Hof 's-Hertogenbosch, 19-10-2022, nr. 20-002570-21
ECLI:NL:GHSHE:2022:3589
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-10-2022
- Zaaknummer
20-002570-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3589, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑10‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1660
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2021:5458
Uitspraak 19‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Een taxichauffeur wordt in zijn taxi meermalen met een mes in het achterhoofd en richting de nek gestoken. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissingen met betrekking tot het beslag, en veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Voorts overweegt het hof aanvullend ten aanzien van de in hoger beroep gevoerde verweren omtrent het (vol) opzet en de voorbedachten rade.
Parketnummer : 20-002570-21
Uitspraak : 19 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-056351-21, tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, gevangenis Esserheem, te Veenhuizen.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 28.076,39, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering ter zake van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – zo begrijpt het hof – het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de (in hoger beroep gewijzigde) vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen tot een bedrag van € 30.642,70, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair – zo begrijpt het hof – vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is op onderdelen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en schadevergoedingsmaatregel, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissingen met betrekking tot het beslag. In zoverre zal het hof het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen. Bijgevolg zal het hof eveneens de met de opgelegde straf samenhangende strafoverwegingen vervangen. Ten slotte zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Ten slotte ziet het hof – gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen – aanleiding om het vonnis van de rechtbank met de navolgende overwegingen aan te vullen.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft – zo begrijpt het hof – bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De zoektermen kunnen niet zonder meer aan de verdachte worden toegerekend;
De zoektermen duiden er niet op dat de verdachte het voornemen had om de aangever dodelijk met het mes te steken;
De tijdsspanne tussen het besluit en de uitvoering bedroeg slechts enkele seconden;
De zoektermen van eerder duiden er juist op dat de intentie van de verdachte gericht was op het stelen van de auto en niet op het doden van aangever;
De verdachte onderneemt na het incident een poging om met de auto weg te rijden;
Het voorval heeft plaatsgevonden op Eindhoven Airport, een door de verdachte gekozen drukke locatie;
De verdachte heeft geen enkel belang bij de dood van aangever;
De verdachte was rustig en ontspannen gedurende de taxirit en er is geen akkefietje ontstaan gedurende de rit;
Het steken was gericht op de schedel en niet op de nek van aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het mogelijk is dat zoektermen door een ander dan de verdachte zijn ingevoerd, niet wegneemt dat het de verdachte is geweest die – nadat op zijn telefoon de zoekopdrachten ‘In nek steken met mes’ (13.28 uur) en ‘Messlag in de nek’ (13.37 uur) zijn ingevoerd – aangever [benadeelde] meermalen met een mes in het hoofd en in de richting van het hoofd en de nek heeft gestoken. Dit gebeurde ongeveer een half uur voordat hij bij [benadeelde] in de taxi stapte. Dat een ander dan de verdachte de zoekopdrachten op verdachtes telefoon zou hebben ingevoerd, acht het hof daarom – evenals de rechtbank – ongeloofwaardig gelet op het korte tijdsverloop tussen de berichten en het moment dat de verdachte bij [benadeelde] in de taxi stapt, alsook gelet op het feit dat de verdachte met zijn telefoon die dag vanaf 11.39 uur, en in het bijzonder kort vóór de zoekslagen, Whatsapp-contact met [benadeelde] had over de door hem bestelde taxirit (dossierpagina’s 60 tot en met 62).
In dat licht is het hof van oordeel dat de zoekopdrachten ‘In nek steken met mes’ en ‘Messlag in de nek’ wel degelijk duiden op een plan van de verdachte. De blote stelling dat de tijdsspanne tussen het besluit van de verdachte om aangever te steken en uitvoering niet meer dan enkele seconden bedroeg is op geen enkele wijze onderbouwd. De door de verdachte ingevoerde zoekopdrachten openbaren zijn plan en dat plan vindt vervolgens een begin van uitvoering doordat de verdachte met een mes in de taxi stapt en vervolgens met zijn mes begint te steken.
Het feit dat de verdachte een dag eerder een zoekopdracht heeft ingevoerd die kan duiden op een intentie om een auto te stelen en – zoals het hof uit de zoekopdrachten op dossierpagina 15 begrijpt – naar het buitenland te rijden, maakt nog niet dat de verdachte [benadeelde] niet opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven.
