Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Inwerkingtreding
20-11-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2017, PbEU 2017, L 283 (uitgifte: 31-10-2017, regelingnummer: 2017/1939)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Instituties
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Staatsrecht / Rechtspraak
Verordening van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 86,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het feit dat België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en de Tsjechische Republiek op 3 april 2017 het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben laten weten nauwere samenwerking te willen aangaan op basis van de ontwerpverordening,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen.
- (2)
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de titel betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de mogelijkheid tot instelling van een Europees Openbaar Ministerie (EOM).
- (3)
Zowel de Unie als de lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht de financiële belangen van de Unie te beschermen tegen strafbare feiten, die jaarlijks aanzienlijke financiële schade veroorzaken. Deze feiten worden op dit moment echter niet altijd voldoende onderzocht en vervolgd door de nationale strafrechtelijke autoriteiten.
- (4)
De Commissie heeft op 17 juli 2013 een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instelling van het EOM aangenomen.
- (5)
Tijdens zijn vergadering van 7 februari 2017 heeft de Raad geconstateerd dat er geen unanimiteit is over de ontwerpverordening.
- (6)
Conform artikel 86, lid 1, tweede alinea, VWEU heeft een groep van zeventien lidstaten in een brief van 14 februari 2017 verzocht het ontwerp van verordening aan de Europese Raad voor te leggen.
- (7)
De Europese Raad heeft de ontwerpverordening op 9 maart 2017 besproken en geconstateerd dat er verschil van mening is in de zin van artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU.
- (8)
Op 3 april 2017 hebben België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en de Tsjechische Republiek het Europees Parlement, de Raad en de Commissie laten weten dat zij nauwer willen samenwerken met het oog op de instelling van het EOM. Conform artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU wordt de in de artikelen 20, lid 2, VEU, en 329, lid 1, VWEU, bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking derhalve geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing met ingang van 3 april 2017. Bovendien hebben Letland en Estland, bij brief van respectievelijk 19 april 2017 en 1 juni 2017, de wens geuit deel te nemen aan de totstandbrenging van nauwere samenwerking.
- (9)
Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten van de Europese Unie op het moment waarop zij wordt aangegaan. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, ook aan een reeds lopende nauwere samenwerking, mits de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM (‘de lidstaten’) dienen erop toe te zien dat zo veel mogelijk lidstaten van de Europese Unie worden gestimuleerd om mee te doen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en alleen rechtstreeks van toepassing in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, of op grond van een besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU.
- (10)
Overeenkomstig artikel 86 VWEU dient het EOM te worden ingesteld op de grondslag van Eurojust. Dit houdt in dat deze verordening een nauwe band tussen beide instanties tot stand dient te brengen, die gebaseerd is op onderlinge samenwerking.
- (11)
Het VWEU bepaalt dat de materiële bevoegdheid van het EOM beperkt is tot strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, overeenkomstig deze verordening. Het takenpakket van het EOM dient derhalve te bestaan in het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van de daders van de in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (2) genoemde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en van daarmee onlosmakelijk verbonden strafbare feiten. Voor een uitbreiding van deze bevoegdheid tot zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie is een unaniem besluit van de Europese Raad nodig.
- (12)
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kunnen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie worden bestreden. In de huidige situatie, waarin de vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, uitsluitend een taak is van de autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, kan die doelstelling niet altijd voldoende worden verwezenlijkt. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het intensiever bestrijden van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden door het opzetten van het EOM, vanwege de uiteenlopende wijze waarop op nationaal niveau de vervolging van dergelijke strafbare feiten wordt aangepakt, niet voldoende door de lidstaten van de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gezien het feit dat het EOM de bevoegdheid zal krijgen om dergelijke strafbare feiten te vervolgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken en zijn de gevolgen ervan voor de rechtsorde en de institutionele structuur van de lidstaten zo beperkt mogelijk gehouden.
- (13)
Deze verordening voorziet in een systeem van gedeelde bevoegdheid voor het EOM en nationale autoriteiten bij de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, gebaseerd op het evocatierecht van het EOM.
- (14)
In het licht van het beginsel van loyale samenwerking dienen zowel het EOM als de bevoegde nationale autoriteiten elkaar te ondersteunen en informeren met het oog op de efficiënte bestrijding van de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen.
- (15)
Deze verordening laat de nationale stelsels van de lidstaten inzake organisatie van het strafrechtelijk onderzoek onverlet.
- (16)
Aangezien het EOM onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden krijgt, dienen er institutionele waarborgen te worden ingebouwd die ervoor zorgen dat het onafhankelijk is van en verantwoording schuldig is aan de instellingen van de Unie.
- (17)
Het EOM dient in het belang van de Unie als geheel te handelen, en geen instructies te vragen of te aanvaarden van externe personen.
- (18)
De strikte verantwoordingsplicht staat tegenover de onafhankelijkheid en de bevoegdheden die het EOM aan deze verordening ontleent. De Europese hoofdaanklager is volledige verantwoording verschuldigd voor de uitvoering van zijn taken als hoofd van het EOM en als zodanig draagt hij een algemene institutionele verantwoordingsplicht voor de algemene activiteiten van het EOM jegens het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Dit betekent dat elk van deze instellingen in bepaalde omstandigheden het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘Hof van Justitie’) kan verzoeken de Europese hoofdaanklager te ontslaan, bijvoorbeeld bij ernstige misdragingen. Dezelfde procedure is van toepassing op het ontslag van Europese aanklagers.
- (19)
Het EOM dient een openbaar jaarverslag te publiceren over zijn algemeen optreden, dat ten minste statistische gegevens over zijn werkzaamheden bevat.
- (20)
De organisatiestructuur van het EOM dient een snelle en efficiënte besluitvorming mogelijk te maken tijdens strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolgingen, ongeacht of er één of meer lidstaten bij betrokken zijn. De structuur dient er ook voor zorgen dat alle nationale rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten in het EOM vertegenwoordigd zijn en dat aanklagers met kennis van de specifieke rechtsstelsels in beginsel de onderzoeken en strafvervolgingen in hun respectieve lidstaten voor hun rekening nemen.
- (21)
Daarom dient het EOM een ondeelbaar orgaan van de Unie te zijn dat als één instantie opereert. Het centraal niveau bestaat uit een Europese hoofdaanklager, die het hoofd is van het EOM in zijn geheel, en van het college van Europese aanklagers, de permanente kamers en de Europese aanklagers. Het decentrale niveau wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten.
- (22)
Met het oog op de samenhang van het optreden van het EOM en dus een gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Unie dienen de organisatiestructuur en het interne besluitvormingsproces van het EOM het centrale kantoor voorts ruimte te bieden voor het monitoren van, leiden van, en toezien op alle door gedelegeerde Europese aanklagers uitgevoerde onderzoeken en strafvervolgingen.
- (23)
In deze verordening worden de termen ‘algemene supervisie’, ‘monitoring en leiding’ en ‘toezicht’ gebruikt om verschillende door het EOM uitgeoefende controleactiviteiten te beschrijven. Onder ‘algemene supervisie’ dient te worden verstaan het algemeen beheer van het optreden van het EOM, in het kader waarvan alleen instructies worden gegeven over aangelegenheden die een horizontaal belang hebben voor het EOM. Onder ‘monitoring en leiding’ dienen te worden verstaan de bevoegdheden om individuele onderzoeken en strafvervolgingen te monitoren en te leiden. Onder ‘toezicht’ dient te worden verstaan een grondiger en continue supervisie over de onderzoeken en strafvervolgingen, daaronder begrepen, wanneer dat noodzakelijk is, het optreden en het geven van instructies met betrekking tot aangelegenheden in verband met onderzoeken en strafvervolgingen.
- (24)
Het college dient besluiten te nemen over strategische aangelegenheden, onder meer het bepalen van de prioriteiten en het onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM, alsmede over algemene kwesties die voortvloeien uit individuele zaken, bijvoorbeeld in verband met de toepassing van deze verordening, de correcte uitvoering van het onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM, dan wel ten aanzien van beginselkwesties of vraagstukken die van aanzienlijk belang zijn voor de ontwikkeling van een coherent onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM. De besluiten van het college over algemene kwesties mogen geen afbreuk doen aan de onderzoeks- en strafvervolgingsplicht in overeenstemming met deze verordening en het nationale recht. Het college stelt alles in het werk om besluiten bij consensus te nemen. Indien er geen consensus kan worden bereikt, dienen de besluiten via stemming te worden genomen.
