ABRvS, 15-11-2017, nr. 201703128/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:3104
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-11-2017
- Zaaknummer
201703128/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:3104, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/6006
Uitspraak 15‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 november 2016 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor de bouw van 20 woningen en 40 appartementen op het perceel Jazzboulevard 50 te Utrecht (hierna: het perceel) in afwijking van het bestemmingsplan.
201703128/1/A1.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Utrecht,
2. VvE gebouw Estrada I, gevestigd te Utrecht,
3. [appellant sub 3], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2017 in zaken nrs. 17/477, 16/5722,16/5803 en 16/5494 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
VvE Estrada,
[appellant sub 3]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2016 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor de bouw van 20 woningen en 40 appartementen op het perceel Jazzboulevard 50 te Utrecht (hierna: het perceel) in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 9 maart 2017 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], VvE en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2017, waar [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], in persoon en bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, VvE Estrada, vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende overwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
3. Het bouwplan voorziet in de bouw van 20 woningen en een appartementencomplex, dat bestaat uit een gedeelte met vier bouwlagen met 28 appartementen en een gedeelte met zes bouwlagen met 12 appartementen. Onder het appartementencomplex is voorzien in een parkeergarage met 21 parkeerplaatsen. Het betreft de ontwikkeling van bouwblok D.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd met artikel 41 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn, e.o." (hierna: het bestemmingsplan) voorziet in onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en in strijd met artikel 32 van dit bestemmingsplan hoger is dan de maximaal toegestane bouwhoogte. Teneinde de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen, heeft het college omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] wonen in het gebouw Estrada, dat aan het Glenn Millerpad staat tegenover het perceel. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en VvE Estrada vrezen parkeeroverlast.
Hoger beroep
4. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de schendingen van artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: het Besluit) en artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd in plaats van de beroepen gegrond te verklaren. Door deze procedurele schendingen zijn de bezwaar- en beroepsmogelijkheden aangetast.
4.1. Niet in geschil is dat in strijd met artikel 11 van het Besluit in het besluit van 16 november 2016 en in de kennisgeving daarvan niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en evenmin is vermeld dat een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend en de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet kunnen worden aangevuld. Ook is niet in geschil dat in strijd met artikel 6:17 van de Awb de gemachtigde van [appellant sub 3] geen afschrift van dit besluit is toegezonden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank deze schendingen met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen passeren. Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dat eisers, waaronder [appellant sub 3], tijdig beroep hebben ingesteld en in hun beroepschrift gronden hebben aangevoerd, waardoor zij geen nadeel hebben ondervonden. De omstandigheid dat [appellant sub 3] door de schending van artikel 11 van het Besluit er niet van op de hoogte was dat een versnelde procedure werd gevolgd, doet daar niet aan af. Verder heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat andere mogelijke belanghebbenden geen beroep hebben ingesteld en daardoor evenmin nadeel hebben ondervonden.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant sub 3] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte is afgeweken van het bestemmingsplan omdat dit recent was vastgesteld, faalt. Deze omstandigheid kan immers niet afdoen aan de aan het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo toekomende bevoegdheid om van dat bestemmingsplan af te wijken.
6. [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de planregel dat binnen de bestemming in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien. Zij voeren aan dat het college aan dit uitgangspunt dat ook in de Nota Stallen Parkeren is neergelegd, had moeten vasthouden zoals bij andere bouwaanvragen in de omgeving. In dat verband voeren zij aan dat de gevolgen onvoldoende zijn meegewogen. Het college had daarbij de ontwikkeling van bouwblok E en het ontwerpbestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o., 1e herziening" moeten betrekken. De parkeerdruk zal hierdoor onaanvaardbaar toenemen.
Verder voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat elders in openbaar gebied in voldoende parkeerplaatsen moet zijn voorzien. In dit verband stellen zij onder meer aan de orde dat het college niet heeft onderbouwd dat bij eerdere bouwprojecten, waaronder het winkelcentrum, meer parkeerplaatsen zijn aangelegd met het oog op bouwblok D. [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] voeren aan dat de verrichte parkeerdrukmeting niet deugt, omdat daarbij van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Zo zijn te weinig tellingen gehouden, is een nog niet bestaande straat meegenomen en blijkt uit het onderzoek niet dat op aanvaardbare loopafstand voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, aldus [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3].
6.1. [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] hebben op 1 augustus 2017 het rapport "Parkeeronderzoek Terwijde Leidsche Rijn Utrecht" van BK Bouw&Milieuadvies van 28 juli 2017 (hierna: het rapport) overgelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat dit rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat het in een te laat stadium in de procedure is overgelegd.