Dat de verdachte na het voorval een poging zou hebben ondernomen om met de auto weg te rijden, is bovendien niet gebleken. De verdachte neemt geen plaats op de bestuurdersstoel en zou evengoed het portier kunnen hebben willen openen om het mes terug te pakken dat bij het steken van [benadeelde] , zoals het hof op de camerabeelden heeft waargenomen en zoals wordt gerelateerd op dossierpagina 187, op de bestuurdersstoel was gevallen toen het het slachtoffer lukte om uit de auto te vluchten.
De verdachte heeft aangever gevraagd hem met zijn taxi te brengen naar Eindhoven Airport, waar vervolgens de messteken door verdachte zijn toegebracht. Dat iemand die een ander wil doden met een mes daarvoor als locatie Eindhoven Airport kiest, ligt weliswaar niet zo voor hand maar dat geldt ook voor het scenario dat de verdachte slechts een voorgenomen plan zou hebben om een auto te stelen. Naar het oordeel van het hof doet de omstandigheid dat de handelingen plaatsvonden in de directe omgeving van Eindhoven Airport dan ook niet af aan het opzet met voorbedachten rade van de verdachte.
Ook in het gegeven dat de verdachte een rustige en ontspannen indruk maakt gedurende de taxirit, ziet het hof geen contra-indicatie, temeer nu de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zijn emoties eigenlijk niet of nauwelijks toont en het er eerder op lijkt dat de verdachte bewust heeft gewacht tot hij – na een bijna 30 minuten durende taxirit – bijna op de door hem van tevoren gekozen locatie was gearriveerd om vervolgens zijn mes gereed te houden en toen de taxi eenmaal tot stilstand was gebracht zijn voorgenomen plan tot (verdere) uitvoering brengen.
De stelling ten slotte dat het steken gericht was op de schedel en niet op de nek van aangever doet op geen enkele wijze af aan het opzet op de dood van [benadeelde] . Het met kracht insteken op een schedel met een koksmes kan evengoed de dood van het slachtoffer met zich brengen. Uit de constatering dat uiteindelijk slechts sprake was van beperkt letsel, kan in ieder geval niet – zonder nader bewijs – worden geconcludeerd dat de verdachte dús niet met kracht heeft gestoken. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat de verdachte wel degelijk ook in de richting van de nek heeft gestoken. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat aangever – zoals het hof ook op de camerabeelden heeft waargenomen – bij het steken in beweging is en zich probeert te verweren en dat de verdachte zich naar voren buigt en zijn handelen vervolgt (dossierpagina’s 176 tot en met 181). Naar het oordeel van het hof zijn de stekende bewegingen van de verdachte zodanig dat de verdachte reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen vol opzet had om [benadeelde] te doden; een plan waarop de verdachte – blijkens de door hem ingevoerde zoekopdrachten – zich vooraf heeft kunnen beraden.
Dat niet duidelijk is welk belang de verdachte had bij het doden van aangever, doet aan het voorgaande niet af.
Alles overziende is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – in onderling (tijds)verband en samenhang beschouwd met de feiten en omstandigheden in de bewijsoverwegingen – is komen vast te staan dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht – met de rechtbank – poging tot moord bewezen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof bij de strafoplegging rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft een blanco strafblad. Hij was ten tijde van het tenlastegelegde feit 20 jaar oud. Verder is de verdachte zich bewust van hetgeen hij heeft gedaan, betuigt hij spijt en neemt hij zijn verantwoordelijkheid. Voorts blijkt uit verschillende voorbeelden uit de rechtspraak dat voor pogingen tot moord door middel van het steken met een mes, doorgaans lagere straffen worden opgelegd dan de gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren die door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd. Ten slotte is geen sprake van ernstig letsel, hetgeen eveneens in strafmatigende zin dient te worden meegewogen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord door met een mes meermalen in het hoofd en in de richting van het hoofd en de nek van [benadeelde] te steken. De verdachte heeft daarmee geprobeerd het meest fundamentele recht dat een mens heeft – het recht op leven – aan [benadeelde] te ontnemen. Het begaan van een feit als het onderhavige, schokt de rechtsorde diep. Slechts omdat [benadeelde] snel uit zijn auto is gevlucht heeft hij kunnen voorkomen dat de verdachte hem vaker zou raken met mogelijk een fatale afloop.