- (25)
De permanente kamers dienen de onderzoeken te monitoren en daaraan leiding te geven, en de samenhang van het optreden van het EOM te waarborgen. De samenstelling van de permanente kamers dient te worden bepaald overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, op grond waarvan het onder meer mogelijk dient te zijn dat een Europese aanklager lid is van meer dan één permanente kamer indien dit wenselijk is om de werklast van de afzonderlijke Europese aanklagers zo gelijkmatig mogelijk te verdelen.
- (26)
De permanente kamers dienen te worden voorgezeten door de Europese hoofdaanklager, een van de plaatsvervangende Europese hoofdaanklagers of een Europese aanklager, overeenkomstig de beginselen van het reglement van orde van het EOM.
- (27)
De toewijzing van de zaken aan de permanente kamers dienen gebaseerd te zijn op een systeem van willekeurige verdeling, om de werklast zo gelijkmatig mogelijk te verdelen. Om de goede en efficiënte werking van het EOM te waarborgen kan, op besluit van de Europese hoofdaanklager, van dit beginsel worden afgeweken.
- (28)
Een Europese aanklager van elke lidstaat dient in het college te worden benoemd. De Europese aanklagers dienen in beginsel namens de bevoegde permanente kamer toezicht te houden op de onderzoeken en strafvervolgingen die de gedelegeerd Europese aanklagers behandelen in hun lidstaat van herkomst. Zij dienen als contactpersoon te fungeren tussen het centrale kantoor en het decentrale niveau in hun lidstaat, waarbij zij de werking van het EOM als één instantie faciliteren. De toezichthoudende Europese aanklager dient ook na te gaan of instructies met het nationale recht stroken, en de permanente kamer te informeren indien dit niet het geval is.
- (29)
Voorts dient een Europese aanklager, bij een hoge werklast in verband met een groot aantal onderzoeken en strafvervolgingen in een lidstaat, een verzoek te kunnen doen om het toezicht op bepaalde onderzoeken en strafvervolgingen in zijn lidstaat van herkomst bij wijze van uitzondering toe te wijzen aan andere Europese aanklagers. De beslissing hierover dient te worden genomen door de Europese hoofdaanklager en vergt de instemming van de Europese aanklager die de betrokken zaken zou overnemen. De criteria voor deze beslissingen dienen te worden vastgelegd in het reglement van orde van het EOM en dienen onder meer van de Europese aanklager die de zaken overneemt, te verlangen dat hij voldoende kennis bezit van de taal en het rechtsstelsel van de betrokken lidstaat.
- (30)
De onderzoeken van het EOM dienen in de regel te worden uitgevoerd door gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten. Zij dienen dit te doen overeenkomstig deze verordening en wat betreft aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen, overeenkomstig het nationale recht. Gedelegeerd Europese aanklagers dienen hun taken uit te voeren onder het toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van het openbaar ministerie, dient de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen besluiten te vallen onder de toezichtsbevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten niet verplicht te worden te voorzien in toetsing door de nationale rechter, zonder evenwel afbreuk te doen aan artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘het Handvest’).
- (31)
De functie van aanklager bij de bevoegde rechtbanken geldt totdat de procedure eindigt, dat wil zeggen totdat definitief wordt vastgesteld dat de verdachte of beklaagde het strafbare feit wel of niet heeft gepleegd, met inbegrip, indien van toepassing, van de strafoplegging en de uitkomst van rechtsvorderingen of rechtsmiddelen totdat het besluit onherroepelijk wordt.
- (32)
De gedelegeerd Europese aanklagers dienen een integrerend deel te vormen van het EOM en als zodanig dienen zij, bij het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waarvoor het EOM bevoegd is, uitsluitend te handelen namens het EOM op het grondgebied van hun lidstaat. Daarom is het nodig dat zij uit hoofde van deze verordening een functioneel en juridisch onafhankelijke status krijgen die verschilt van een status op grond van nationaal recht.
- (33)
Ondanks hun bijzondere status uit hoofde van deze verordening dienen de gedelegeerd Europese aanklagers gedurende hun ambtstermijn ook lid te zijn van het openbaar ministerie van hun lidstaat, dat wil zeggen openbaar aanklager of lid van de rechterlijke macht, en dient die lidstaat hun ten minste dezelfde bevoegdheden als de nationaal aanklagers te verlenen.
- (34)
De gedelegeerd Europese aanklagers dienen verplicht te zijn de instructies van de permanente kamers en de Europese aanklagers op te volgen. Indien een gedelegeerd Europese aanklager van mening is dat een instructie hem zou nopen tot een maatregel die niet zou stroken met het nationale recht, dient hij te verzoeken om een herziening van het besluit van de Europese hoofdaanklager.
- (35)
De gedelegeerd Europese aanklager die een zaak behandelt, dient bij de toezichthoudende Europese aanklager en de bevoegde permanente kamer melding te maken van belangrijke ontwikkelingen in die zaak, zoals het uitvoeren van onderzoeksmaatregelen of het aanbrengen van wijzigingen in de lijst van verdachten.
- (36)
De permanente kamers dienen hun beslissingsbevoegdheid uit te oefenen in welbepaalde stadia van de procedures van het EOM, teneinde te zorgen voor een gemeenschappelijk onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid. Zij dienen hun besluiten vast te stellen op basis van een door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager voorgesteld ontwerpbesluit. In uitzonderlijke gevallen dient een permanente kamer echter de mogelijkheid te hebben een besluit te nemen zonder ontwerpbesluit van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. In dergelijke gevallen kan de Europese aanklager die toezicht houdt op de zaak, een dergelijk ontwerpbesluit indienen.
- (37)
Een permanente kamer dient in specifieke gevallen over de mogelijkheid te beschikken haar beslissingsbevoegdheid te delegeren aan de toezichthoudende Europese aanklager, indien een strafbaar feit niet ernstig is of de procedure niet complex is. Bij de beoordeling van de ernst van een strafbaar feit dient rekening te worden gehouden met de gevolgen op het niveau van de Unie.
- (38)
Het reglement van orde van het EOM dient te voorzien in een vervangingsmechanisme voor Europese aanklagers. Dat vervangingsmechanisme dient te worden gebruikt wanneer een Europese aanklager gedurende korte tijd niet in staat is zijn taken te vervullen, bijvoorbeeld wegens afwezigheid.
- (39)
Voorts dient de Europese aanklager die aftreedt, te worden ontslagen, of om een andere reden zijn ambt neerlegt, of in geval van, bijvoorbeeld, langdurige ziekte, te worden vervangen door een van de gedelegeerd Europese aanklagers van zijn lidstaat. De vervanging dient beperkt te zijn tot een periode van ten hoogste drie maanden. Het college dient te oordelen of deze termijn kan worden verlengd als dat noodzakelijk wordt geacht, rekening houdend met de werklast van het EOM en de duur van de afwezigheid, in afwachting van de definitieve vervanging of de terugkeer van de Europese aanklager. De gedelegeerd Europese aanklager die de Europese aanklager vervangt, mag gedurende de periode van vervanging niet langer belast worden met onderzoeken en strafvervolgingen die hij als gedelegeerd Europese aanklager of als nationaal aanklager behandelde. Voor de procedures van het EOM die werden behandeld door de gedelegeerd Europese aanklager die een Europese aanklager vervangt, dienen de regels van het EOM inzake nieuwe toewijzing te gelden.
- (40)
De procedure voor de benoeming van de Europese hoofdaanklager en de Europese aanklagers dient hun onafhankelijkheid te garanderen. Zij dienen hun legitimiteit te ontlenen aan de instellingen van de Unie die bij de benoemingsprocedure betrokken zijn. De plaatsvervangers van de Europese hoofdaanklager dienen door het college onder zijn leden te worden benoemd.
