Wet vaststellingsprocedure staatloosheid
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2023
- Bronpublicatie:
07-06-2023, Stb. 2023, 230 (uitgifte: 28-06-2023, kamerstukken: 35687)
- Inwerkingtreding
01-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2023, Stb. 2023, 259 (uitgifte: 13-07-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
Een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, kan bij de rechtbank Den Haag een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was.
2.
De rechtbank stelt de staatloosheid van de verzoeker vast, indien hem niet is gebleken dat de verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.