[benadeelde] was op de dag van het tenlastelegde werkzaam als taxichauffeur. Hij was door de verdachte gevraagd om hem naar Eindhoven Airport te vervoeren, zich niet realiserende wat zich vervolgens daar zou gaan afspelen. Zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft [benadeelde] nog steeds last van zowel de fysieke als de psychische gevolgen van het handelen van de verdachte. Hij heeft onder meer een snee in zijn hoofd opgelopen en kan zijn rechterwijsvinger – waarvan 2 pezen en zenuwen zijn doorgesneden – nog steeds niet volledig strekken en buigen. Ook heeft [benadeelde] last van herbelevingen, nachtmerries, flashback, spanningsklachten en concentratieproblemen. Hij durft niet meer met zijn kinderen buiten te spelen wegens gevoelens van onveiligheid en is door zijn behandelend psycholoog gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Zijn werkzaamheden als taxichauffeur heeft hij moeten beëindigen. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen ernstige schade en leed veroorzaakt bij het slachtoffer en zijn naasten, maar heeft hij ook in meer algemene zin het vertrouwen dat taxichauffeurs moeten kunnen stellen in de mensen die zij vervoeren, ernstig geschaad. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een feit als het onderhavige veel maatschappelijke onrust met zich brengt.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zeer zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. Daar komt bij dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zich weinig rekenschap lijkt te hebben gegeven van het kwalijke van zijn handelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 augustus 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de brief van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) d.d. 2 maart 2021, betreffende het gedragskundig consult dat psychiater in opleiding T.H.J. Molmans (onder supervisie van gezondheidspsycholoog P.A.E.M.T. Cremers) met de verdachte heeft gevoerd. Daaruit komt als voornaamste conclusie naar voren dat er op basis van de beschikbare informatie geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis. Er zijn evenmin aanwijzingen voor een ontwikkelingsstoornis, een beperking van de verstandelijke vermogens of een psychiatrische stoornis in engere zin.
Ook heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies rechtszitting d.d. 15 september 2021. Daaruit komt onder meer naar voren dat wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte ook in Polen niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij drie maanden in militaire dienst heeft gezeten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voorts kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Daarbij weegt het hof in het bijzonder mee het persoonlijke leed dat het bewezenverklaarde teweeggebracht heeft bij het slachtoffer [benadeelde] , die nietsvermoedend in zijn hoedanigheid van taxichauffeur door verdachte (zijn klant) in zijn eigen taxi meermalen is gestoken met een mes, alsook het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die van een feit als het onderhavige het gevolg is, met name in de taxibranche.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Nu de verdachte – reeds voorafgaand aan de behandeling in eerste aanleg – afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen mes (dossierpagina's 308 en 395), behoeft het hof ten aanzien daarvan geen beslissing te nemen met betrekking tot het beslag.
Verbeurdverklaring
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een iPhone 6, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is voorbereid. Het hof zal dit voorwerp verbeurdverklaren en heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover het hof daarvan is gebleken.
Teruggave aan de verdachte
Het hof is van oordeel dat de hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, moeten worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 39.691,39. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.076,39, vermeerderd met de wettelijke rente, en onder niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebracht dat – gezien de ingediende oorspronkelijke vordering d.d. 21 september 2021, de aanvulling daarop in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2021, en de aanvulling daarop in hoger beroep d.d. 4 oktober 2022 – de vordering als volgt wordt gehandhaafd in hoger beroep.
1. Jas € 490,00
2. Kosten vervangen hemeldak € 1.415,00
3. Kosten schorsing Audi A6 € 75,65
4. Eigen bijdrage ziektekosten 2021 € 385,00
5. Reiskosten € 194,74
6. Ziekenhuis dagvergoeding € 31,00
7. Inkomstenderving 2021 € 12,566,31
8. Schoonmaakkosten Audi A6 € 485,00 +
Totale materiële schade € 15.642,70
9. Smartengeld € 15.000,00 +
Totale immateriële schade € 15.000,00 +
Totale gevorderde schadevergoeding € 30.642,70
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft het volgende bepleit:
- -
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot de jas van [benadeelde] (post 1) is onvoldoende onderbouwd dat de desbetreffende jas een waarde van € 490,00 had.