- (41)
Een selectiecommissie dient een lijst van kandidaten op te stellen voor het ambt van Europese hoofdaanklager. De bevoegdheid tot bepaling van de werkwijze en tot samenstelling van de leden van de selectiecommissie dient aan de Raad te worden verleend, op basis van een voorstel van de Commissie. Die uitvoeringsbevoegdheid is een afspiegeling van de uit hoofde van artikel 86 VWEU verleende specifieke bevoegdheden en strookt met de specifieke aard van het EOM, dat, hoewel het een orgaan van de Unie is, stevig in de nationale rechtsstructuren verankerd zal blijven. Het EOM zal handelen in een procedure waarin de meeste andere actoren nationaal zijn, zoals rechtbanken, politie en andere rechtshandhavende instanties; de Raad heeft er daarom specifiek belang bij nauw betrokken te zijn bij de benoemingsprocedure. Door deze bevoegdheden aan de Raad te verlenen wordt ook voldoende rekening gehouden met de mogelijk gevoelige aard van eventuele beslissingsbevoegdheden met directe gevolgen voor de nationale justitiële en strafvervolgingssystemen. Het Europees Parlement en de Raad dienen in onderlinge overeenstemming een van de kandidaten op de lijst tot Europese hoofdaanklager te benoemen.
- (42)
Elke lidstaat dient drie kandidaten voor het ambt van Europese aanklager voor te dragen, van wie er één door de Raad wordt geselecteerd en benoemd. Met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van het college dient om de drie jaar één derde van de Europese aanklagers te worden vervangen. De bevoegdheid om overgangsregels vast te stellen voor de benoeming van Europese aanklagers voor en gedurende de eerste ambtsperiode, dient aan de Raad te worden verleend. Deze uitvoeringsbevoegdheid is een afspiegeling van de bevoegdheid van de Raad om de Europese aanklagers te selecteren en te benoemen. Dit wordt eveneens gerechtvaardigd door de specifieke hoedanigheid van de Europese aanklagers, die met hun respectieve lidstaten verbonden zijn en tegelijkertijd lid zijn van het college, en, meer in het algemeen, door de specifieke aard van het EOM, volgens dezelfde logica die ten grondslag ligt aan de aan de Raad verleende uitvoeringsbevoegdheid om de werkwijze en de samenstelling van de selectiecommissie te bepalen. De Raad dient een zo breed mogelijke geografische spreiding binnen de lidstaten in acht te nemen wanneer hij een besluit neemt over de vervanging van een derde van de Europese aanklagers tijdens hun eerste ambtsperiode.
- (43)
De procedure voor de benoeming van de gedelegeerd Europese aanklagers dient te waarborgen dat zij een integrerend deel van het EOM vormen, hoewel zij in operationeel opzicht in de nationale rechtsstelsels en gerechtelijke en strafvervolgingsinstanties geïntegreerd blijven. De lidstaten dienen kandidaten voor te dragen voor het ambt van gedelegeerd Europese aanklager, die op voorstel van de Europese hoofdaanklager door het college dienen te worden benoemd.
- (44)
In elke lidstaat dienen er twee of meer gedelegeerd Europese aanklagers te zijn om een correcte behandeling van de hoeveelheid zaken van het EOM te waarborgen. De Europese hoofdaanklager dient het aantal gedelegeerd Europese aanklagers per lidstaat en de functionele en territoriale taakverdeling onder hen in overleg met elke lidstaat goed te keuren. Bij dat overleg dient terdege rekening te worden gehouden met de organisatie van de nationale strafvervolgingssystemen. Het begrip functionele verdeling van bevoegdheden tussen de gedelegeerd Europese aanklagers zou een taakverdeling mogelijk maken.
- (45)
Het totale aantal gedelegeerd Europese aanklagers in een lidstaat kan met goedkeuring van de Europese hoofdaanklager worden gewijzigd, met inachtneming van de in de jaarlijkse begroting van het EOM gestelde grenzen.
- (46)
Het college dient verantwoordelijk te zijn voor tuchtprocedures met betrekking tot gedelegeerd Europese aanklagers die op grond van deze verordening handelen. Aangezien gedelegeerd Europese aanklagers actieve leden blijven van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de lidstaten, en ook functies als nationale aanklagers mogen uitoefenen, kunnen nationale tuchtrechtelijke bepalingen van toepassing zijn om redenen die geen verband houden met deze verordening. In dergelijke gevallen dient de Europese hoofdaanklager evenwel in kennis te worden gesteld van het ontslag of een andere tuchtmaatregel, gezien zijn verantwoordelijkheden voor het beheer van het EOM, en teneinde de integriteit en onafhankelijkheid ervan te beschermen.
- (47)
De werkzaamheden van het EOM dienen in beginsel in elektronische vorm te worden uitgevoerd. Er dient een casemanagementsysteem te komen dat is opgezet door, eigendom is van en beheerd wordt door het EOM. De informatie in het casemanagementsysteem dient onder andere informatie te bevatten die is ontvangen over mogelijke strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, alsmede informatie uit de onderzoeksdossiers, ook als deze reeds zijn afgesloten. Het EOM dient er bij het opzetten van het casemanagementsysteem voor te zorgen dat het systeem het EOM in de mogelijkheid stelt te handelen als één instantie, waarbij de dossiers die door de gedelegeerd Europese aanklagers worden beheerd, beschikbaar zijn voor het centrale kantoor met het oog op het uitoefenen van zijn taken op het vlak van besluitvorming, monitoring en leiding, en toezicht.
- (48)
De nationale autoriteiten dienen het EOM onverwijld in kennis te stellen van gedragingen die mogelijk een strafbaar feit vormen dat onder de bevoegdheid van het EOM valt. In gevallen die niet onder zijn bevoegdheid vallen, dient het EOM de bevoegde nationale autoriteiten in kennis te stellen van feiten waarvan het kennis heeft gekregen, en die een strafbaar feit zouden kunnen vormen, bijvoorbeeld een valse getuigenis.
- (49)
De instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede de nationale autoriteiten dienen het EOM onverwijld alle informatie te verstrekken over strafbare feiten ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Het EOM kan ook informatie ontvangen of vergaren uit andere bronnen, zoals particuliere partijen. Met een controlemechanisme in het EOM dient te kunnen worden nagegaan of, op grond van de ontvangen informatie, aan de voorwaarden voor materiële, territoriale en personele bevoegdheid van het EOM is voldaan.
- (50)
Klokkenluiders kunnen nieuwe informatie onder de aandacht van het EOM brengen en zo nuttige ondersteuning bieden bij het uitvoeren van diens taak, namelijk het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Klokkenluiders kunnen echter worden ontmoedigd door angst voor represailles. Om het gemakkelijker te maken strafbare feiten op te sporen die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, worden de lidstaten aangespoord om, in overeenstemming met hun nationale recht, effectieve procedures op te zetten voor het melden van mogelijke strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen en om te waarborgen dat de personen die dergelijke strafbare feiten melden bescherming genieten tegen represailles, in het bijzonder tegen tegenwerking of discriminatie door de werkgever. Indien nodig dient het EOM daartoe eigen interne regels op te stellen.
- (51)
Om te voldoen aan hun verplichting om het EOM in kennis te stellen wanneer vermoed wordt dat een strafbaar feit is gepleegd dat binnen zijn bevoegdheid valt, dienen de nationale autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie de bestaande meldingsprocedures te volgen en over een efficiënt mechanisme beschikken voor een eerste beoordeling van de gemelde vermoedens. De instellingen, organen en instanties van de Unie kunnen daartoe gebruikmaken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (‘OLAF’).
- (52)
De autoriteiten van de lidstaten dienen een systeem opzetten dat waarborgt dat informatie zo snel mogelijk aan het EOM wordt gemeld. Het is aan de lidstaten om te beslissen of zij een rechtstreeks of een gecentraliseerd systeem wensen op te zetten.