De Afdeling overweegt dat ook na afloop van de beroepstermijn en ,indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
Het overgelegde rapport dient ter nadere onderbouwing van eerder door [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] ingediende beroepsgronden. De Afdeling ziet geen aanleiding om het rapport wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Het stuk is drie weken voor de zitting ingediend en verder is de aard en de omvang van het rapport niet zodanig dat het voor de overige partijen redelijkerwijs niet mogelijk was hierop ter zitting of anderszins adequaat te reageren. Hierbij betrekt de Afdeling dat het college op 10 augustus 2017, vóór de in artikel 8:58, eerste lid, gestelde termijn van tien dagen voor de zitting, schriftelijk op het rapport heeft gereageerd.
6.2. Voor zover in het rapport de berekening van het aantal parkeerplaatsen dat nodig is ten gevolge van het bouwplan, wordt betwist, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond eerst in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
6.3. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat voor het bouwplan 84 parkeerplaatsen nodig zijn. In de parkeergarage zijn 21 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast hebben drie woningen een eigen garage, die samen als één parkeerplaats meetellen. Dit betekent dat 62 parkeerplaatsen op het openbare gebied worden afgewenteld. Op basis van de parkeerdrukmeting, uitgaande van een maximaal bezettingspercentage van 90% is op het piekmoment, de zaterdagmiddag, de restcapaciteit 58 parkeerplaatsen. Op dat moment is echter de parkeerbehoefte gelet op het aanwezigheidspercentage van 60% lager. Geconcludeerd wordt dat een sluitende parkeerbalans is gewaarborgd. In de ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar de door Groen Licht Verkeersadviezen B.V. in mei 2016 uitgevoerde parkeerdrukmeting in Terwijde (hierna: de Parkeerdrukmeting).
6.4. In de nota "Stallen en Parkeren" (februari 2013), vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013, zijn beleid en maatregelen neergelegd op het gebied van parkeren. Op pagina 8 van deze nota is als beleidsprincipe onder meer geformuleerd: "II Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen". Op pagina 43 staat als aspect bij parkeerbeleid als instrument voor de leefbaarheid in de wijk genoemd: "Minder parkeren op straat als het niet nodig is. De beschikbare parkeercapaciteit op eigen terrein en op bedrijventerreinen moet optimaal worden gebruikt". Bijlage 1 bij deze nota betreft de nota "Parkeernormen Fiets en Auto" en bevat een deel van het uitvoeringsprogramma. In hoofdstuk 5.2. staat dat van de parkeereis kan worden afgeweken onder andere in het geval dat initiatiefnemer het aantal parkeerplaatsen conform de minimumnorm niet kan of wil realiseren. Voorwaarde is dat wordt aangetoond dat op andere wijze binnen acceptabele loopafstand rond de ontwikkeling in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Daarbij staat toegelicht dat aangetoond moet worden dat deze alternatieve parkeerruimte structureel en duurzaam beschikbaar is op tijden dat het nodig is voor de parkeervraag van de ontwikkeling. In tabel 5.2 staat als maximale loopstand (niet hemelsbreed) voor zone C1 voor de doelgroep wonen 50 meter en voor de doelgroep werken en bezoek 100 meter vermeld. Daarbij staat vermeld dat deze afstanden gelden voor de kortste looproute over de openbare weg vanaf de ingang van het pand tot aan de parkeerplaats of de ingang van de parkeervoorziening.
6.5. De Afdeling overweegt dat in het hiervoor weergegeven beleid expliciet is voorzien in de mogelijkheid om onder voorwaarden van de parkeereis af te wijken. In het geval aan de voorwaarden is voldaan, kan het college van deze mogelijkheid gebruik maken en hoeft het niet vast te houden aan de parkeereis. Dat bij andere bouwaanvragen, wat daar ook van zij, wel aan de parkeereis is vastgehouden, doet daar niet aan af.
Anders dan [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, is terecht in het onderzoek naar de parkeerdruk en bij de beoordeling of voldoende beschikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling van bouwblok E en het ontwerpbestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o., 1e herziening". De gevolgen van die ontwikkelingen dienen bij de besluitvorming daarover te worden betrokken.
