gezien hun leeftijd niet onaannemelijk, kinderen van 6 jaar oud ( [slachtoffer 2] ), en soms ook iets ouder ( [slachtoffer 3] , 10 jaar), hebben vaak weinig besef van tijd en frequenties en zijn niet in staat daar achteraf rationele en betrouwbare schattingen van te maken.
8. Een rapportage betreffende de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de strafzaak tegen verdachte [verdachte], d.d. 30 mei 2017, opgemaakt en ondertekend door de deskundige drs. J. van der Sleen. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29 en 30):
als relaas van deze deskundige:
Conclusies met betrekking tot de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
Inhoud van de verklaringen
Er zijn geen problemen met de volledigheid van de eerste verklaring van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
Er zijn geen problemen met de accuraatheid van de verklaring van [slachtoffer 3] .
Er zijn geen problemen met de consistentie van de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ontstaansgeschiedenis van de verklaringen
Er is in het dossier geen ondersteuning te vinden voor de mogelijkheid dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn ontstaan door onbewuste beïnvloeding voor of tijdens de verhoren. De gesprekken met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn voorafgaand aan en tijdens het verhoor in de kindvriendelijke verhoorstudio niet zodanig sturend geweest dat er reden is om te veronderstellen dat hun verklaring door onbewuste beïnvloeding kan zijn ontstaan.
Ook is er in het dossier geen ondersteuning voor de mogelijkheid dat er sprake geweest zou kunnen zijn van bewuste beïnvloeding.
Voor de mogelijkheid dat onschuldige handelingen ten onrechte zijn uitgelegd als seksueel misbruik is evenmin ondersteuning te vinden.
Ook voor de mogelijkheid dat niet [verdachte] , maar iemand anders de kinderen seksueel heeft misbruikt, is geen ondersteuning te vinden.
Evenmin is naar mijn oordeel ondersteuning te vinden voor de mogelijkheid dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] het verhaal over het seksueel misbruik door [verdachte] zelf hebben verzonnen.
Reactie op de rapportage door dr. G. Wolters
Mijn conclusies met betrekking tot de waarde van de verklaringen van dé kinderen, komen grotendeels overeen met de conclusies van dr. Wolters. Ik zie geen grote discrepanties tussen de conclusies in onze rapportages.”
8. Het hierboven aangehaalde betoog van de raadsvrouw kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
9. Klaarblijkelijk heeft het hof de voormelde twee rapporten als bewijsmiddelen 7 en 8 opgenomen om daarmee aan te geven dat en waarom het de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] betrouwbaar acht. Terzijde merk ik echter op dat daaraan een onjuistheid kleeft, nu deze twee rapporten niet redengevend (kunnen) zijn voor de bewezenverklaringen. Zij houden namelijk geen belastende feiten en omstandigheden in, maar bevatten enkel feiten en omstandigheden waarop het hof zich kennelijk baseert ter weerlegging van het beroep op de onbetrouwbaarheid van het bewijsmateriaal.4.Aangezien daarover in de cassatieschriftuur niet wordt geklaagd, laat ik dit punt verder rusten. Deze tussenopmerking neemt evenwel niet weg dát het hof, zij het op bijzondere wijze, heeft gereageerd op het bewijsverweer van de raadsvrouw. Daarbij zij er nog op gewezen dat het hof ambtshalve aanleiding zag (op de terechtzitting van 24 januari 2017; zie hierna randnummer 13) een tweede deskundigenonderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , hetgeen heeft geresulteerd in het rapport van 30 mei 2017 van drs. Van der Sleen (‘bewijsmiddel 8’). In weerwil van het middel meen ik dan ook dat het hof niet ongemotiveerd is voorbijgegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt te dezen en dat in de ‘bewijsmiddelen’ 7 en 8 in het bijzonder de redenen besloten liggen die tot zijn afwijking van dat standpunt hebben geleid.
Het tweede middel
10. Het tweede middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om personen die zijn opgegeven in de appelschriftuur als getuigen te (doen) horen.