- (53)
Voor de goede werking van het EOM is het van essentieel belang dat deze meldingsplicht wordt nageleefd en zo ruim mogelijk wordt geïnterpreteerd, zodat nationale autoriteiten melding maken van zaken waarin de beoordeling van bepaalde criteria niet onmiddellijk mogelijk is (bijvoorbeeld de omvang van de schade of de toepasselijke sanctie). Het EOM dient ook per geval informatie te kunnen opvragen bij de autoriteiten van de lidstaten over andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Dit dient niet te worden gezien als een mogelijkheid voor het EOM om systematisch of periodiek bij de autoriteiten van de lidstaten informatie over lichte vergrijpen op te vragen.
- (54)
Het efficiënt onderzoeken van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en het beginsel ne bis in idem schenden, kan in sommige zaken een uitbreiding van het onderzoek vereisen naar andere strafbare feiten naar nationaal recht, indien deze onlosmakelijk zijn verbonden met een strafbaar feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt. De term ‘onlosmakelijk verbonden strafbare feiten’ dient te worden bezien in het licht van de desbetreffende rechtspraak, die de gelijkheid van de materiële feiten (of feiten die in substantie dezelfde zijn), uitlegt in de zin van het bestaan van een reeks concrete omstandigheden die naar tijd en plaats onlosmakelijk zijn verbonden, beschouwt als een relevant criterium voor de toepassing van het beginsel ne bis in idem.
- (55)
Het EOM dient het recht te hebben zijn bevoegdheid uit te oefenen indien strafbare feiten onlosmakelijk verbonden zijn, en het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt het belangrijkste is wat betreft de ernst van het betrokken strafbare feit, zoals tot uiting komt in de maximumstraffen die kunnen worden opgelegd.
- (56)
Het EOM dient echter ook het recht te hebben zijn bevoegdheid uit te oefenen in het geval van strafbare feiten die onlosmakelijk verbonden zijn en waarbij het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, het belangrijkste is wat betreft de strafmaat, maar het onlosmakelijk verbonden andere strafbare feit als ondergeschikt wordt beschouwd omdat het slechts instrumenteel was bij het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, met name wanneer dit andere strafbare feit werd gepleegd met als hoofddoel het scheppen van de omstandigheden voor het plegen van het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, zoals een strafbaar feit dat uitsluitend gericht is op het zorgen voor de materiële of wettelijke middelen om het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt te plegen of om de opbrengst of het resultaat daarvan veilig te stellen.
- (57)
De term ‘strafbare feiten die verband houden met de deelneming aan een criminele organisatie’ dient onder de in het nationale recht voorziene definitie te vallen overeenkomstig Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (3), en kan, bijvoorbeeld, lidmaatschap of de organisatie en het leiderschap van een dergelijke criminele organisatie behelzen.
- (58)
De bevoegdheid van het EOM inzake strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden dient in de regel voorrang te hebben op nationale bevoegdheidsclaims, zodat het EOM kan zorgen voor samenhang, en het onderzoek en de strafvervolging op het niveau van de Unie kan sturen. De autoriteiten van de lidstaten dienen met betrekking tot die strafbare feiten af te zien van optreden, tenzij dringende maatregelen noodzakelijk zijn, tot het EOM heeft beslist of het een onderzoek zal instellen.
- (59)
Onder meer indien een strafbaar feit in een welbepaalde zaak een grensoverschrijdend karakter of een grensoverschrijdende schaal heeft, daarbij een criminele organisatie is betrokken of indien de specifieke aard ervan een ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie of de geloofwaardigheid van de Unie-instellingen en het vertrouwen van de burgers van de Unie vormt, moet deze zaak worden geacht gevolgen op het niveau van de Unie te hebben.
- (60)
Indien het EOM zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen omdat er in een bepaalde zaak reden is om aan te nemen dat de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend aan de financiële belangen van de Unie, niet groter is dan de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend aan een ander slachtoffer, dient het EOM niettemin zijn bevoegdheid te kunnen uitoefenen, op voorwaarde dat het beter geschikt is om onderzoek of strafvervolging in te stellen dan de autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten. Het EOM kan onder meer beter geschikt blijken indien het effectiever zou zijn het EOM het betrokken strafbaar feit te laten onderzoeken en vervolgen omdat dit een grensoverschrijdend karakter of grensoverschrijdende schaal heeft, wanneer daarbij een criminele organisatie is betrokken of indien een specifiek soort misdrijf een ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie of de geloofwaardigheid van de Unie-instellingen en het vertrouwen van de burgers van de Unie vormt. In zodanig geval dient het EOM zijn bevoegdheid te kunnen uitoefenen nadat de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaat of lidstaten daarmee hebben ingestemd, wanneer schade aan andere slachtoffers is berokkend.
- (61)
Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek instelt met betrekking tot een strafbaar feit en van oordeel is dat het EOM zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen, stelt die instantie het EOM daarvan in kennis, zodat het kan beoordelen of het zijn bevoegdheid moet uitoefenen.
- (62)
In het geval van onenigheid met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheid dienen de bevoegde nationale autoriteiten te beslissen over de bevoegdheidstoewijzing. Onder ‘bevoegde nationale autoriteiten’ moet worden verstaan elke justitiële autoriteit die overeenkomstig het nationale recht bevoegd is om te beslissen over de bevoegdheidstoewijzing.
- (63)
Aangezien de strafvervolging door het EOM via nationale rechterlijke instanties verloopt, dient bij de omschrijving van de bevoegdheid van het EOM te worden verwezen naar het strafrecht van de lidstaten, waarin het handelen of nalaten dat de financiële belangen van de Unie schaadt strafbaar is gesteld en de toepasselijke sancties voortvloeien uit de omzetting in het nationale recht van de desbetreffende wetgeving van de Unie, met name Richtlijn (EU) 2017/1371.
- (64)
Het EOM dient zijn bevoegdheid in zo ruim mogelijke zin uit te oefenen, zodat het ook strafbare feiten die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gepleegd, kan onderzoeken en vervolgen.
- (65)
Het EOM dient zich bij het onderzoek en de strafvervolging te laten leiden door de beginselen van proportionaliteit, onpartijdigheid en eerlijkheid jegens de verdachte of beklaagde. Dit omvat onder meer de verplichting om alle soorten bewijs te vergaren, zowel bezwarend als ontlastend, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging.
- (66)
Met het oog op de rechtszekerheid en om doeltreffend op te treden tegen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, dienen de onderzoeks- en strafvervolgingsactiviteiten van het EOM gebaseerd te zijn op het legaliteitsbeginsel, waarbij het EOM de voorschriften van deze verordening strikt moet toepassen, met name de voorschriften inzake bevoegdheid en de uitoefening daarvan, de instelling en beëindiging van onderzoeken, de verwijzing van zaken, sepot, en vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures.
- (67)
Om de rechten van de gedaagde optimaal te beschermen, dient tegen een verdachte of beklaagde in beginsel slechts één onderzoek of strafvervolging door het EOM te worden ingesteld. Als een strafbaar feit door verscheidene personen is gepleegd, dient het EOM in beginsel slechts één zaak in te leiden en onderzoek te voeren naar alle verdachten of beklaagden samen.
- (68)
Als verscheidene gedelegeerd Europese aanklagers onderzoeken hebben ingesteld naar hetzelfde strafbare feit, dient de permanente kamer die onderzoeken waar passend samen te voegen. De permanente kamer kan beslissen die procedures niet samen te voegen of ze naderhand te splitsen indien het onderzoek daardoor efficiënter kan verlopen, bijvoorbeeld als een procedure tegen één verdachte of beklaagde in een eerder stadium kan worden beëindigd, terwijl de procedures tegen andere verdachten of beklaagden nog dienen te worden voortgezet, of als de periode van voorlopige hechtenis van één van de verdachten zou kunnen worden verkort door de zaak te splitsen. Als verschillende permanente kamers belast zijn met de samen te voegen zaken, dienen de passende bevoegdheden en procedures in het reglement van orde van het EOM te worden vastgelegd. Indien de permanente kamer beslist een zaak te splitsen, dient zij bevoegd te blijven voor de daaruit resulterende zaken.
