Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (herzien)
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-05-1995
- Bronpublicatie:
16-01-1992, Trb. 1992, 97 (uitgifte: 03-07-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-05-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-07-2007, Trb. 2007, 126 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Monumentenzorg
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verdrag van 16 januari 1992
Preambule
De Lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag en die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden, ten einde met name de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk erfgoed zijn te beschermen en te verwezenlijken;
Gelet op het Europees Cultureel Verdrag, ondertekend te Parijs op 19 december 1954, in het bijzonder de artikelen 1 en 5 daarvan;
Gelet op het Verdrag inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa, ondertekend te Granada op 3 oktober 1985;
Gelet op het Europees Verdrag inzake delicten met betrekking tot cultuurgoederen, ondertekend te Delphi op 23 juni 1985;
Gelet op de aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering met betrekking tot de archeologie, in het bijzonder Aanbevelingen 848 (1978), 921 (1981) en 1072 (1988);
Gelet op Aanbeveling nr. R (89) 5 inzake de bescherming en het beter tot zijn recht doen komen van het archeologische erfgoed in het kader van de stedebouw en de landinrichting;
Eraan herinnerend dat het archeologische erfgoed van wezenlijk belang is voor de kennis van de geschiedenis van de mensheid;
Erkennend dat het Europese archeologische erfgoed, dat getuigt van de oude geschiedenis, ernstig met aantasting wordt bedreigd door het toenemende aantal grote ruimtelijke-ordeningsprojecten, risico's van natuurlijke aard, clandestiene of onwetenschappelijke opgravingen en onvoldoende besef onder het publiek;
Bevestigend dat het van belang is, daar waar deze nog niet bestaan, passende bestuurlijke en wetenschappelijke toezichtsprocedures in te stellen, en dat de noodzaak het archeologische erfgoed te beschermen tot uitdrukking behoort te komen in het beleid inzake stedebouw en landinrichting en culturele ontwikkeling;
Onderstrepend dat de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed niet alleen dient te berusten bij de rechtstreeks betrokken Staat, maar bij alle landen in Europa, met het oog op het beperken van het risico van aantasting en het bevorderen van het behoud, door het stimuleren van uitwisseling van deskundigen en ervaring;
Vaststellend de noodzaak de beginselen vervat in het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed, ondertekend te Londen op 6 mei 1969, aan te vullen in verband met de evolutie van het ruimtelijke-ordeningsbeleid in de landen in Europa;
Zijn als volgt overeengekomen:
Verdragpartijgroep