Einde inhoudsopgave
Rechtsbescherming van ondernemers in aanbestedingsprocedures (R&P nr. VG7) 2013/2.4.2
2.4.2 De verhouding tussen de rechtsbeschermingsrichtlijnen en het beginsel van effectieve rechtsbescherming
mr. A.J. van Heeswijck, datum 28-11-2013
- Datum
28-11-2013
- Auteur
mr. A.J. van Heeswijck
- JCDI
JCDI:ADS582056:1
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht / Europees aanbestedingsrecht
EU-recht / Rechtsbescherming
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Aanbestedingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. punt 36 van de considerans van de Wijzigingsrichtlijn.
Anders: Hebly, De Boer & Wilman 2007, p. 24. Vgl. in dit verband tevens ’t Hart 2009, p. 909, die in mijn ogen ten onrechte stelt dat strijd van de vervaltermijnen in de Wira (thans Aanbestedingswet 2012) met het doeltreffendheidsbeginsel is uitgesloten, omdat de termijnen in de Wijzigingsrichtlijn zouden zijn bepaald.
HvJ EG 15 oktober 2009, C-101/08 (Audilux), r.o. 63.
Wyatt 2011, p. 317-318. Zie ook Caranta 2011a, p. 58-59. Bedacht moet worden dat het oordeel over de verenigbaarheid van secundair Unierecht met het primaire Unierecht is voorbehouden aan het HvJ. Onder bepaalde voorwaarden kan de nationale rechter een nationale handeling die gebaseerd is op secundair Unierecht in afwachting van een prejudiciële beslissing schorsen; zie hiervoor § 2.3.
Zie hiervoor § 2.2.
Aldus ook Gormley 1997, p. 70.
In HvJ EU 21 oktober 2010, C-570/08 (Symvoulio) lijkt het HvJ zich zelfs volledig blind te staren op de Rechtsbeschermingsrichtlijn klassieke sectoren.
Verordening (EEG) nr. 2913/92 (PbEG 1992, L 302/1).
HvJ EG 11 januari 2001, C-1/99 (Kofisa), r.o. 45-49. Zie tevens HvJ EG 11 januari 2001, C-226/99 (Siples), r.o. 16-20.
HvJ EG 3 september 2008, de gevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P (Kadi), r.o. 336-344.
Aldus ook Caranta 2011b, p. 173. Zie ook Arrowsmith 2005, p. 1390 en p. 1431-1432.
Zie ook Treumer 2011b, p. 155 en p. 161.
Zie hiervoor § 2.7. Zie ook Treumer 2011b, p. 161.
Zie hiervoor § 2.7.
HvJ EG 13 juli 2006, de gevoegde zaken C-295-298/04 (Manfredi), r.o. 62; HvJ EU 6 juni 2013, C- 536/11 (Donau), r.o. 25-27. Zie voorts Drake 2006, p. 857.
De Rechtsbeschermingsrichtlijnen zijn vastgesteld, omdat de bestaande controlemechanismen volgens de uniewetgever tekortschoten. De Rechtsbeschermingsrichtlijnen zijn een concretisering van het beginsel van effectieve rechtsbescherming.1 Een belangrijke vraag is of aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming nog betekenis toekomt in situaties die binnen de werkingssfeer van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen vallen.
Naar mijn mening is dit het geval.2 De Rechtsbeschermingsrichtlijnen zijn secundair Unierecht. Algemene rechtsbeginselen, waaronder het beginsel van effectieve rechtsbescherming, hebben een grondwettelijk karakter.3 In de hiërarchie van normen staan zij naast de verdragsbepalingen en maken zij deel uit van het primaire Unierecht. Het primaire Unierecht heeft voorrang boven de Rechtsbeschermingsrichtlijnen. Bepalingen van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen die in strijd zijn met het beginsel van effectieve rechtsbescherming zijn dus onrechtmatig.4 Het beginsel van effectieve rechtsbescherming kan voorts aanvullende werking hebben, wanneer de Rechtsbeschermingsrichtlijnen lacunes vertonen. Tot slot kan het beginsel van effectieve rechtsbescherming een nuttige functie vervullen bij de uitleg van nationale bepalingen. De nationale rechter is immers op grond van dit beginsel gehouden om het nationale procesrecht uit te leggen op een wijze die bijdraagt aan de verwezenlijking van het Unierecht.5 De rol van het beginsel van effectieve rechtsbescherming is dus zeker niet uitgespeeld binnen de werkingssfeer van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen. 6
Het HvJ lijkt in zijn jurisprudentie over de uitleg van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen tot dusver weinig zelfstandige betekenis toe te kennen aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming. Prejudiciële vragen worden beantwoord in het licht van de bewoordingen en het doel van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen. 7 Op andere terreinen waarop de rechtsbescherming eveneens in secundair Unierecht is uitgewerkt, is het HvJ al wel bereid gebleken de Europese wetgever te corrigeren. In Kofisa oordeelde het HvJ expliciet dat bepalingen van het douanewetboek geen afbreuk kunnen doen aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming.8 Hieruit volgt dat particulieren over een rechtsgang moeten beschikken waarin voorlopige maatregelen kunnen worden gevorderd, ook al ontbreekt hiervoor een regeling in het douanewetboek.9 In Kadi leidde het HvJ uit het beginsel van effectieve rechtsbescherming een ten opzichte van de toepasselijke verordening aanvullende verplichting af om de gronden voor een beslissing mede te delen.10
De werkingssfeer van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen is beperkt. Vanzelfsprekend behoudt het beginsel van effectieve rechtsbescherming buiten de werkingssfeer van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen, dat wil zeggen voor opdrachten met een ‘duidelijk grensoverschrijdend belang’, haar volledige betekenis.11 Dit geldt ook voor andere aspecten van rechtsbescherming, zoals de aansprakelijkheid van aanbestedende diensten voor schendingen van het Unierecht.12 De beoordeling van de aansprakelijkheid van aanbestedende diensten die tot de ‘staat’ kunnen worden gerekend voor schendingen van het Unierecht bij de gunning van opdrachten met een ‘grensoverschrijdend belang’ moet geschieden aan de hand van de voorwaarden voor lidstaataansprakelijkheid.13 Als ingevolge het nationale recht gunstigere voorwaarden gelden, moeten deze op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel worden toegepast.14 De vaststelling van de voorwaarden voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van aanbestedende diensten die particulieren zijn, is overgelaten aan de procedurele autonomie van lidstaten.15