- (69)
Het EOM dient aangewezen te zijn op nationale autoriteiten, waaronder de politie, met name voor het toepassen van dwangmaatregelen. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking dienen alle nationale autoriteiten en de betrokken organen van de Unie, zoals Eurojust, Europol en OLAF, het EOM actief te ondersteunen bij de onderzoeken en strafvervolgingen, en er mee samenwerken, vanaf het moment waarop een vermoedelijk strafbaar feit aan het EOM wordt gemeld tot wanneer het beslist strafvervolging in te stellen of de zaak op een andere manier af te doen.
- (70)
Het is voor het effectief instellen van een onderzoek naar en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, van wezenlijk belang dat het EOM bewijs kan vergaren door toepassing van ten minste een minimale reeks onderzoeksmaatregelen, daarbij steeds het evenredigheidsbeginsel in acht nemend. Deze maatregelen dienen toepasbaar te zijn voor het instellen van een onderzoek naar en het vervolgen van de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, tenminste indien op die feiten een maximale gevangenisstraf van minimaal 4 jaar staat, maar zij kunnen aan beperkingen onderhevig zijn overeenkomstig het nationale recht.
- (71)
Ter aanvulling op de in deze verordening vermelde minimale reeks onderzoeksmaatregelen dienen gedelegeerd Europese aanklagers maatregelen te kunnen vragen of gelasten die aanklagers uit hoofde van het nationale recht in soortgelijke nationale zaken ter beschikking hebben. Beschikbaarheid dient te worden gewaarborgd in alle situaties waarin de aangegeven onderzoeksmaatregel bestaat maar overeenkomstig het nationale recht aan beperkingen onderhevig kan zijn.
- (72)
In grensoverschrijdende gevallen dient de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, een beroep te kunnen doen op assisterende gedelegeerd Europese aanklagers wanneer in andere lidstaten maatregelen dienen te worden genomen. Indien voor een dergelijke maatregel rechterlijke toestemming is vereist, dient duidelijk te worden vermeld in welke lidstaat de toestemming dient te worden verkregen; in ieder geval mag er slechts één toestemming zijn. Indien een onderzoeksmaatregel uiteindelijk door de rechterlijke autoriteiten wordt geweigerd, met andere woorden nadat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput, dient de behandelende gedelegeerd Europese aanklager het verzoek of het bevel in te trekken.
- (73)
De in deze verordening geboden mogelijkheid gebruik te maken van rechtsinstrumenten op het gebied van wederzijdse erkenning of grensoverschrijdende samenwerking mag niet in de plaats komen van de specifieke regels over grensoverschrijdende onderzoeken in het kader van deze verordening. Het doel moet juist zijn deze aan te vullen, teneinde ervoor te zorgen dat wanneer een maatregel noodzakelijk is in een grensoverschrijdend onderzoek maar voor een louter binnenlandse situatie niet in het nationale recht beschikbaar is, die maatregel bij het verrichten van het onderzoek of de strafvervolging toch kan worden gebruikt overeenkomstig de nationale wetgeving tot uitvoering van het betrokken instrument.
- (74)
De bepalingen van deze verordening inzake grensoverschrijdende samenwerking van deze verordening dienen bestaande rechtsinstrumenten ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking tussen andere nationale autoriteiten dan strafvervolgingsinstanties en rechterlijke autoriteiten, onverlet te laten. Dit dient ook te gelden voor nationale autoriteiten die op basis van het bestuursrecht met elkaar samenwerken.
- (75)
De bepalingen van deze verordening inzake voorlopige hechtenis en grensoverschrijdende overlevering mogen geen afbreuk doen aan de specifieke procedures in lidstaten waar rechterlijke toestemming voor de aanvankelijke aanhouding van een verdachte of beklaagde niet nodig is.
- (76)
De behandelende gedelegeerd Europese aanklager dient over de mogelijkheid te beschikken om Europese aanhoudingsbevelen binnen het bevoegdheidsgebied van het EOM uit te vaardigen of daarom te verzoeken.
- (77)
Het EOM dient over de mogelijkheid te beschikken om een zaak naar de nationale autoriteiten te verwijzen indien uit een onderzoek blijkt dat het onderzochte strafbare feit buiten de bevoegdheid van het EOM valt. Bij een dergelijke verwijzing dienen de nationale autoriteiten hun volledige bevoegdheid overeenkomstig het nationale recht te behouden om het onderzoek in te stellen, voort te zetten of stop te zetten.
- (78)
Deze verordening belast het EOM met de taak van aanklager, en dus met de beslissing over de tenlastelegging ten aanzien van de verdachte of beklaagde, en de keuze van de lidstaat waarvan de rechtbanken bevoegd zullen zijn om de aanklacht te behandelen. De beslissing om de verdachte of beklaagde in staat van beschuldiging te stellen dient in beginsel te worden genomen door de bevoegde permanente kamer, op basis van een ontwerpbesluit van de gedelegeerd Europese aanklager, zodat er een gemeenschappelijk strafvervolgingsbeleid is. De permanente kamer dient het recht te hebben om binnen 21 dagen na ontvangst van het ontwerpbesluit daarover een besluit te nemen, met inbegrip van vragen om aanvullend bewijs, voordat zij beslist om een zaak al dan niet voor de rechter te brengen, behalve indien zij besluit een zaak te seponeren terwijl de gedelegeerd Europese openbaar aanklager heeft voorgesteld de zaak voor de rechter te brengen.
- (79)
De bevoegde permanente kamer dient op basis van een aantal in deze verordening vastgelegde criteria de lidstaat te kiezen waarvan de rechtbanken bevoegd zullen zijn om de aanklacht te behandelen. De permanente kamer dient haar besluit te nemen op basis van een verslag en een ontwerpbesluit van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager; deze worden door de toezichthoudende Europese aanklager aan de permanente kamer toegezonden, indien nodig samen met diens eigen beoordeling. De toezichthoudende Europese aanklager dient alle bevoegdheden te behouden om de gedelegeerd Europese aanklager specifieke instructies, als bepaald in deze verordening, te geven.
- (80)
Het bewijs dat door het EOM wordt voorgelegd aan de rechter, mag niet worden geweigerd louter op grond van het feit dat het in een andere lidstaat of overeenkomstig het recht van een andere lidstaat werd verzameld, mits de zittingsrechter vindt dat door de toelating ervan de onpartijdigheid van de procedure en de rechten van de verdachte of beklaagde in de zin van het Handvest worden geëerbiedigd. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten alsook de beginselen die zijn erkend in artikel 6 VEU en in het Handvest, met name titel VI daarvan, in internationaal recht en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en in de grondwetten van de lidstaten, op hun respectieve toepassingsgebied. In lijn met die beginselen en onder eerbiediging van de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten overeenkomstig artikel 67, lid 1, VWEU, belet niets in deze verordening de rechters om nationale fundamentele rechtsbeginselen inzake het eerlijk verloop van de procedure toe te passen zoals die gelden in nationale rechtsstelsels, waaronder common-lawstelsels.
- (81)
Uitgaande van het legaliteitsbeginsel dienen de onderzoeken van het EOM in de regel te leiden tot strafvervolging voor de bevoegde nationale rechter wanneer er voldoende aanwijzingen zijn en er geen wettelijke gronden zijn aan die strafvervolging in de weg staan, en er evenmin een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure is gevolgd. De redenen voor het seponeren van een zaak zijn uitputtend in deze verordening opgesomd.
- (82)
De nationale rechtsstelsels voorzien in verschillende soorten vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures, waarbij al dan niet een rechter kan worden betrokken, bijvoorbeeld in de vorm van een schikking met de verdachte of beklaagde. Indien dergelijke procedures bestaan, dient de gedelegeerd Europese aanklager de bevoegdheid te hebben deze toe passen onder de voorwaarden waarin het nationale recht voorziet en in de in deze verordening genoemde gevallen. Die gevallen dienen ook te gelden voor zaken waarin de uiteindelijke schade ten gevolge van het strafbare feit, na eventuele terugvordering van een bedrag dat overeenkomt met deze schade, niet significant is. Met het oog op een samenhangend en doeltreffend strafvervolgingsbeleid van het EOM, dient steeds toestemming voor het gebruik van dergelijke procedures te worden gevraagd aan de bevoegde permanente kamer. Wanneer de vereenvoudigde procedure met succes is toegepast, dient de zaak definitief afgedaan te worden.
