HR, 22-12-2009, nr. 07/13558
ECLI:NL:HR:2009:BK2653
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
07/13558
- LJN
BK2653
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK2653, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK2653
- Vindplaatsen
JE 2010, 70
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Een overzicht van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties is, gelet op de regelgeving, een geschrift a.b.i. in art. 387.1.c SrNA, dat zelfstandig voor het bewijs mag worden gebezigd.
22 december 2009
Strafkamer
Nr. 07/13558
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 11 december 2007, nummer H-190/2007, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over het gebruik voor het bewijs van een overzicht van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.
(hierna: MOT).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2007 op het eiland Curaçao alleen, opzettelijk geld heeft witgewassen, immers heeft verdachte een geldbedrag van USD 90.000,= voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemd geldbedrag moest weten dat dit geldbedrag door misdrijf was verkregen."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op donderdag 22 maart 2007 heb ik, als immigratieambtenaar bij de Vreemdelingendienst op luchthaven Hato, ingeklaard de passagier uit Suriname die volgens zijn paspoort [verdachte] heet. Het viel me op dat hij, voordat ik hem had ingeklaard, zeer nerveus gedroeg door telkens weer uit de rij te stappen. Ik constateerde bij de inklaring dat hij geen verblijfplaats op zijn embarcation card had ingevuld. Op mijn vragen antwoordde hij dat hij in 2005 op Curaçao was geweest en toen aanvankelijk in Sheraton Hotel zou gaan logeren maar uiteindelijk in Hotel Holland was gebleven. Verder dat hij US$ 1100 bij zich had, dat een zekere "[betrokkene 2]" hem zou komen ophalen en dat deze "[betrokkene 2]" hem de vorige keer ook van de luchthaven had afgehaald, maar dat hij de werkelijke naam van "[betrokkene 2]" niet wist. Volgens verdachte zou "[betrokkene 2]" eenzelfde postuur hebben als hij, met een lichtere huidskleur en met een kale kop. "[Betrokkene 2]" zou in een goudkleurige Murano rijden. Ik heb vervolgens een onderzoek ingesteld buiten de aankomsthal en daar heb ik een man aangetroffen die aan de omschrijvingen van "[betrokkene 2]" voldeed. Op mijn vragen aan die man, antwoordde hij dat hij [betrokkene 2] was, dat hij iemand was komen ophalen die met de vlucht van SLM was aangekomen. [Betrokkene 2] wilde in eerste instantie zich niet identificeren. Na enig aandringen haalde [betrokkene 2] een Nederlands rijbewijs tevoorschijn waarop de naam "[naam]" stond geschreven. Op mijn vraag aan [betrokkene 2] naar de naam van de persoon die hij kwam ophalen, kon hij in eerste instantie geen antwoord geven. [Betrokkene 2] belde in mijn bijzijn om naar de naam te vragen. Vervolgens ging hij naar zijn auto en hierna kon hij mij vertellen dat de persoon die hij kwam ophalen [verdachte] heet."
b. een proces-verbaal van douane, opgemaakt door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op donderdag 22 maart 2007, tijdens visitatie van de passagiers en hun meegebrachte koffers afkomstig uit Suriname, werd ik benaderd door de immigratieambtenaar [betrokkene 1] met het verzoek grondige visitatie toe te passen op de passagier [verdachte]. Alvorens over te gaan tot visitatie heb ik [verdachte] gevraagd of hij iets bij zich had om aan te geven, waarop hij ontkennend heeft geantwoord. Vervolgens ging ik over tot visitatie van de reiskoffer die [verdachte] bij zich had. Bij de visitatie trof ik tussen een aantal kledingstukken een aantal tijschriften aan. Bij visitatie van de tijdschriften trof ik in twee ervan een groot aantal Amerikaanse bankbiljetten. Naast de tijdschriften trof ik in de reiskoffer ook een aantal Amrikaanse bankbiljetten aan die opgerold waren in cadeaupapier.
In het bijzijn van [verdachte] werden de aangetroffen bankbiljetten geteld.
In het tijdschrift met opschrift "Het boek over schoonheid" werden geteld 399 bankbiljetten van US$ 100,-, dus US$ 39.900,-.
In het tijdschrift met opschrift "Eigen Huis en interieur" werden geteld 301 bankbiljetten van US$ 100,-, dus US$ 30.100,-.
Van de in cadeaupapier opgerolde en verpakte bankbiljetten, werden in totaal 200 geteld van US$ 100,-, dus US$ 20.000,-.