11. De (ongedateerde) appelschriftuur houdt onder meer in:
“De verdediging wenst de navolgende personen te horen als getuige:
1. [slachtoffer 3] (…)
2. [slachtoffer 2] (…)
3. [slachtoffer 1] (…)
4. [betrokkene 3] (…)
6. [benadeelde 2] (…)
7. [getuige 1] (…)
8. [getuige 2] (…)
9. [getuige 3] (…)5.
10. [betrokkene 2] , wijkagent te Rotterdam (…)
Ad 1 en 2) [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
Appellant betwist de betrouwbaarheid alsmede de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . De jongens […] hebben immers bij de politieverhoren en de verhoren bij de rechter-commissaris inconsistente verklaringen afgelegd met onderdelen waarvan de verdediging stelt dat deze zelfs feitelijk onmogelijk zijn. Appellant meent daarom dat de rechtbank Rotterdam te weinig gewicht heeft gehecht aan door de verdediging aangekaarte inconsistenties in deze verklaringen.
Appellant wenst de getuigen dan ook nadere vragen te stellen ten aanzien van hun waarnemingen ten aanzien van de verweten feiten, des te meer nu de verdediging hen nimmer heeft kunnen horen na de schouw van de woning van cliënt over de nieuwe visie die het OM had over hoe [slachtoffer 3] een en ander in de slaapkamer van appellant heeft kunnen zien.
Nu bij de verdediging gerede twijfel is ontstaan ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigen en hun verklaringen, acht de verdediging het dan ook in het belang van de behoorlijke verdediging van appellant om voornoemde personen nadere vragen te kunnen stellen. Ondanks de kwetsbare positie van de getuigen stelt de verdediging dat het belang van appellant hier dient te prevaleren.
Ad 3) [slachtoffer 1]
In eerste aanleg is het verzoek om getuige te horen afgewezen wegens de jonge leeftijd van getuige.6.Nu getuige inmiddels bijna zes jaar oud is verzoekt de verdediging wederom tot het horen van getuige. De verdediging heeft getuige nimmer kunnen horen en nu enkel [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verklaren over wat er met hem gebeurd zou zijn acht de verdediging het van belang voor het beantwoorden van de vragen van 348 en 350 Sv dat getuige zal worden gehoord. Ondanks de kwetsbare positie van de getuige stelt de verdediging dat het belang van appellant hier dient te prevaleren, des te meer nu er, behalve de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , enig ander ondersteunend bewijs ontbreekt.
Ad 4) [betrokkene 6]
De verdediging wenst getuige vragen te stellen over de omgang tussen appellant en zijn jongere broertjes. Verder wenst de verdediging vragen te stellen over hoe de jongens zich gedroegen ten tijde van het vermeende misbruik.
Ad 5) [betrokkene 3]
De verdediging wenst getuige vragen te stellen over de omgang tussen appellant en de jongens [slachtoffers] . Verder heeft getuige bij de politie verklaard dat hij wist dat appellant vaker veroordeeld is voor “zulk soort dingen”. De getuige verklaarde dat zijn moeder dit via de politie wist. De verdediging wenst de getuige vragen te stellen over wat zijn moeder precies tegen hem heeft gezegd.
Ad 6) [benadeelde 2]
De verdediging wenst getuige vragen te stellen omtrent de omgang van appellant met al zijn kinderen. Tijdens zijn verhoor bij de politie verklaarde getuige dat appellant juist meer aandacht besteedde aan de oudere jongens van het gezin. De verdediging wenst hier nadere vragen over te stellen. Ook heeft de verdediging van appellant begrepen, en dit blijkt ook uit de verklaring van getuige bij de politie zelf, dat appellant altijd probeerde het contact tussen vader en zijn kinderen te onderhouden. Ook hier wenst de verdediging vragen over te stellen.
Tevens blijkt uit de verklaring van getuige dat hij al in januari 2015 wist van het zedenverleden van appellant. De verdediging wenst de getuige vragen te stellen over hoe hij dit precies te weten is gekomen.
Ad 7) [betrokkene 2]
Uit de verklaring van [benadeelde 2] blijkt dat op de dag dat de kinderen uit huis werden geplaatst, d.d. 16 januari 2015, een mevrouw van jeugdzorg hem heeft uitgelegd dat de kinderen niet naar appellant konden gaan, omdat ze hem hadden nagetrokken en gebleken was dat hij vroeger iets met zeden had gedaan. De wijkagent had afgeraden om de kinderen bij appellant onder te brengen.
De verdediging wenst getuige vragen te stellen over het contact dat hij heeft gehad met jeugdzorg en in het speciaal [betrokkene 1] omtrent appellant. De verdediging heeft vragen over wanneer de politie appellant heeft nagetrokken en wat de getuige vervolgens met deze informatie heeft gedaan. Het horen van getuige is van belang voor het beantwoorden van de vragen van art. 348 en 350 Sv.
Ad 8) [getuige 3]
Getuige is een collega en goede vriend van appellant. De verdediging wenst getuige te horen over de relatie tussen appellant en de jongens [slachtoffers] . Getuige heeft de verdediging te kennen gegeven dat de jongens dol op appellant waren. Getuige heeft appellant vele malen meegemaakt terwijl de kinderen bij appellant verbleven en kan verklaren over hoe hij met hen omging. De verdediging wenst getuige vragen te stellen omtrent eventuele gedragsveranderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De kinderen zijn immers meerdere malen met appellant bij getuige thuis geweest in de periode dat de vermeende seksuele handelingen plaats zouden hebben gevonden.
Getuige is bovendien aangedaan door de verklaring van [slachtoffer 2] betreffende de foto’s en filmpjes die zouden zijn gemaakt van seksuele handelingen en die naar hem zouden zijn doorgezonden. Voor zover getuige weet bestaan dergelijke beelden niet, laat staan dat een en ander naar hem zou zijn doorgestuurd. Het verhaal getuigt daarom naar zijn idee van de rijke en irreële fantasie die de jongentjes tegenover de politie hebben verwoord.
Ad 9) [getuige 1]
De verdediging wenst getuige te horen vanwege haar professionele expertise. Getuige is werkzaam bij stichting [A] . Vanuit haar expertise werkt zij met kinderen met agressieproblemen en beperkingen. Ook begeleid zij minderjarigen die seksueel misbruikt zijn geweest.
Getuige is de nicht van [getuige 3] en heeft de jongetjes [slachtoffers] meerdere keren meegemaakt terwijl zij samen met appellant op bezoek waren bij de moeder van [getuige 3] .
Getuige laat de verdediging weten dat zij vanuit haar expertise geen enkel merkwaardig gedrag heeft gesignaleerd bij de jongens. Zij heeft vele gesprekken gevoerd met de jongens ook juist omdat zij vanuit haar werk nieuwsgierig was waarom de jongens niet bij hun moeder verbleven. Getuige is om die reden een belangrijke getuige die kan verklaren over het gedrag van de jongens in de tenlastegelegde periode. Het horen van getuige is om die reden van belang voor het beantwoorden van de vragen van 348 en 350 Sv.
Ad 10) [getuige 2]
Getuige is de moeder van [getuige 3] . De verdediging wenst getuige te horen vanwege de vele keren dat appellant haar bezocht heeft tezamen met de jongens [slachtoffers] . Getuige heeft de verdediging te kennen gegeven dat de kinderen in het begin timide jongens waren en hoe de jongens opbloeiden naarmate ze langer bij appellant verbleven. De verdediging stelt dat dit opmerkelijk is en tegenovergesteld van hoe het normaliter met misbruikte kinderen vergaat.
Deze getuigenverzoeken zijn naar het oordeel van de verdediging rechtstreeks van belang voor de beantwoording van de vragen uit de artikelen 348-350 sv. Nu deze getuigenverzoeken tijdig en gemotiveerd zijn gedaan, is het verdedigingsbelang van toepassing.”
12. Voorts – en dit is niet opgenomen in de schriftuur – heeft de toenmalige raadsman deze verzoeken ter terechtzitting van het hof op 24 januari 2017 blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal als volgt toegelicht:
“Het is lastig. In de onderhavige strafzaak is niet veel meer bewijs te vinden dan de verklaringen van de twee getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Het zijn verklaringen van twee jonge kinderen. Verklaringen van jeugdige getuigen kunnen niet snel als betrouwbaar worden aangemerkt.
Op 3 januari 2015 zijn de drie jongens door Bureau Jeugdzorg bij hun moeder weggehaald en in een kinderopvangtehuis in Hoek van Holland geplaatst. Er is toentertijd niet gesproken over seksueel misbruik. Half januari 2015 werd [betrokkene 1] de gezinscoach van het gezin. Volgens de vader van de kinderen heeft [betrokkene 1] navraag gedaan bij wijkagent [betrokkene 2] naar het verleden van mijn cliënt.
Uit de informatie van de wijkagent bleek dat mijn cliënt een zedenachtergrond heeft. Seksueel misbruik komt dus op dat moment pas ter sprake. Ik vind het bijzonder dat de deskundige dr. G. Wolters geen aandacht aan dit gegeven besteedt in zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de jongens.
Vanaf het moment dat bekend is dat mijn cliënt een zedenachtergrond heeft, is er sprake van wetenschap bij de moeder, de vader en de gezinscoach. Deze wetenschap is vervolgens op die drie jongens geprojecteerd. Ik vermoed dat de kinderen hun moeder en de gezinscoach ter wille wilden zijn door de grote druk die op hen werd uitgeoefend. Zij gingen mee in het verhaal dat sprake zou zijn van seksueel misbruik. Die wetenschap bij de ouders en bij de gezinscoach roept een hoop vragen op. De deskundige Wolters is ook daar veel te makkelijk overheen gestapt.
Bij kinderen die slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik is vaak sprake van gedragsveranderingen. Dit soort kinderen raakt over het algemeen in zichzelf gekeerd. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben juist gezien dat het omgekeerde het geval was bij de drie jongens. Zij zagen de kinderen regelmatig gedurende de periode dat de drie jongens bij mijn cliënt verbleven. Zij hebben de jongens vanaf het eerste moment bij mijn cliënt meegemaakt. Het ging steeds beter met de kinderen. [getuige 2] zag de kinderen gedurende die periode helemaal opbloeien. Ook deze constatering schuift de deskundige Wolters terzijde. Ik wijs u op de Bolderkar-affaire, Oude Pekela en Anatomische poppen: soms blijken zaken achteraf heel anders te liggen dan op het moment zelf het geval lijkt.
Wolters denkt dat de opmerking dat mijn cliënt de jongens “een bloedkont” bezorgd zou hebben van [betrokkene 3] komt. Verder stelt de verdediging dat er grote verschillen zijn in de verklaringen van de jongens, met name met betrekking tot de duur en de frequentie van het vermeende misbruik. Ook dit wordt door Wolters weggemoffeld. Ik begrijp dat niet. Het voedt mijn angst dat de verklaringen van de jongens zijn ingegeven door het feit dat zij hun moeder slechts ter wille wilden zijn.
Ik verzoek uw hof dan ook nader onderzoek te doen naar hetgeen echt is gebeurd. Wat is er misgegaan tijdens de zitting in eerste aanleg?
Ik was verder verbaasd over het verhaal dat [slachtoffer 1] onophoudelijk door mijn cliënt zou zijn misbruikt. Daar is geen enkele objectieve maatstaf voor. Ik heb zelfs navraag gedaan op de school van de jongens. Er is nooit bloed aangetroffen in de broekjes van de jongens.
Gedurende de eerste maanden dat zij bij mijn cliënt verbleven, deed hun moeder de was. Zij heeft nooit verklaard bloed op kleding te hebben gevonden. Er is dan ook geen enkel objectief bewijs voor seksueel misbruik te vinden in het dossier. Ook niet na verloop van tijd. Ik vraag u dan ook niet zonder meer uit te gaan van de betrouwbaarheid van de twee verklaringen van de jeugdige jongens.
Verder voel ik mij door het openbaar ministerie gepakt. De officier van justitie is pas na het tweede verhoor van de jongens met het idee gekomen dat zij het seksueel misbruik zouden hebben gezien door de weerspiegeling van het raam van de kamerdeur. Wij hebben naar aanleiding van dat verhaal een reconstructie gemaakt op kantoor. Wat de officier van justitie beweerde, kon helemaal niet.