- (83)
Deze verordening verplicht het EOM met name tot het eerbiedigen van het recht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld, als vastgelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest. Artikel 50 van het Handvest, waarin het recht is vervat om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem), waarborgt dat strafvervolging door het EOM niet tot dubbele bestraffing zal leiden. De activiteiten van het EOM dienen derhalve te worden verricht met volledige eerbiediging van deze rechten, en deze verordening dient dienovereenkomstig te worden toegepast en uitgelegd.
- (84)
Krachtens artikel 82, lid 2 VWEU van het Verdrag kan de Unie minimumregels betreffende de rechten van personen in de strafvordering vaststellen om te waarborgen dat de rechten van de verdediging en de eerlijkheid van de procedure worden geëerbiedigd. Deze minimumvoorschriften zijn door de Uniewetgever geleidelijk vastgesteld in richtlijnen inzake specifieke rechten.
- (85)
De rechten van de verdediging die zijn geregeld bij het desbetreffende Unierecht, zoals Richtlijnen 2010/64/EU(4), 2012/13/EU(5), 2013/48/EU(6), (EU) 2016/343(7) en (EU) 2016/1919(8), in de vorm waarin ze zijn omgezet in het nationale recht, dienen van toepassing te zijn op het optreden van het EOM. Iedere verdachte of beklaagde tegen wie het EOM een onderzoek instelt, dient van die rechten gebruik te kunnen maken, evenals van het hem op grond van het nationaal recht toekomende recht om te verzoeken om de aanwijzing van deskundigen of het horen van getuigen, of het anderszins beschikbaar stellen van bewijsmateriaal voor de verdediging door het EOM.
- (86)
Krachtens artikel 86, lid 3, VWEU kan de Uniewetgever de voorschriften vaststellen voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het EOM in de uitoefening van zijn ambt verricht. Deze bevoegdheid van de Uniewetgever is een afspiegeling van de specifieke aard van de taken en structuur van het EOM, die afwijkt van die van alle andere organen en instanties van de Unie en speciale voorschriften voor de rechterlijke toetsing vereist.
- (87)
Overeenkomstig artikel 86, lid 2, VWEU is het EOM belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten. De handelingen die het EOM in het kader van het onderzoek verricht, hangen nauw samen met de strafvervolging die daaruit kan voortvloeien en hebben gevolgen binnen de rechtsorde van de lidstaten. In veel gevallen worden deze handelingen in opdracht van het EOM verricht door nationale rechtshandhavende instanties, in sommige gevallen nadat de nationale rechter toestemming heeft gegeven.
Er kan dus gevoeglijk gesteld worden dat procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, dienen te worden getoetst door de bevoegde nationale rechter overeenkomstig de voorschriften en procedures in het nationale recht. Dit dient ervoor te zorgen dat de procedurele handelingen van het EOM die vóór de tenlastelegging zijn vastgesteld en bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren (onder wie de verdachte, het slachtoffer en andere belanghebbenden wier rechten kunnen worden geschaad door dergelijke handelingen), door nationale rechterlijke instanties kunnen worden getoetst. De procedurele handelingen betreffende de keuze van de lidstaat waarvan de rechtbanken de bevoegdheid tot het horen van de aanklager zullen hebben, hetgeen dient te worden bepaald op basis van de in deze verordening vastgelegde criteria, zijn bedoeld om rechtsgevolgen te creëren ten aanzien van derden en dienen derhalve door een nationale rechter getoetst te kunnen worden, zulks uiterlijk in de procesfase.
Als gerechtelijke stappen bij bevoegde nationale rechtbanken wegens stilzitten van het EOM worden beschouwd, de stappen met betrekking tot procedurele handelingen die het EOM wettelijk verplicht is vast te stellen, en die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren. Wanneer het nationale recht voorziet in rechterlijke toetsing van procedurele handelingen die niet bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren of in beroepen wegens nalaten, mag deze verordening niet zodanig worden uitgelegd dat zij deze wettelijke bepalingen aantast. Daarnaast mogen de lidstaten niet worden verplicht te voorzien in rechterlijke toetsing door de bevoegde nationale rechtbanken van procedurele handelingen die niet bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, zoals de aanwijzing van deskundigen of de terugbetaling van de kosten van getuigen.
Tot slot laat deze verordening de bevoegdheden van de nationale zittingsrechter onverlet.
- (88)
De wettigheid van procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, dient aan rechterlijke toetsing door de nationale rechter te worden onderworpen. In dit verband dient overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU in doeltreffende rechtsmiddelen te worden voorzien. Zoals duidelijk uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt, mogen nationale procesregels betreffende vorderingen ter bescherming van door de rechtsorde van de Unie verleende individuele rechten bovendien niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).
Wanneer nationale rechterlijke instanties de wettigheid van die handelingen toetsen, mogen zij dit doen op basis van het Unierecht, met inbegrip van deze verordening, alsmede op basis van het nationaal recht dat van toepassing is voor zover een aangelegenheid niet in deze verordening wordt behandeld. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt duidelijk dat de nationale rechterlijke instanties verplicht zijn een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie in geval van twijfel omtrent de geldigheid van die handelingen ten opzichte van het recht van de Unie.
De nationale rechterlijke instanties kunnen het Hof van Justitie evenwel geen prejudiciële vragen stellen over de geldigheid van de procedurele handelingen van het EOM ten aanzien van het nationale procesrecht of nationale bepalingen tot omzetting van richtlijnen, ook al wordt in deze verordening daarnaar verwezen. Het bovenstaande geldt onverminderd de mogelijkheid prejudiciële vragen te stellen over de uitlegging van bepalingen van het primair recht, waaronder de Verdragen en het Handvest, of over de uitlegging en de geldigheid van bepalingen van het secundaire Unierecht, waaronder deze verordening en de toepasselijke richtlijnen. Voorts sluit deze verordening niet uit dat nationale rechters de geldigheid van de procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, toetsen aan het in het nationale recht verankerde evenredigheidsbeginsel.
- (89)
De bevoegdheden van het Hof van Justitie wat betreft de rechterlijke toetsing van bestuurlijke beslissingen van het EOM, die bedoeld zijn om rechtsgevolgen te hebben ten aanzien van derden, dit wil zeggen beslissingen die niet zijn genomen in de uitoefening van diens taken inzake onderzoek, strafvervolging of voor de rechter brengen, worden door deze bepaling van de verordening betreffende rechterlijke toetsing onverlet gelaten. De mogelijkheid waarover een lidstaat van de Europese Unie, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie beschikt om beroep tot nietigverklaring in te stellen overeenkomstig artikel 263, tweede alinea, VWEU, artikel 265, eerste alinea, VWEU, en de inbreukprocedures uit hoofde van de artikelen 258 en 259 VWEU, wordt eveneens door deze verordening onverlet gelaten.
- (90)
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9) is van toepassing op administratieve persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt.
- (91)
Er dient te worden gezorgd voor een in de gehele Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
- (92)
Verklaring nr. 21 betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking, gehecht aan het VEU en het VWEU bepaalt dat, vanwege de specifieke aard van de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking, op die gebieden specifieke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens op basis van artikel 16 VWEU nodig zouden kunnen blijken.
- (93)
De regels van deze verordening inzake de bescherming van persoonsgegevens dienen te worden uitgelegd en toegepast conform de uitlegging en toepassing van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (10), die van toepassing zal zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
- (94)
Er dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds het gegevensbeschermingsbeginsel van behoorlijke verwerking en anderzijds het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
- (95)
De toepasselijke regels inzake de ontvankelijkheid van persoonsgegevens als bewijs in strafrechtelijke procedures worden onverlet gelaten door de in deze verordening opgenomen bepalingen inzake gegevensbescherming.
- (96)
Alle lidstaten van de Europese Unie zijn aangesloten bij de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol). Om haar taak te kunnen uitvoeren, zorgt Interpol voor het ontvangen, opslaan en verspreiden van persoonsgegevens om bevoegde autoriteiten bij te staan in het voorkomen en bestrijden van internationale criminaliteit. Daarom is het zinvol de samenwerking tussen de Unie en Interpol te versterken door een efficiënte uitwisseling van persoonsgegevens te bevorderen, zulks met eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de automatische verwerking van persoonsgegevens. Wanneer operationele persoonsgegevens worden doorgegeven van het EOM aan Interpol, en aan landen die vertegenwoordigers naar Interpol hebben afgevaardigd, dient deze verordening, met name de bepalingen inzake internationale doorgifte, van toepassing te zijn. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de specifieke regels van Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JBZ[lees: 2005/69/GBVB] van de Raad (11) en van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad (12).
- (97)
Wanneer het EOM op grond van een uit hoofde van artikel 218 VWEU, gesloten internationale overeenkomst operationele persoonsgegevens doorgeeft aan een instantie van een derde land, een internationale organisatie of Interpol, dienen de nodige waarborgen betreffende de naleving van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen ervoor te zorgen dat de gegevensbeschermingsbepalingen van deze verordening in acht worden genomen.
- (98)
Met het oog op efficiënte, betrouwbare en consequente monitoring van de naleving en handhaving van deze verordening met betrekking tot operationele persoonsgegevens, als vereist uit hoofde van artikel 8 van het Handvest, dient de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de in deze verordening omschreven taken te hebben en over feitelijke bevoegdheden te beschikken, waaronder onderzoeksbevoegdheden, bevoegdheden tot het nemen van corrigerende maatregelen en adviesbevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken. De bevoegdheden van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming mogen echter geen afbreuk doen aan de specifieke regels voor strafrechtelijke procedures, met inbegrip van het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, of aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
- (99)
Teneinde het EOM in staat te stellen zijn taken te vervullen en rekening te houden met de ontwikkelingen in de informatietechnologie, en in het licht van de vooruitgang in de informatiemaatschappij, dient aan de Commissie overeenkomstig artikel 290 VWEU de bevoegdheid te worden gedelegeerd om handelingen vast te stellen ten aanzien van het opstellen en actualiseren van de lijst van de in een bijlage vermelde categorieën van operationele persoonsgegevens en categorieën van betrokkenen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden zorgt voor passende raadpleging, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn vastgelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen systematisch toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroep van de Commissie die zich met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen bezighoudt.
- (100)
Het EOM dient nauw samen te werken met andere instellingen, organen en instanties van de Unie teneinde de uitoefening van zijn functies uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken; zo nodig dienen gedetailleerde regels betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking formeel te worden vastgelegd. De samenwerking met Europol en OLAF is bijzonder belangrijk om dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat het EOM de relevante informatie verkrijgt die in het bezit is van Europol en OLAF en bij bepaalde onderzoeken gebruik kan maken van hun analyse.
- (101)
Het EOM dient alle onder zijn bevoegdheid vallende relevante informatie te kunnen verkrijgen die is opgeslagen in databanken en registers van de instellingen, organen en instanties van de Unie.
- (102)
Het EOM en Eurojust dienen partners te worden en in operationele aangelegenheden samen te werken overeenkomstig hun taakopdracht. Onder die samenwerking kunnen onderzoeken van het EOM vallen indien informatie-uitwisseling of coördinatie van onderzoeksmaatregelen noodzakelijk of zinvol wordt geacht in verband met zaken waarvoor Eurojust bevoegd is. Telkens wanneer het EOM dergelijke samenwerking van Eurojust verlangt, dient het contact op te nemen met het nationale lid van Eurojust uit de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Bij operationele samenwerking kunnen ook derde landen worden betrokken die een samenwerkingsovereenkomst met Eurojust hebben.
- (103)
Het EOM en OLAF dienen een nauwe samenwerking aan te gaan en te handhaven met het oog op het waarborgen van de complementariteit van hun respectieve taakopdracht, en het vermijden van dubbel werk. In dit opzicht mag OLAF in beginsel geen administratief onderzoek openen dat parallel loopt met een door het EOM gevoerd onderzoek naar dezelfde feiten. Dit mag evenwel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van OLAF om op eigen initiatief een administratief onderzoek te openen, in nauw overleg met het EOM.
- (104)
Bij alle acties ter ondersteuning van het EOM handelt OLAF onafhankelijk van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13).
- (105)
In zaken waarin het EOM geen onderzoek verricht, dient het relevante informatie te kunnen verstrekken aan OLAF, zodat OLAF passende actie kan overwegen die aansluit op zijn taakopdracht. Het EOM zou met name kunnen overwegen OLAF informatie te verstrekken indien er geen redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit wordt of is gepleegd dat onder de bevoegdheid van het EOM valt, maar een administratief onderzoek door OLAF nuttig zou kunnen zijn, of als het EOM een zaak seponeert en verwijzing naar OLAF wenselijk is voor bestuurlijk vervolg of invordering. Wanneer het EOM informatie verstrekt, mag het aan OLAF vragen een administratief onderzoek in te stellen of met een andere bestuurlijke vervolgactie of monitoringactie te komen, met name gericht op voorzorgsmaatregelen, invordering of tuchtmaatregelen, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.
- (106)
Indien het EOM in verband met onderzoeken of strafvervolgingen in het kader van deze verordening beslissingen neemt waardoor terugvorderingsprocedures pas later kunnen worden gestart, mag niet worden geconcludeerd dat dit voortkomt uit een fout of nalatigheid van de lidstaten voor zover dit terugvorderingsprocedures betreft in de zin van artikel 122 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14).
- (107)
Het EOM dient ervoor te zorgen dat de instellingen, organen en instanties van de Unie en andere slachtoffers passende maatregelen kunnen treffen. Daarbij kan het gaan om voorzorgsmaatregelen, met name om aanhoudend wangedrag te voorkomen of de Unie voor imagoschade te behoeden, of hen in staat te stellen zich burgerlijke partij stellen in de procedures, overeenkomstig de nationale wetgeving. Bij de informatie-uitwisseling wordt de onafhankelijkheid van het EOM volledig in acht genomen, en er wordt alleen informatie uitgewisseld voor zover dat mogelijk is, zonder afbreuk te doen aan de goede uitvoering en het vertrouwelijke karakter van de onderzoeken.
- (108)
Voor zover dat voor de verrichting van zijn taken nodig is, dient het EOM ook in staat te zijn samenwerkingsverbanden met de autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties op te zetten en te onderhouden. In het kader van deze verordening wordt onder internationale organisaties het volgende verstaan: internationale organisaties en de daaronder ressorterende internationaal-publiekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of krachtens een overeenkomst tussen twee of meer landen alsook Interpol.
- (109)
Wanneer het college vaststelt dat er een operationele behoefte is tot samenwerking met een derde land of een internationale organisatie, dient het de Raad te kunnen voorstellen de Commissie te wijzen op de noodzaak van een passend besluit of aanbeveling betreffende het openen van onderhandelingen over een internationale overeenkomst.
In afwachting van de sluiting door de Unie van nieuwe internationale overeenkomsten of de toetreding van de Unie tot multilaterale overeenkomsten die reeds door de lidstaten zijn gesloten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, dienen de lidstaten het EOM te steunen bij het uitoefenen van zijn functies overeenkomstig het beginsel loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VWEU. Indien dit krachtens een toepasselijke multilaterale overeenkomst is toegestaan en op voorwaarde dat het derde land ermee instemt, erkennen de lidstaten het EOM als bevoegde autoriteit voor de toepassing van die multilaterale overeenkomsten en, in voorkomend geval, geven zij het ook als dusdanig aan. Dat kan in bepaalde gevallen leiden tot een wijziging van deze overeenkomsten, maar de heronderhandeling ervan mag niet als een verplichte stap worden beschouwd, omdat zulks misschien niet altijd mogelijk is. De lidstaten kunnen het EOM ook aanwijzen als bevoegde autoriteit voor de toepassing van andere door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onder meer door middel van een wijziging van die overeenkomsten.