Op mijn vraag verklaarde [verdachte] dat hij zich hier op Curaçao kwam vestigen en daarom het geld bij zich had."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben met het inbeslaggenomen geld naar Curaçao gekomen. Ik zou door een vriend genaamd [betrokkene 3] worden opgehaald. Ik weet niet waar hij woont of waar hij werkt."
d. een afschrift van een vliegticket van Surinam Airways voor de reis Paramaribo - Curaçao v.v. op naam van de verdachte met als datum van heenreis 22 maart 2007 en datum van terugreis 25 maart 2007.
e. een overzicht van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, inhoudende dat de naam [naam], geboren op [geboortedatum] 1970, wegens 9 verdachte transacties, voor in totaal NAF. 80.722,-, in het MOT-register voorkomt.
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring omtrent de herkomst van het inbeslaggenomen geld heeft kunnen geven. Het Hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op de navolgende omstandigheden in onderling verband bezien, moet hebben geweten dat dat geld van misdrijf afkomstig was:
• Het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag bestond grotendeels uit coupures van US$ 100,-. Nadat de verdachte ontkennend had geantwoord op de vraag van de douane of hij iets had aan te geven, werd US$ 90.000 in zijn reiskoffer, op slinkse wijze verstopt in tijdschriften en verpakt in cadeaupapier aangetroffen (bewijsmiddel 2).
• De verdachte legde wisselende verklaringen af omtrent het doel van zijn reis: eerst zou hij met vakantie naar Curaçao zijn gekomen (eerste verklaring van 22 maart 2007), vervolgens kwam hij op Curaçao een huis kopen, terwijl hij daarvoor nog geen afspraak met een makelaar had (verklaring ter terechtzitting van 11 juli 2007).
• De verdachte heeft steeds verklaard dat hij het geld door te werken bij elkaar gespaard heeft, echter deze verklaring voor de herkomst van het bedrag is onaannemelijk, nu uit de brief van Korps Politie Suriname d.d. 20 juni 2007 inhoudende de bevindingen omtrent het inkomen van de verdachte is gebleken dat de verdachte in Suriname geen vast inkomen uit arbeidsbetrekking of anderszins heeft, dat de verdachte af en toe kluswerkzaamheden verrichtte en dat de vrouw van de verdachte niet kan opgeven wat het vast of gemiddeld inkomen van de verdachte is (bijlage 6a bij het algemeen proces-verbaal van 18 juni 2007).
• De verdachte zou al binnen drie dagen terugkeren naar Suriname (ticket, bijlage 6 bij het persoonsdossier van 18 juni 2007).
• Omtrent "[betrokkene 2]" (of [betrokkene 2], die de verdachte is komen afhalen bij het vliegveld, is bij de CID is bekend dat deze op grote schaal handelt in verdovende middelen (bijlage 8e bij het algemeen proces-verbaal van 18 juni 2007), terwijl deze [naam] in het MOT-register voorkomt wegens verdachte transacties (bijlage 7 bij het algemeen proces-verbaal van 18 juni 2007).
Daarbij is van algemene bekendheid:
• Dat veel contant geld omgaat in de internationale misdaad, waaronder de internationale handel in verdovende middelen.
• Dat het aanbod aan professionele financiële dienstverlening, met een lager risicogehalte, lagere kosten en snelle/efficiënte afhandeling van transacties binnen de regio in ruime mate voorhanden is."
2.5.1. Art. 382, eerste lid aanhef en onder e, SvNA bepaalt dat schriftelijke bescheiden als wettige bewijsmiddelen worden erkend. Art. 387, eerste lid aanhef en onder c en e, SvNA luidt als volgt:
"Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
(...)
c. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen.
(...)
e. alle andere geschriften doch deze kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen."
2.5.2. De navolgende bepalingen van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties zijn hier van belang:
- Art. 2:
"Er is een Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, ressorterende onder de minister van Financiën en staande onder leiding van een hoofd."
- Art. 3:
"Het Meldpunt heeft tot taak:
a. het verzamelen, registreren, bewerken en analyseren van de gegevens die het verkrijgt, teneinde te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor de voorkoming en opsporing van het witwassen van geld en de hieraan ten grondslag liggende misdrijven;
b. het verstrekken van gegevens in overeenstemming met het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde."
- Art. 4, eerste lid:
"Het Meldpunt houdt een register. De minister van Financiën is de beheerder van het register."
2.6. Het Hof heeft als bewijsmiddel gebezigd een overzicht van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, inhoudende dat de persoon die de verdachte op de luchthaven Hato kwam ophalen negen verdachte transacties zou hebben verricht voor in totaal NAF. 80.722,-. Dit overzicht is, anders dan het middel betoogt, gelet op de hiervoor onder 2.5 weergegeven regelgeving een geschrift als bedoeld in art. 387, eerste lid aanhef en onder c, SvNA, dat zelfstandig voor het bewijs mag worden gebezigd. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en één week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 december 2009.