- -
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot de reparatie van het hemeldak van de auto van [benadeelde] (post 2), is het gevorderde bedrag van € 1.712,15 (het hof begrijpt: post 2 inclusief btw) disproportioneel hoog, zodat het hof een bedrag van ten hoogste € 350,00 dient toe te wijzen.
- -
De gevorderde schade met betrekking tot de inkomstenderving van [benadeelde] (post 7) brengt primair een onevenredige belasting van het strafgeding met zich, zodat de vordering in zoverre dient te worden afgewezen en moet worden verwezen naar de burgerlijke rechter. Subsidiair is deze post onvoldoende onderbouwd en dient de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaard te worden.
- -
De gevorderde immateriële schade (post 9) is hoog, terwijl uit rechtspraak in vergelijkbare gevallen blijkt van lagere toewijzingen, zodat een eventueel toe te wijzen bedrag gematigd dient te worden tot een bedrag van € 5.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.642,70.
Daarbij merkt het hof het volgende op:
- -
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot de jas (post 1) heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat deze een waarde van € 490,00 had. De benadeelde partij heeft immers een factuur bijgevoegd die gedateerd is grofweg een maand voor het bewezenverklaarde. Daaruit blijkt van een aankoopprijs van € 490,00.
- -
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot de reparatie van het hemeldak van de auto van [benadeelde] (post 2) heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat de kosten daarvan € 1.415,00 bedragen. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing daarvan immers een offerte bijgevoegd waaruit deze kosten blijken. Deze kosten komen het hof bovendien redelijk voor.
- -
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot de inkomstenderving (post 7) is het hof van oordeel dat de benadeelde partij door middel van haar aanvulling d.d. 4 oktober 2022, voldoende heeft onderbouwd dat [benadeelde] een inkomstenderving van € 12,566,31 heeft geleden.
De door de benadeelde partij gestelde schade is aldus voldoende onderbouwd, niet (voldoende) inhoudelijk betwist en komt volledig voor vergoeding in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding (post 9) overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat aan de benadeelde partij – als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte – rechtstreeks nadeel is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een snee in zijn hoofd en een steekwond in zijn nek. Ook zijn in zijn rechterwijsvinger 2 pezen en zenuwen doorgesneden. Door de pijn kan hij zijn rechterwijsvinger nog steeds niet volledig strekken en buigen. Hij heeft fysiotherapie voor het herstel daarvan maar hij is het gevoel in zijn rechterwijsvinger kwijt rondom het litteken.
Voorts ondervindt [benadeelde] verschillende psychische gevolgen van het handelen van de verdachte. Zo kampt hij met herbelevingen, nachtmerries, flashback, spanningsklachten en concentratieproblemen. Ook is hij alert, snel boos en schrikachtig. Hij durft niet meer met zijn kinderen buiten te spelen wegens gevoelens van onveiligheid en is door zijn behandelend psycholoog gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
Op grond van voormeld wetsartikel begroot het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op basis van de thans beschikbare gegevens omtrent de gevolgen van verdachtes bewezenverklaarde handelen, naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,00. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade en immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van (in totaal) € 30.642,70. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding zal, zoals is gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021, zijnde de datum van het indienen van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 30.642,70. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Gijzeling
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. 1 STK Telefoon (iPhone 6) goednummer 013493-10
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Kleding (jas) goednummer 013493-3;
3. 1 STK Kleding (broek) goednummer 013493-5;
4. 1 STK Kleding (poloshirt) goednummer 013493-6;
5. 2 STK Kleding (2 schoenen) goednummer 013493-7;
6. 1 STK Kleding (muts) goednummer 013493-8;
7. 1 STK Zak goednummer 013493-39;
8. 1 STK Simkaart goednummer 013493-40.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 30.642,70 (dertigduizend zeshonderdtweeënveertig euro en zeventig eurocent) bestaande uit € 15.642,70 (vijftienduizend zeshonderdtweeënveertig euro en zeventig eurocent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.642,70 (dertigduizend zeshonderdtweeënveertig euro en zeventig eurocent) bestaande uit € 15.642,70 (vijftienduizend zeshonderdtweeënveertig euro en zeventig eurocent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 188 (honderdachtentachtig) dagen;
toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 19 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.