Wanneer de aanwijzing van het EOM als bevoegde autoriteit voor de doeleinden van multilaterale overeenkomsten die reeds door de lidstaten met derde landen zijn gesloten, niet mogelijk is of door de derde landen niet wordt aanvaard, en in afwachting van de toetreding van de Unie tot dergelijke internationale overeenkomsten, kunnen gedelegeerd Europese aanklagers hun functie als nationaal openbaar aanklager ten aanzien van die derde landen aanwenden, op voorwaarde dat zij de autoriteiten van de derde landen daarvan in kennis stellen en, in voorkomend geval, deze autoriteiten verzoeken ermee in te stemmen dat het bewijsmateriaal dat op basis van die internationale overeenkomsten bij die derde landen is verzameld, zal worden gebruikt in de onderzoeken en strafvervolgingen die door het EOM worden verricht.
Het EOM dient zich tegenover de autoriteiten van derde landen te kunnen beroepen op wederkerigheid of internationale hoffelijkheid. Dit dient echter per geval te gebeuren, binnen de grenzen van de materiële bevoegdheid van het EOM en onder voorbehoud van eventuele voorwaarden die door de autoriteiten van de betrokken derde landen worden opgelegd.
- (110)
Deze verordening is niet bindend voor lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM. De Commissie dient in voorkomend geval voorstellen in te dienen teneinde een doeltreffende justitiële samenwerking in strafzaken tussen het EOM en de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM te garanderen. Dit heeft met name betrekking op de regels in verband met de justitiële samenwerking in strafzaken en overlevering, met volledige inachtneming van het acquis van de Unie op dit gebied en de verplichting tot loyale samenwerking bedoeld in artikel 4, lid 3, VEU.
- (111)
Teneinde de volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid van het EOM te garanderen, dient het een eigen begroting te krijgen, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk uit de begroting van de Unie komen. De financiële regels en de regels op het gebied van de begroting en het personeel van het EOM dienen in overeenstemming te zijn met de desbetreffende normen van de Unie die gelden voor haar organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (15), met dien verstande dat rekening dient te worden gehouden met de unieke strafrechtelijke onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden van het EOM op het niveau van de Unie.
- (112)
De kosten van onderzoeksmaatregelen van het EOM dienen in beginsel te worden gedragen door de nationale autoriteiten die deze uitvoeren. Uitzonderlijk hoge kosten voor onderzoeksmaatregelen, zoals complexe deskundigenadviezen, uitgebreide politieoperaties of observatieactiviteiten gedurende lange tijd, zouden gedeeltelijk door het EOM kunnen worden vergoed, onder meer, waar mogelijk, door een herschikking van middelen uit andere begrotingsonderdelen van het EOM, of door wijziging van de begroting overeenkomstig deze verordening en de toepasselijke financiële voorschriften.
Bij het opstellen van het voorstel voor de voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven, houdt de administratief directeur rekening met de verplichting van het EOM om uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregelen die door de permanente kamer zijn goedgekeurd, deels te vergoeden.
- (113)
De operationele uitgaven van het EOM dienen te worden betaald uit de begroting van het EOM. Deze uitgaven dienen onder meer betrekking te hebben op de kosten van operationele communicatie tussen de gedelegeerd Europese aanklager en het centraal niveau van het EOM, zoals kosten van postbezorging, reiskosten, vertalingen die nodig zijn voor het functioneren van het EOM en andere kosten die de lidstaten nog niet eerder in een onderzoek hadden gemaakt, maar zijn ontstaan nadat het EOM de verantwoordelijkheid voor het onderzoek en de strafvervolging op zich nam. De kosten van het kantoor van de gedelegeerd Europese aanklagers dienen evenwel te worden gedragen door de lidstaten.
In overeenstemming met artikel 332 VWEU worden de uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van het EOM gedragen door de lidstaten. Deze uitgaven omvatten niet de ermee gepaard gaande administratieve kosten voor de instellingen in de zin van artikel 13, lid 1, VEU.
- (114)
Het college dient moet de bevoegdheden die het Statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie(16) in verband met het sluiten van arbeidsovereenkomsten toekennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag, in beginsel altijd aan de administratief directeur te delegeren, tenzij specifieke omstandigheden vereisen dat het deze bevoegdheid zelf uitoefent.
- (115)
De administratief directeur is als begrotingsverantwoordelijke belast met de uitvoering van de begroting van het EOM. Na raadpleging van de permanente kamer in verband met uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregelen dient de administratief directeur een besluit te nemen over het bedrag van de toe te kennen subsidie, op basis van de beschikbare financiële middelen en overeenkomstig de criteria van het reglement van orde van het EOM.
- (116)
De vergoeding van de gedelegeerd Europese aanklagers als bijzondere adviseurs, die in een rechtstreekse overeenkomst zal worden bepaald, dient gebaseerd te zijn op een specifiek besluit van het college. Dat besluit dient onder meer te waarborgen dat de gedelegeerd Europese aanklagers, in het specifieke geval dat zij tevens taken als nationaal aanklager uitvoeren overeenkomstig artikel 13, lid 3, in beginsel betaling zullen blijven ontvangen in hun hoedanigheid van nationaal aanklager en dat de vergoeding als bijzonder adviseur alleen betrekking zal hebben op het werk dat zij namens het EOM verrichten in de hoedanigheid van gedelegeerd Europese aanklager. Iedere lidstaat blijft bevoegd om, in overeenstemming met het Unierecht, in zijn wetgeving te bepalen onder welke voorwaarden uitkeringen uit hoofde van hun sociale zekerheidsstelsel worden toegekend.
- (117)
Om op de vastgestelde datum volledig operationeel te zijn, heeft het EOM personeel nodig met ervaring binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie. Hiertoe dient het voor het EOM gemakkelijker te worden om tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten te werven die reeds voor de instellingen, organen en instanties van de Unie werken, door de contractuele rechten van die personeelsleden over te nemen indien zij worden geworven in de opbouwfase van het EOM, dat wil zeggen tot één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit.
- (118)
De procedures van het EOM dienen, overeenkomstig artikel 15, lid 3, VWEU, transparant te zijn en het college zou specifieke bepalingen moeten vaststellen over de wijze waarop het recht op toegang van het publiek tot documenten wordt gewaarborgd. Niets in deze verordening beoogt het recht van het publiek op inzage in documenten te beperken voor zover dat recht gewaarborgd is in de Unie en in de lidstaten, meer bepaald uit hoofde van artikel 42 van het Handvest en andere toepasselijke bepalingen.
- (119)
De algemene transparantievoorschriften die gelden voor de agentschappen van de Unie, dienen weliswaar ook te gelden voor het EOM, maar alleen met betrekking tot andere documenten dan onderzoeksdossiers, waaronder elektronische afbeeldingen daarvan, zodat de vereiste vertrouwelijkheid van de operationele werkzaamheden op geen enkele manier wordt geschonden. Evenzo dient de Europese Ombudsman bij zijn administratieve onderzoeken de vertrouwelijkheidseis van het EOM in acht te nemen. Met het oog op het waarborgen van de integriteit van de onderzoeken en strafvervolgingen door het EOM mogen documenten met betrekking tot de operationele activiteit niet onder de transparantieregels vallen.
- (120)
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 10 maart 2014 advies uitgebracht.
- (121)
De vertegenwoordigers van de lidstaten, die op 13 december 2003 in Brussel op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders zijn bijeengekomen, hebben de vestigingsplaats van het EOM vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van 8 april 1965 (17),
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
Goedkeuring van 5 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht om te communiceren vanaf de inhechtenisneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
Richtlijn 2016/343/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
Richtlijn 2016/1919/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JBZ[lees: 2005/69/GBVB] van de Raad van 24 januari 2005 over de uitwisseling van bepaalde gegevens met Interpol (PB L 27 van 29.1.2005, blz. 61).
Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
Verordening nr. 31 (EEG), 11 (EGA), tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 45 van 14.6.1962, blz. 1385).
Besluit (67/446/EEG) (67/30/Euratom) van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 8 april 1965 over de voorlopige vestiging van bepaalde instellingen en diensten van de Gemeenschappen (PB EEG 152 van 13.7.1967, blz. 18).