Het was een absoluut kletsverhaal. Vervolgens wordt er later een heel verhaal omheen bedacht. Ik had hierover op voorhand vragen willen stellen aan de jongens. Wat zij tijdens het studioverhoor hebben verklaard, is mijn inziens niet mogelijk.
Het is reeds lang geleden. [slachtoffer 1] is inmiddels zes jaar oud. Ik zou mij kunnen voorstellen dat u de jongens vanwege hun kwetsbaarheid niet (nogmaals) wil horen. [betrokkene 6] en [betrokkene 3] zou ik wel graag willen horen. Het is noodzakelijk dat in deze zaak wordt onderzocht of er sprake is geweest van seksueel misbruik. Ik refereer mij met betrekking tot de getuigen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan uw oordeel. Ik persisteer ten aanzien van de andere zeven verzochte getuigen.
Wijkagent [betrokkene 2] speelt een cruciale rol in deze strafzaak als het juist is dat de gezinscoach [betrokkene 1] van hem informatie heeft gekregen over de zedenachtergrond van mijn cliënt. De getuigen [betrokkene 3] en [benadeelde 2] hebben dit verklaard. Er zou door [betrokkene 2] zijn gezegd dat mijn cliënt in 2006 is veroordeeld voor zedendelicten.
Hij zou TBS hebben gekregen. Dit klopt helemaal niet. Hij is toen vrijgesproken. Kennelijk heeft [betrokkene 2] een politieregistratie gevonden waar dit in stond. Hij had deze informatie nooit mogen delen met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is er vervolgens wel mee aan de slag gegaan.”
13. Het hof heeft op dezelfde terechtzitting op de verzoeken beslist, en wel als volgt:
“- Het verzoek tot het horen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 3] als getuigen zal worden afgewezen. Er bestaat geen noodzaak deze getuigen te horen nu zij reeds bij de rechter-commissaris zijn gehoord.
-Enig belang bij het horen van [slachtoffer 1] als getuige kan de verdediging niet worden ontzegd. Het hof is echter gelet op artikel 264, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafvordering van oordeel dat de gezondheid en het welzijn van de zéér jeugdige getuige door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht. Het voorkomen van dit gevaar weegt zwaarder dan het belang om de getuige te ondervragen. Het hof zal het verzoek op die grond dan ook afwijzen.
- Het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 6] , [benadeelde 2] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [betrokkene 2] als getuigen zal worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat de verdediging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Mede gelet op de door het hof hierna te nemen beslissing acht het hof de verdachte door het niet horen van voornoemde personen als getuige niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof ziet aanleiding ambtshalve een tweede deskundige onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de minderjarigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .”
14. Allereerst merk ik op dat ’s hofs afwijzende beslissingen op de verzoeken tot het horen van de genoemde personen als getuigen zich lenen voor een beoordeling in cassatie. Op de terechtzitting van 5 juli 2018 was de samenstelling van het hof gewijzigd, maar is het onderzoek met instemming van de betrokken procespartijen hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 7 november 2017 bevond. Het arrest is dan ook gewezen mede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 november 2017.
15. Over de maatstaven die het hof bij de beoordeling van de verzoeken heeft aangelegd wordt (terecht) niet geklaagd. Het middel behelst enkel drie motiveringsklachten.
16. De eerste klacht keert zich tegen (i) de afwijzing van het verzoek tot het horen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] als getuigen en de tweede klacht tegen (ii) de afwijzing van het verzoek om [slachtoffer 1] als getuige te bevragen. Deze twee klachten verbazen mij enigszins. De raadsman heeft immers op de terechtzitting van 24 januari 2017 de indruk gewekt dat hij niet per se bleef bij deze twee verzoeken. Hij verklaarde toen dat hij zich zou kunnen voorstellen dat het hof de jongens vanwege hun kwetsbaarheid niet (nogmaals) wilde horen, dat hij zich refereerde met betrekking tot de getuigen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan het oordeel van het hof en dat hij (wel) persisteerde ten aanzien van de andere zeven verzochte getuigen. In het licht van deze toelichting van de raadsman en gelet hierop dat: - [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] beiden tweemaal in een kindvriendelijke studio zijn gehoord,7.- het hof ambtshalve een tweede deskundigenonderzoek heeft laten doen naar de betrouwbaarheid van hun verklaringen, - [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde pleegperiode 3 c.q. 4 jaar oud was en zijn verklaring niet voor het bewijs is gebezigd, acht ik de motivering van de afwijzende beslissingen van het hof ten aanzien van deze twee getuigenverzoeken (ad i en ii) niet onbegrijpelijk.
17. De derde klacht richt zich tegen de afwijzing tot het als getuige horen van [betrokkene 6] en [benadeelde 2] , [getuige 1] en [getuige 3] , [getuige 2] en [betrokkene 2] .
18. [betrokkene 6] is een oudere broer van de drie in de tenlastelegging en bewezenverklaring genoemde jongetjes. [benadeelde 2] is hun vader. De verdediging wenste [betrokkene 6] vragen te stellen over de omgang tussen de verdachte en [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] alsook over het gedrag van hen in de pleegperiode en wilde [benadeelde 2] horen over de voormelde omgang, het contact tussen hem als vader en de jongens en zijn wetenschap over het zedenverleden van de verdachte. Deze aspecten zijn naar mijn inzicht irrelevant voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissingen. Ik teken bovendien aan dat blijkens de strafmotivering van het hof het contact met vader [benadeelde 2] in de periode van het misbruik volledig verbroken was. Gelet op hetgeen aan dit verzoek ten grondslag is gelegd, acht ik de motivering van ’s hofs beslissing tot afwijzing (op de grond dat het verzoek onvoldoende is gemotiveerd) niet onbegrijpelijk. Hetzelfde geldt voor de motivering van de afwijzende beslissing op het verzoek voor zover dit betrekking heeft op – kort gezegd – [getuige 3] en [getuige 1] , [getuige 2] en [betrokkene 2] . Daaraan is namelijk slechts ten grondslag gelegd de wens vragen te stellen over de relatie tussen de verdachte en de jongens [slachtoffers] , het gedrag van de jongens en eventuele gedragsveranderingen bij de jongens ( [getuige 3] en [getuige 1] en [getuige 2] ) respectievelijk over het contact met Jeugdzorg en [betrokkene 1] , het natrekken van de verdachte en hetgeen met de informatie is gedaan ( [betrokkene 2] ). In dit verband merk ik overigens op dat (ook) van [betrokkene 2] geen verklaring voor het bewijs is gebruikt.
19. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
20. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑06‑2019
De verdachte benoemde in de loop der jaren terugkerend dat zijn seksuele voorkeur zich richt op (prepuberale) jongetjes, aldus het hof onder het hoofd “Strafmotivering” (arrest, p. 10).
Bewijsmiddelen 2 en 3.
Zie nader mijn conclusie (randnummer 15) voorafgaand aan HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1216, NJ 2017/309, waarin ik onder meer schreef: “Het gemotiveerde oordeel van de feitenrechter over de betrouwbaarheid van bijvoorbeeld een verklaring van een zedenslachtoffer maakt immers enkel inzichtelijk waarom die verklaring zodanig betrouwbaar is dat zij voor het bewijs kan worden gebezigd. Indien dat oordeel is ontleend aan ander materiaal – te denken valt dan aan de bevindingen van een deskundige – brengt dat uiteraard niet mee dat om die reden (ook) dat andere materiaal een zekere bewijsstatus verkrijgt en als steunbewijs kan dienen.”
In andere stukken ook wel geschreven als [getuige 3] .
Dit lijkt mij een vergissing. Blijkens de aan de Hoge Raad gezonden gedingstukken is in eerste aanleg geen verzoek gedaan om [slachtoffer 1] te horen en derhalve is evenmin sprake van een beslissing tot afwijzing in dat verband.
Aldus het requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg en het, in het bestreden arrest (p. 7) weergegeven, rapport van de deskundige drs. Van der Sleen.