Verder overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] aanvoeren, in het onderzoek geen parkeerplaatsen als beschikbaar zijn meegeteld die niet bestaan. Hoewel in de tabellen de Dave Brubeckstraat, een nog niet aangelegde straat, is opgenomen, staat daarbij als parkeercapaciteit een nul vermeld.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1], VvE Estrada en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verrichte tellingen op dinsdagnacht 24 mei, vrijdagavond 27 mei en zaterdagmiddag 28 mei 2016 niet representatief zijn voor de parkeerdrukte in het gebied. Hierbij betrekt de Afdeling dat zij niet hebben betwist dat op zaterdagmiddag de parkeerdruk het hoogst is en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de parkeerdrukte op zaterdagmiddag 28 mei 2016 afweek van andere zaterdagmiddagen. Echter in de Parkeerdrukmeting, in de ruimtelijke onderbouwing noch in het bestreden besluit is onderbouwd dat de parkeerplaatsen structureel en duurzaam beschikbaar en aanwezig, als bedoeld in de nota "Parkeernormen Fiets en Auto", zullen zijn. Zo is niet gebleken voor welke ontwikkelingen bij de bouw van het winkelcentrum extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte zijn aangelegd en is niet ingegaan op de vraag of de parkeervraag vanwege dit al bestaande winkelcentrum in de toekomst zal toenemen. Daarnaast is in de Parkeerdrukmeting, in de ruimtelijke onderbouwing noch in het bestreden besluit onderbouwd of de beschikbare parkeerplaatsen binnen een voor bewoners en bezoekers acceptabele loopafstand, als bedoeld in de nota "Parkeernormen Fiets en Auto", liggen. Zo ontbreekt een kaart met daarop de maximale loopafstanden als bedoeld in de nota "Parkeernormen Fiets en Auto" en het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen die afstanden of een overzicht waaruit dit kan worden afgeleid. Ook ter zitting is geen onderbouwing gegeven. Het college heeft derhalve niet deugdelijk gemotiveerd dat de bouw van de woningen en het appartementencomplex niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving.
De rechtbank is gelet op het voorgaande ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het op basis van de bevindingen van Groen Licht Verkeersadviezen B.V. voldoende aannemelijk is geworden dat op een acceptabele loopafstand van het te bouwen appartementencomplex en de woningen in de toegenomen parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Het betoog slaagt.
7. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de afwijkingsregels neergelegd in artikel 43, onder a en h, van het bestemmingsplan cumulatief heeft toegepast om te kunnen afwijken van de maximale toegestane bouwhoogte.
7.1. De Afdeling stelt vast dat het college, hoewel het ter motivering van de afwijking van de bouwhoogte naar deze afwijkingsregels heeft verwezen, niet met toepassing van deze afwijkingsregels, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo, omgevingsvergunning heeft verleend. Aan beoordeling van het betoog dat deze afwijkingsregels niet cumulatief konden worden toegepast, komt de Afdeling dan ook niet toe.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 3] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van de maximaal toegestane bouwhoogte af te wijken. Hierdoor kunnen meer woningen worden gerealiseerd, hetgeen leidt tot een nog grotere parkeerdruk.
8.1. In 6.5 is overwogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de bouw van de woningen en het appartementencomplex niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving. Dit betekent dat het college ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijking van de maximaal toegestane bouwhoogte, die de bouw van twee appartementen mogelijk maakt, niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
9. Gelet op hetgeen in 6.5 is overwogen, komt de Afdeling niet toe aan het betoog van [appellant sub 3] met betrekking tot een alternatieve mogelijkheid voor het bouwplan, waarbij wel in parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden voorzien.
Conclusie
10. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 16 november 2016 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op de aanvraag slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
11. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1], VvE en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2017 in zaken nrs. 17/477, 16/5722,16/5803 en 16/5494;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 16 november 2016, kenmerk HZ_WABO-16-07164;
V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht nieuw te nemen besluit op de aanvraag slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij VvE gebouw Estrada I in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, € 835,00 (zegge: achthonderdvijfendertig euro) voor VvE gebouw Estrada I voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep en € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor [appellant sub 3] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
270. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46 luidt:
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Artikel 6:17 luidt:
"Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, stelt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde."
Artikel 6:22 luidt:
"Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld."
Artikel 8:58 luidt:
"1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.
2. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen."
Artikel 8:113, tweede lid, luidt:
"Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]"
artikel 11 luidt:
"1. Indien afdeling 2, van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
2. Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld."
bestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden Leidsche Rijn e.o."
Artikel 32.2 luidt:
"Burgemeester en wethouders werken de in artikel 32.1 bedoelde bestemming met inachtneming van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de volgende uitwerkingsregels:
a. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 18 meter bedragen;
[…]"
Artikel 41 luidt:
"Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen binnen die bestemming worden gerealiseerd of in stand gehouden."
artikel 43 luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
[…]
h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen."